ECLI:NL:RBNHO:2015:1471

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 februari 2015
Publicatiedatum
25 februari 2015
Zaaknummer
15/810064-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak moord/doodslag en (stelselmatige) mishandeling met de dood als gevolg; veroordeling verkrachting en mishandeling van levensgezel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 februari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van moord, doodslag, stelselmatige mishandeling, verkrachting en bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de moord en doodslag, omdat de werkelijke doodsoorzaak van het slachtoffer niet onomstotelijk kon worden vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de dood van het slachtoffer, dat op 17 januari 2010 levenloos werd aangetroffen. De pathologische onderzoeken gaven geen definitieve doodsoorzaak aan, waardoor de verdachte niet kon worden veroordeeld voor deze feiten.

Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan verkrachting en mishandeling van zijn levensgezel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door geweld en andere feitelijkheden, het slachtoffer heeft gedwongen tot anale penetratie. Dit gebeurde in de nacht van 16 op 17 januari 2010, waarbij de verdachte onder invloed van alcohol en cocaïne was. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er sprake was van stelselmatige mishandeling, waarbij het slachtoffer herhaaldelijk letsel had opgelopen door toedoen van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, wat hoger was dan de door de officier van justitie geëiste straf. Daarnaast zijn er vorderingen van nabestaanden gedeeltelijk toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/810064-13 (P)
Uitspraakdatum: 26 februari 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 11 en 12 februari 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres 1].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.M. Lengers en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. V.A. Groeneveld, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1:
Primair
hij op of omstreeks 17 januari 2010 te Alkmaar, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, die [slachtoffer] een touw om de nek gedaan en/of laten doen en/of dat touw in een haak gehangen en/of doen hangen, in ieder geval er voor gezorgd dat er een touw om de nek van die [slachtoffer] kwam, terwijl dat touw in een haak aan het plafond hing of werd gehangen, terwijl de voeten van die [slachtoffer] geen steun hadden/nergens op steunden, waardoor zij met haar nek/hals aan/in dat touw kwam te hangen, althans heeft verdachte het ertoe geleid/ervoor gezorgd dat die [slachtoffer] is verhangen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2008 tot en met 17 januari 2010,
in elk geval op of omstreeks
- 1 november 2008
- en/of in de periode van 19 tot 20 december 2009
- en/of in de periode van 16 tot 17 januari 2010,
te Alkmaar en/of Amsterdam en/of elders in Nederland (telkens) opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), zijnde de levensgezel van verdachte,
(telkens) (stelselmatig) heeft geslagen en/of gestompt en/of hard (op de grond) geduwd en/of geschopt en/of aan die [slachtoffer] getrokken en/of
- die [slachtoffer] (stevig) heeft vastgepakt in het gezicht en/of die [slachtoffer] heeft geslagen op en/of tegen het hoofd en/of geslagen tegen armen en/of tegen benen en/of tegen het lichaam en/of die [slachtoffer] tegen de grond heeft gesmeten (op of omstreeks 1 november 2008) en/of
- die [slachtoffer] met zijn vuist(en) en/of met zijn hand(en) heeft geslagen in het gezicht en/of die [slachtoffer] de keel heeft dicht geknepen, in ieder geval zijn handen om haar hals heeft gelegd en met die handen de hals heeft omklemd, zodanig hard dat letsel in haar hals zichtbaar was (op of omstreeks 19/20 december 2009) en/of
- die [slachtoffer] heeft gestompt en/of die [slachtoffer] heeft geslagen tegen haar buik en/of tegen haar borst en/of elders tegen het lichaam en/of die [slachtoffer] (hardhandig) heeft vastgepakt en/of geknepen aan/in de armen en/of die [slachtoffer] (hard) heeft geduwd en/of aan die [slachtoffer] heeft getrokken, waardoor die [slachtoffer] op de grond viel (op of omstreeks 16/17 januari 2010),
waardoor die [slachtoffer] (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden
en/of aan welke mishandeling(en) eerdere mishandelingen vooraf gingen, waarvoor verdachte (deels) is veroordeeld,
en/of waardoor die [slachtoffer] (aldus) in een dusdanige (psychische) gemoedstoestand is gebracht, dat zij geen andere uitweg meer zag dan zichzelf van het leven te beroven, tengevolge waarvan die [slachtoffer] op 17 januari 2010 is overleden;
Meer Subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2008 tot en met 17 januari 2010,
in elk geval op of omstreeks
- 1 november 2008
- en/of in de periode van 19 tot 20 december 2009
- en/of in de periode van 16 tot 17 januari 2010
te Alkmaar en/of Amsterdam en/of elders in Nederland (telkens) opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), zijnde de levensgezel van verdachte,
(telkens) (stelselmatig) die [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of hard (op de grond) geduwd en/of aan die [slachtoffer] getrokken en/of
- die [slachtoffer] (stevig) heeft vastgepakt in het gezicht en/of die [slachtoffer] heeft geslagen op en/of tegen het hoofd en/of geslagen tegen armen en/of tegen benen en/of tegen het lichaam en/of die [slachtoffer] tegen de grond heeft gesmeten (op of omstreeks 1 november 2008) en/of
- die [slachtoffer] met zijn vuist(en) en/of met zijn hand(en) heeft geslagen in het gezicht en/of die [slachtoffer] de keel heeft dicht geknepen, in ieder geval zijn handen om haar hals heeft gelegd en met die handen de hals heeft omklemd, zodanig hard dat letsel in haar hals zichtbaar was (op of omstreeks 19/20 december 2009) en/of
- die [slachtoffer] heeft gestompt en/of die [slachtoffer] heeft geslagen tegen haar buik en/of tegen haar borst en/of elders tegen het lichaam en/of die [slachtoffer] (hardhandig) heeft vastgepakt en/of geknepen aan/in de armen en/of die [slachtoffer] (hard) heeft geduwd en/of aan die [slachtoffer] heeft getrokken, waardoor die [slachtoffer] op de grond viel (op of omstreeks 16/17 januari 2010) waardoor die [slachtoffer] (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Feit 2:
hij op een of meer tijdstippen, althans op een tijdstip, in of omstreeks de periode van 16 tot 17 januari 2010 te Alkmaar (telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer],
hebbende verdachte (telkens) zijn penis en/of vingers en/of een voorwerp in de
anus en/of in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en
bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) hierin dat
- verdachte die [slachtoffer] (stevig) bij de arm(en) heeft vastgehouden en/of
- verdachte eerder die avond/nacht die [slachtoffer] meermalen had geslagen en/of gestompt en/of geduwd en/of er tussen verdachte en die [slachtoffer] die avond/nacht (meermalen) ruzie was geweest, terwijl hij, verdachte, cocaïne en/of alcohol had gebruikt (terwijl dat gebruik eerder tot geweld heeft geleid), waardoor hij, verdachte, een bedreigende situatie voor die [slachtoffer] heeft gecreëerd en/of (aldus) (psychisch) overwicht op die [slachtoffer] heeft gehad
en/of (aldus) voor die [slachtoffer] (telkens) een zodanig bedreigende situatie heeft doen ontstaan dat zij zich niet aan de seksuele handelingen met verdachte kon onttrekken en/of durfde te onttrekken;
Feit 3:
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 1 november 2009 tot en met 31 december 2009 te Alkmaar, althans in Nederland, een persoon, genaamd [slachtoffer], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk die [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd dat hij die [slachtoffer] in de brand ging steken met terpentine en/of dat hij het huis in de fik zou steken met haar erin", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl verdachte een fles terpentine in zijn hand had.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. Zoals onder 5.4. zal worden overwogen, zal de rechtbank de dagvaarding wat betreft feit 1, meer subsidiair, verbeterd lezen.

3.InleidingOp 17 januari 2010 komt er bij de Regionale meldkamer Noord-Holland Noord om 13:37 uur een 112 melding binnen met de boodschap dat de schoondochter van meldster op de [adres 2] in Alkmaar zou zijn overleden. Haar vriend, zijnde verdachte, zou haar kort voor de melding hangend in hun woning hebben aangetroffen. Het blijkt te gaan om [slachtoffer] (hierna ook: [slachtoffer]). In verband met de dood van [slachtoffer] heeft de politie in 2010 het onderzoek 10Davits uitgevoerd. Na dit onderzoek is door de officier van justitie besloten geen vervolging tegen verdachte in te stellen.

Op 27 maart 2013 heeft de beklagkamer van het gerechtshof te Amsterdam de officier van justitie bevolen verdachte te vervolgen. De politie heeft naar aanleiding hiervan onder leiding van de officier van justitie in 2013/2014 het onderzoek 10Deccan uitgevoerd. Verdachte heeft gedurende beide onderzoeken ontkend in de avond/nacht voorafgaand aan [slachtoffer] dood seks met haar te hebben gehad en heeft ontkend iets van doen te hebben gehad met de dood van [slachtoffer]. De rechtbank dient te beoordelen of verdachte op strafrechtelijk relevante wijze verantwoordelijk kan worden gehouden voor [slachtoffer] dood, dan wel of hij haar heeft mishandeld. Voorts dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte [slachtoffer] in de bewuste avond/nacht heeft verkracht en tot slot of hij [slachtoffer] heeft bedreigd.

4.Bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten en tot bewezenverklaring van de onder 1 meer subsidiair, onder 2 en onder 3 ten laste gelegde feiten.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor betrokkenheid van verdachte bij de dood van [slachtoffer]. Voorts heeft de verdediging gepleit voor gedeeltelijke vrijspraak van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde feit. Ten aanzien van de mishandeling gepleegd op 19/20 december 2009 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat vrijspraak moet volgen in verband met de tenlastegelegde pleegperiode. In geval de rechtbank hieraan voorbij zou gaan, bepleit de raadsman dat enkel het slaan van [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Daarnaast heeft de raadsman gepleit voor vrijspraak van de onder 2 en onder 3 ten laste gelegde feiten, wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
4.3.
VrijspraakTen aanzien van feit 1 primair
Evenals de officier van justitie en de raadsman van verdachte acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
[slachtoffer] is levenloos aangetroffen, hangend aan een stoffen koord dat was bevestigd aan een haak in het plafond. De patholoog Van de Voorde concludeert dat het tijdstip van overlijden zich laat situeren in de nacht van 16 op 17 januari 2010 tussen ongeveer 23:50 uur en 05:20 uur, en mogelijk tussen 04:30 uur en 05:20 uur.
Blijkens het pathologie onderzoek van F.R.W. van de Goot d.d. 29 april 2010 en zijn schriftelijke beantwoording van vragen naar aanleiding van het voorlopig sectierapport d.d. 26 april 2010 was er bij sectie van het lichaam van [slachtoffer] geen zekere doodsoorzaak aanwijsbaar. Het rapport van het onderzoek vermeldt onder meer dat er een aan de hals naar weerskanten oplopend snoerspoor werd gezien en dat dergelijk letsel zich zonder meer laat verklaren door omsnoerend mechanisch geweld zoals kan optreden bij verhangen of andere manieren van omsnoerend geweld.
Op grond van de sectiebevindingen – waaronder de afwezigheid van bloeduitstorting in de weke delen in de nabijheid van het snoerspoor en afwezigheid van bloed rond de nekwervels, terwijl er geen sprake was van totale omsnoering – dient er rekening te worden gehouden met het scenario van ophanging na het intreden van de dood (
zgn. avitale verhanging). De afwezigheid van enige bloeduitstorting en de afwezigheid van enige tekenen van bloedstuwing in het hoofd hals gebied zijn niet bewijzend voor verhanging na de dood, maar leveren voldoende argumenten deze mogelijkheid als reëel te beschouwen. Voorts heeft Van de Goot als argumenten voor een avitale verhanging gewezen op de afwezigheid van weefselreactie bij wonddateringsonderzoek en de positie van de lus, die er bij strekkrampen van het lichaam in het laatste stadium toe zou kunnen leiden dat het lichaam los komt. Verstikking door verhanging (
zgn. vitale verhanging) kon volgens Van de Goot – alhoewel hiervoor vrijwel geen ondersteunende bevindingen waren – niet met zekerheid worden uitgesloten. Er was evenwel ook geen andere doodsoorzaak aanwijsbaar. Technisch gezien was nader onderzoek niet mogelijk.
Blijkens het pathologie onderzoek verricht door W. van de Voorde d.d. 8 februari 2011 beantwoordt de voorgevonden situatie juist aan een zogenaamde typische en volledige verhanging en dient deze zonder meer als dodelijk te worden beschouwd. Het merendeel van de verhangingen vindt plaats met een niet aangetrokken lus en de wijze van verhanging is dermate dat zeker niet moet worden verondersteld dat het lichaam tijdens hypoxische stuiptrekkingen zou loskomen. De verwijzing door Van de Goot naar afwezigheid van stuwingstekens wordt volgens Van de Voorde niet helemaal ondersteund door de eerste vaststellingen: een duidelijke blauwe verkleuring van het gelaat en de lippen en een blauw gezwollen tongpunt. De afwezigheid van vitale tekens en letsels aan het keelskelet sluiten verhanging als doodsoorzaak geenzins uit. De afwezigheid van een weefselreactie bij letseldateringsonderzoek sluit evenmin verhanging bij leven uit, mits het om een snelle dood gaat.
Van de Goot stelt in zijn toelichting d.d. 1 oktober 2014 (op hetgeen door Van de Voorde is geconcludeerd) dat zijn conclusie inhoudelijk min of meer overeenkomt met die van Van de Voorde, met dien verstande dat de rapportage van Van de Goot meer in de hoek van non-suïcidale verhanging zit met het niet kunnen uitsluiten van suïcidale verhanging en het rapport van Van de Voorde meer in de hoek van suïcidale verhanging zit met het niet kunnen uitsluiten van non-suïcidale verhanging.
De rechtbank gaat er op grond van de onderbouwing door Van de Goot in diens bevindingen van 26 en 29 april 2010 van uit, dat de hier gekozen formulering (
non-suïcidale verhanging) niet ziet op een ander begrip dan de reëel genoemde mogelijkheid van
avitale verhanging.
Concluderend stelt de rechtbank vast dat Van de Goot ophanging na de dood geenszins uit te sluiten acht, terwijl hier in de second opinion van Van de Voorde – gezien de door hem gekozen formulering – juist geen aanwijzingen voor zijn, integendeel, zijns inziens is verstikking door verhanging de voorliggende en dus meest waarschijnlijke doodsoorzaak.
Wegens de bevindingen van beide pathologen, tezamen met het overige forensische onderzoeksmateriaal, in onderlinge samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat de werkelijke doodsoorzaak – al dan niet in de vorm van verstikking door verhanging – niet onomstotelijk kan worden vastgesteld.
Niet met voldoende zekerheid is vast te stellen dat [slachtoffer] door verhanging om het leven is gekomen, maar evenmin kan middels voornoemde rapporten worden vastgesteld dat zij anders dan door verhanging om het leven zou zijn gekomen en er aldus sprake zou zijn van avitale verhanging (dat wil zeggen: verhanging na het intreden van de dood, hetgeen overigens niet ten laste is gelegd).
Ten aanzien van de wel ten laste gelegde verhanging bij leven bevat het dossier – ook – voor het overige onvoldoende bewijs voor betrokkenheid van verdachte bij de dood van [slachtoffer]. Verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 primair ten laste is gelegd.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
Evenals de officier van justitie en de raadsman van verdachte acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 subsidiair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Gelet op hetgeen de rechtbank heeft opgemerkt met betrekking tot feit 1 primair, te weten dat er forensisch gezien geen zekere doodsoorzaak kan worden vastgesteld, kan er dientengevolge ook niet met zekerheid worden vastgesteld dat sprake is geweest van zelfdoding. Reeds hierom is er onvoldoende bewijs voor feit 1 subsidiair.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat, zelfs indien die conclusie wel had kunnen worden getrokken, niet is vast te stellen dat [slachtoffer] – mede gelet op haar conditie, te weten het gegeven dat zij kampte met paniekklachten en klachten passend bij een depressie waarvoor zij medicijnen slikte – hiertoe bewust gekomen zou zijn door een (psychische) toestand veroorzaakt door mishandelingen gepleegd door verdachte en dat haar dood dientengevolge redelijkerwijs aan de aan verdachte tenlastegelegde gedragingen toe te rekenen is. Er is derhalve onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor hetgeen aan verdachte onder 1 subsidiair ten laste is gelegd en verdachte dient hiervan te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair (partieel)
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] stelselmatig heeft mishandeld. De drie bewezen verklaarde mishandelingen acht de rechtbank daartoe onvoldoende. Overigens blijkt uit het dossier, naast de erkenning van verdachte dat zich tussen hem en [slachtoffer] vaker geweld heeft afgespeeld, globaal van door getuigen waargenomen letsel bij [slachtoffer] en door getuigen van [slachtoffer] gehoorde verklaringen over onder meer slaan door verdachte. Die verklaringen zien echter ten dele op het verleden voorafgaande aan de tenlastegelegde periode – waaronder ook feiten waarvoor verdachte reeds eerder is veroordeeld – dan wel zijn daarin niet goed te onderscheiden. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is dan ook onvoldoende gebleken om te kunnen spreken van geconcretiseerde mishandelingen en in het verlengde daarvan ‘stelselmatige’ mishandeling in de periode van 1 november 2008 tot haar overlijden op 17 januari 2010. Verdachte dient derhalve partieel te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 meer subsidiair ten laste is gelegd.
5. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
5.1.
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
5.1.1. 1
november 2008
De vader van [slachtoffer] heeft aangifte gedaan van meerdere mishandelingen van zijn dochter door verdachte. Hij verklaart onder meer dat [slachtoffer] vanaf 1 november 2008 twee dagen is opgenomen in het Medisch Centrum Alkmaar. Zij zou zich toen gemeld hebben omdat zij bloedde uit één of beide oren. [2] In medische gegevens is te lezen dat [slachtoffer] van 1 november 2008 tot en met 2 november 2008 is opgenomen op de afdeling neurologie. [slachtoffer] zou mogelijk kortdurend buiten bewustzijn zijn geweest. Er zou bloed zijn gekomen uit het linker oor. In de uitwendige gehoorgang werd opgedroogd bloed gezien. [3] De conclusie luidde: commotio cerebri en wond in het oorschelp. [4]
[getuige 1] heeft verklaard dat zij half november 2008 door [slachtoffer] gebeld werd. [slachtoffer] heeft toen twee dagen in het ziekenhuis gelegen omdat verdachte haar geslagen had. [5] [slachtoffer] zou haar toen verteld hebben dat ze in het ziekenhuis moest blijven omdat zij uit haar oor bloedde. [slachtoffer] heeft tegen getuige verteld dat ze had gezegd dat ze van de trap was gevallen, maar dat ze niet de waarheid had verteld. [6]
Verdachte heeft hierover verklaard dat hij en [slachtoffer] ruzie kregen om een fles drank. Verdachte wilde de fles leeggooien in de gootsteen. Dit was nog in hun woning in Amsterdam. De ruzie zou volgens verdachte flink uit de hand zijn gelopen. Er zou sprake geweest zijn van trekken en slaan. [7] Verdachte en [slachtoffer] zouden elkaar ook hebben geduwd. [8] Uiteindelijk heeft verdachte [slachtoffer] vastgepakt in haar gezicht. Toen heeft hij haar tegen de grond aangesmeten. Ze viel hard, aldus verdachte. Ze viel eerst tegen een meterkastdeur aan en toen op de grond. [9] Toen bleek dat zij bloed had bij haar oor. Zij en verdachte waren hierdoor helemaal overstuur. Verdachte dacht dat er iets ernstigs aan de hand was en daarom zijn zij naar het ziekenhuis in Alkmaar gegaan. [10] Ze zijn door de broer van verdachte en [getuige 2] gebracht. [getuige 2] is met [slachtoffer] meegegaan naar de EHBO. [slachtoffer] is toen een nacht opgenomen geweest. Er is een neurologisch onderzoek bij haar gedaan. [11]
Zowel [getuige 2] als [getuige 3] bevestigen dat zij verdachte en [slachtoffer] destijds hebben opgehaald in Amsterdam en dat [getuige 2] met [slachtoffer] naar de eerste hulp is gegaan en dat zij die nacht in het ziekenhuis moest blijven. [12]
5.1.2. 19/20
december 2009
[slachtoffer] woonde volgens GBA gegevens vanaf 11 februari 2009 te Alkmaar. [13]
In de aangifte van de vader van [slachtoffer] is te lezen dat zij op 20 december 2010 moest werken maar dat zij zich heeft ziek gemeld met griep. Volgens de vader van [slachtoffer] waren de verwondingen in haar nek en op haar neus en oog dermate ernstig dat zij griep heeft voorgewend. Vader en moeder hebben haar gezien op 25 december 2009, zij droeg toen een sjaal en donkere bril. [slachtoffer] zou toen maar kort gebleven zijn en voelde zich niet goed. Op een digitale camera van [slachtoffer] zijn foto’s van haar aangetroffen, waarop verwondingen te zien waren. [14] Op de foto’s [15] , welke zeer waarschijnlijk zijn gemaakt op 20 december 2009 te 05:55 uur [16] , is een striem in de hals van [slachtoffer] te zien en ook is te zien dat zij een blauw oog heeft. [17]
Tijdens een verhoor op 28 september 2010 verklaart verdachte zich een ruzie op 17 december 2009 te kunnen herinneren. Dit was toen de politie bij hun in de[adres 3] in Alkmaar kwam. [18] Ook de moeder van verdachte verklaart over een nacht dat de politie bij hun in de straat kwam. Tijdens dit getuigenverhoor wordt door verbalisant opgemerkt dat in het dagrapport is terug te vinden dat dit op 17 december 2009 is geweest. [19]
Tijdens een autorit onderweg naar het huis van de ouders van verdachte, zou op het moment dat zij reden op de ringweg richting Kennemerstraatweg de ellende zijn los gebarsten, aldus verdachte. [slachtoffer] zou toen een blauw oog hebben opgelopen. [20] Tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 10 april 2014 worden aan verdachte voornoemde foto’s waarop [slachtoffer] te zien is met blauwe plekken in haar gezicht en striemen in haar hals getoond. Verdachte heeft verklaard dat hij zich kan herinneren waar die foto’s betrekking op hebben en refereert dan aan de ruzie en worsteling die zij hadden in de auto. Hij verklaart dat [slachtoffer] en hij hadden gevochten. Ze hadden behoorlijke ruzie. Verdachte verklaart dat [slachtoffer] een tand door haar lip had gekregen. Verdachte heeft verklaard dat hij probeerde de autosleutel die [slachtoffer] zou hebben afgepakt, terug te pakken. Die striemen in haar hals kunnen zijn gekomen toen hij die sleutel probeerde te pakken. [21]
5.1.3. 16/17
januari 2010
[slachtoffer] woonde volgens GBA gegevens vanaf 11 februari 2009 te Alkmaar. [22]
Ruzie
[getuige 4] heeft verklaard dat hij begreep dat toen [getuige 5] en [getuige 6] bij verdachte en [slachtoffer] thuis waren op 16 januari 2010, [slachtoffer] en verdachte een beetje ruzie hadden, wat woorden. [23]
Diverse omwonenden van de flat waar verdachte en [slachtoffer] woonden hebben verklaard het één en ander te hebben gehoord in de nacht van 16 op 17 januari 2010.
[omwonende 1], wiens woning zich schuin tegenover de woning van verdachte en [slachtoffer] bevond [24] heeft verklaard dat haar vriend ’s nachts rond een uur of drie thuis kwam. Toen zij en haar vriend die nacht in bed lagen, hoorden ze dat ze ruzie hadden. Haar vriend is er nog uitgegaan om te gaan luisteren op de gang. Het was een ruzie tussen twee mensen, een man en een vrouw. Het kwam vanuit hun flat, aldus [omwonende 1]. Dat weet ze omdat na de woning van verdachte en [slachtoffer] er klapdeuren zijn en pas daarna is er weer een andere woning. Getuige en haar vriend konden niet horen wat er gezegd werd, maar ze weet dat het ruzie was want het klonk niet echt blij. Het klonk boos. [25]
[omwonende 2], wonende op de [adres 4] heeft verklaard dat hij omstreeks 03:30 uur naar bed ging en dat hij op dat moment het slaan met deuren hoorde. Hij en zijn vrouw dachten dat het geluid van boven hen kwam. Zijn vrouw zou gezegd hebben: “er krijgt iemand harde klappen”. Opeens hield het geluid op. [26] Zijn vrouw [omwonende 3] heeft verklaard dat zij zich kan herinneren dat zij die nacht wakker werden van een hoop lawaai. Het klonk alsof er met stoelen en tafels geschoven werd. Het klonk dichtbij. Zij hoorde vlak daarna een vrouw schreeuwen. Zij had het idee dat het een uur of vier of vijf was, maar weet dat niet zeker. Ook heeft zij nog gegil gehoord. [27] Het was van een vrouw. Het was een paar keer achter elkaar, zij denkt twee of drie minuten, niet langer. Het waren binnen die twee of drie minuten een aantal gillen met daarbij tussenruimte. [28]
Wanneer verdachte bij de rechter-commissaris wordt voorgehouden dat buren hebben verklaard over ruzie die nacht, verklaart verdachte dat er inderdaad ruzie was die avond. Het was, aldus verdachte, “een vervelende avond”. [29] Ook tijdens het onderzoek ter terechtzitting verklaard verdachte dat het een vervelende nacht was. [30] Verdachte heeft verklaard dat hij ruzie met [slachtoffer] heeft gehad alvorens zij die nacht naar buiten is gegaan. [31]
Gedragingen
Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] die nacht bij hem gekomen zou zijn op bed. Er zou een worsteling zijn ontstaan. Er zou geduw en getrek zijn geweest.
Verdachte heeft het over “vastpakken en wegduwen”. Verdachte heeft [slachtoffer] weggeduwd. Verdachte zou [slachtoffer] op enig moment hebben vastgepakt aan haar riem. Hij heeft hard aan die riem getrokken. Verdachte is voor [slachtoffer] gaan staan. Toen is er een worsteling ontstaan en hebben zij elkaar ook geslagen, aldus verdachte. Verdachte heeft [slachtoffer] een klap gegeven. Hij raakte haar hierbij op haar buik. Toen is er weer een worsteling ontstaan waarbij zij elkaar vastpakten en duwden. Verdachte heeft haar een harde duw gegeven, tot ze op de grond is gevallen. Dit speelde zich allemaal af in de slaapkamer, aldus verdachte. [32]
Bij de rechter-commissaris heeft verdachte over deze nacht verklaard dat toen hij en [slachtoffer] ruzie kregen, verdachte haar zou hebben vastgepakt bij haar bovenarmen. Hij heeft haar ook nog aan haar broekriem vastgepakt. Die broekriem is toen gesprongen. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft verdachte nogmaals bekend [slachtoffer] die nacht te hebben geduwd en geslagen. [33]
[getuige 7] heeft verklaard dat verdachte hem over die nacht (de rechtbank begrijpt: de nacht van 16 op 17 januari 2010) verteld heeft dat hij [slachtoffer] een paar stompen had verkocht. [34]
Letsel
Nadat het levenloze lichaam van [slachtoffer] op 17 januari 2010 te Alkmaar is aangetroffen, vindt er een schouw plaats. [35] Op het lichaam van [slachtoffer] waren tijdens de eerste schouw op 17 januari 2010 verspreid over haar gehele lichaam diverse kleine blauwe plekken zichtbaar. Op de linker bovenarm werden aan de binnenzijde en aan de buitenzijde bloeduitstortingen aangetroffen. [36]
Bij de sectie door patholoog Van de Goot is (onder meer) het navolgende gebleken.
Er waren over de beide armen, handen, benen en in mindere mate ook de rug vele in ouderdom wisselende oppervlakkige huidkrassen en geringe verkleuringen. Er waren aan zowel de binnen- als de buitenzijde van de linker bovenarm onderhuidse bloeduitstortingen. [37] Onderzocht werd bij letseldateringsonderzoek door het VUMC een letsel aan de bovenarm links buiten alsmede bovenarm links binnen. Tevens letsel van de borsthuid. Bij het letsel aan de armen en de borst werd vorderende vitale wondreactie gezien met een beeld dat past bij meerdere uren voor het intreden voor de dood opgelopen letsel. Het beeld past eerder bij letsel van circa vier tot zes uur dan bijvoorbeeld tien tot twaalf uur. [38]
Van de Voorde dateert, onder verwijzing naar het onderzoek van Van de Goot en het letseldateringsonderzoek van het VUMC, het letsel aan de linker bovenarm van recente datum waarbij het letseldateringsonderzoek melding maakt van een vitale wondreactie met een beeld dat past bij een ouderdom van meerdere uren voor het intreden van de dood (eerder bij circa vier tot zes uur dan bijvoorbeeld tien tot twaalf uur). [39]
Prof. dr. H.W.M. Niessen, verbonden aan het VUMC, constateert in het meest recente rapport, gedateerd 21 januari 2015, daar waar het letsel aan de bovenarm links en borst betreft, eveneens een vorderende vitale wondreactie, meerdere uren oud. Dit wijst eerder in de richting van vier tot zes uren dan bijvoorbeeld tien tot twaalf uren oud. [40]
5.2.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
De rechtbank merkt op dat al hetgeen onder 5.1.3 als redengevend is genoemd, ook redengevend is voor feit 2.
5.2.1.
Letsel
Tijdens eerdergenoemde eerste schouw aan het lichaam van [slachtoffer] bleek dat er bloed kwam uit haar anus. De anus werd door de schouwarts bemonsterd. [41] Bij de sectie door patholoog Van de Goot is (onder meer) het navolgende gebleken. Er waren meerdere slijmvliesscheurtjes aan de binnenzijde van de anus. Er was geringe bloeduitstorting rondom deze beschadigingen. Er was dik, taai roodbruin vocht in de dunne darm. De dunne darm was opvallend donker van kleur. [42] De beschadiging van het slijmvlies van de anus was volgens Van de Goot het gevolg van inwerking van uitwendig mechanisch geweld zoals bij seksuele handelingen zou kunnen optreden. Gezien het wondbeeld was het aannemelijk dat dit bij leven was opgetreden. [43] In het pathologierapport van Van de Goot is vervolgens opgenomen dat de ouderdom van het letsel aan de anus overeen komt met de ouderdom van het letsel aan de bovenarmen en de borsthuid. Het letsel aan de armen en de borst past bij meerdere uren voor het intreden voor de dood opgelopen letsel. Het beeld past eerder bij letsel van circa vier tot zes uur, dan van circa tien tot twaalf uur. [44]
Bovengenoemde wordt door patholoog Van de Voorde in zijn rapport min of meer bevestigd. Volgens Van de Voorde staat het vast dat in de uren voorafgaand aan het overlijden er een traumatische (gewelddadige) anale penetratie heeft plaatsgevonden, mogelijk vergezeld van stomp kneuzend (grijpend of knijpend) geweld tegen de linker bovenarm. [45] De kneuzingen aan de linker bovenarm kunnen het gevolg zijn van aanstoten (buitenzijde) en/of stevig vastgrijpen/knijpen (binnen- buitenzijde). [46] De ouderdom van het letsel aan de anus komt ook volgens hem overeen met de ouderdom van de letsels aan de bovenarmen en borst. [47]
Door de schouwarts wordt het tijdstip van overlijden vastgesteld op zes tot tien uur voor de lijkschouw (welke plaatsvond om 14:30 uur). [48]
Van de Voorde concludeert dat het tijdstip van overlijden zich laat situeren in de nacht van 16 op 17 januari 2010 tussen ongeveer 23:50 uur en 05:20 uur, en mogelijk tussen 04:30 uur en 05:20 uur. [49] Blijkens telefoongegevens heeft [slachtoffer] met haar eigen telefoonnummer op 17 januari 2010 om 03:27 uur voor de laatste keer gebeld met [getuige 8]. [50] [getuige 8] heeft verklaard dat zij [slachtoffer] die nacht omstreeks 03:30 uur aan de telefoon heeft gehad. Zij herkende de stem van [slachtoffer]. [51]
Tussenconclusie
Blijkens voornoemde telefoongegevens was [slachtoffer] omstreeks 03:30 uur nog in leven. Het letsel aan de anus is hoogstwaarschijnlijk vier tot zes uur voor overlijden ontstaan. Dit letsel is dus op zijn vroegst ontstaan op 16 januari 2010 rond 21:30 uur.
5.2.2.
Alcohol en cocaïnegebruik
Verdachte heeft verklaard dat hij die avond/nacht geblowd heeft en alcohol heeft gedronken. [52]
Getuige [getuige 6] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij in de middag van 16 januari 2010 bij verdachte en [slachtoffer] thuis was. Hij heeft toen samen met verdachte cocaïne gebruikt. Die cocaïne had getuige niet meegenomen, die had verdachte. Verdachte heeft getuige heel lang gek gemaakt omdat getuige niet mocht vertellen over dat cocaïnegebruik van verdachte. Verdachte is langs geweest onder meer bij de ouders van getuige. Ook heeft verdachte hem gebeld. [53]
Blijkens diverse gegevens is er op 16 januari 2010 en in de nacht van 17 januari 2010 contact geweest met drugsdealer(s).
Verdachte heeft hierover tijdens zijn verhoor op 1 juli 2010 verklaard dat hij en [slachtoffer] pakjes met cocaïne van ene ‘[bijnaam dealer 1]’ hebben gekocht. ‘[bijnaam dealer 1]’ was een drugsdealer, net als ‘[bijnaam dealer 2]’ en ‘[bijnaam dealer 3]’. [54] ‘[bijnaam dealer 1]’ heet in werkelijkheid [getuige 9] (de rechtbank begrijpt: [getuige 9]). [55] Verdachte heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting, alsmede tijdens zijn verhoor op 1 juli 2010, verklaard dat hij op zaterdag 16 januari 2010 bij ‘[bijnaam dealer 1]’ is langs geweest om cocaïne te kopen. [56] Hij had daarvoor telefonisch contact gehad met hem. Verdachte is op een gegeven moment naar hem toegereden. [57]
Blijkens telefoongegevens is [getuige 9] diverse keren zowel op 16 januari 2010 als op 17 januari 2010 gebeld door het nummer van verdachte, te weten op de tijdstippen 15:06 uur, 16:03 uur, 23:52 uur, 23:53 uur (allen op 16 januari 2010) en om 0:02 uur, 0:04 uur en 3:30 uur (allen op 17 januari 2010). [58]
[getuige 9] verklaart zowel [slachtoffer] als verdachte te hebben gesproken, maar hij kan zich herinneren dat verdachte de laatste is geweest die hem heeft gebeld. [59] De laatste keer dat hij gebeld werd door verdachte, klonk verdachte nuchter, anders dan toen verdachte hem eerst belde. [60]
Verdachte heeft verklaard dat zijn leven met [slachtoffer] de laatste maanden draaide om “drinken, coke snuiven, gokken, seks, medicijnen en geld”. Hij verklaarde dat het van kwaad tot erger werd. [61] Later heeft verdachte verklaard dat hij en [slachtoffer] in de periode voor haar overlijden in een ‘coke-snuifritme’ zaten. Dat zag er toen zo uit dat als zij vroeg klaar was van werk dan gingen ze vroeg cocaïne en wodka halen en dan begonnen ze vroeg met de bedoeling om vroeg te eindigen en op tijd te kunnen slapen, maar dat gebeurde vaak niet. [62] Wanneer [slachtoffer] bezig was met het plegen van stalkerige telefoontjes in verband met ene ‘[getuige 10]’, zaten ze in het ‘coke snuifritme’. [63] Blijkens telefoongegevens [64] en verklaringen van getuigen [getuige 8] en [getuige 11] heeft [slachtoffer] die nacht gebeld met hun beiden. [slachtoffer] zou onder andere gevraagd hebben of zij wisten waar ‘[getuige 10]’ woonde. [65]
5.2.3.
Geslachtsgemeenschap
Verdachte heeft – evenals in alle voorgaande verklaringen – bij de rechter-commissaris verklaard dat hij niet meer weet of hij in de nacht van donderdag op vrijdag, of in de nacht van vrijdag op zaterdag voor de laatste keer seks heeft gehad met [slachtoffer], maar dat het in ieder geval niet in de nacht van zaterdag 16 januari 2010 op zondag 17 januari 2010 was. [66]
Van het lichaam van [slachtoffer] is een onderzoeksset zedendelicten afgenomen, inhoudende tien bemonsteringen in en rond de anus en vagina van [slachtoffer] en voorts is een aantal afzonderlijke bemonsteringen afgenomen van de buiten- en binnenzijde anus en beschermhoes politiethermometer. [67] In een aantal bemonsteringen is bij het onderzoek naar biologische sporen sperma aangetroffen en/of is een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van een (geringe hoeveelheid) spermavloeistof. Hieruit is DNA geïsoleerd. Het DNA-profiel van verdachte matcht met de DNA-profielen van de bemonsteringen van de binnenzijde en buitenzijde van de anus (AACB6255NL#09, AACB6255NL#10, AABF8657NL#01 en AABF8658NL#01) en met de bemonstering van de beschermhoes van een politiethermometer (AABF8859NL#01). Dit betekent dat het sperma in deze bemonsteringen afkomstig kan zijn van verdachte. De berekende frequentie van de DNA-profielen van het sperma in deze bemonsteringen is kleiner dan 1 op 1 miljard. De verkregen DNA-(meng)profielen van het onderzochte sporenmateriaal geven geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van DNA van een derde persoon. [68]
Gelet op bovengenoemde forensische bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank de verklaringen van verdachte, inhoudende dat hij in de nacht van 16 op 17 januari 2010 geen seksueel contact heeft gehad met [slachtoffer], kennelijk leugenachtig en de rechtbank bezigt deze verklaringen om die reden mede tot het bewijs.
5.2.4.
Relatie verdachte en [slachtoffer]
Blijkens het gehele dossier was er sprake van een turbulente relatie tussen [slachtoffer] en verdachte, onder andere veroorzaakt door verslavingen waarmee in elk geval verdachte kampte. [69] Verdachte heeft naar aanleiding van vragen over zijn drugs en drankgebruik/verslaving onder meer verklaard dat hij zich van cocaïne superman voelde. Drank zou de lelijkste zijn van allemaal. Hij zou drank vaak in combinatie met cocaïne gebruiken om het gevoel van cocaïne wat te dempen. [70] Hij verklaart hierover onder meer:
“Het allerstomste wat ik ooit gedaan heb na het gebruik van drugs. Mijn vriendin helemaal…ja, ik heb haar mishandeld. Verder ben ik ooit veroordeeld voor seksueel geweld”. [71]
Blijkens het arrest van het gerechtshof Amsterdam, hetwelk onderdeel uitmaakt van onderhavig dossier, is verdachte op 15 november 2007 veroordeeld voor verkrachting, bedreiging en mishandeling van [slachtoffer]. Het gerechtshof heeft verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht omdat verdachte onder meer leed aan afhankelijkheid van alcohol en cocaïne, deze stoornis ten tijde van het tenlastegelegde aan de orde was en zijn keuzes beïnvloedde. [72] Uit de aangifte van [slachtoffer] inzake deze feiten, blijkt eveneens dat verdachte deze feiten indertijd heeft gepleegd terwijl hij onder invloed verkeerde van drank en cocaïne. [73]
[getuige 12] heeft verklaard dat hij van verdachte niet mocht vertellen hoe verdachte [slachtoffer] behandelde als hij boos was. Hij vond verdachte wel agressief tegen [slachtoffer], vooral als hij sterke drank (wodka) op had. [74]
Ook [getuige 4] mocht van verdachte niet vertellen dat hij agressief was. Hij is een keer bij een ruzie geweest tussen verdachte en [slachtoffer], nadat verdachte drugs had gebruikt. Getuige heeft toen echt angst opgebouwd voor verdachte. Hij kon zo omslaan als hij drank en drugs had gebruikt. Hij kon dan boos en kwaadaardig zijn, heel intimiderend. [75]
[getuige 4] heeft verklaard dat [slachtoffer] de laatste tijd erg bang was voor verdachte. Verdachte verbeeldde zich heel veel dingen over haar. [76] Hij kon heel vrolijk zijn, maar hij kon ook heel agressief zijn. [77]
Volgens informatie van de GGD Hollands Midden van B. Kruyver, forensisch arts, wordt in de aantekeningen van gesprekken van [slachtoffer] met de GGZ gesproken over een bedreigende thuissituatie, waarmee de relatie met verdachte wordt bedoeld. [78]
5.3.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
[getuige 4] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte wel eens heeft gedreigd het huis in brand te steken met [slachtoffer] erin. [79] Dit zou ongeveer eind 2009, een paar maanden voor de dood van [slachtoffer] zijn geweest. Getuige was hierbij. Hij verklaart dat hij, [getuige 5] en [getuige 12] niet weg mochten. Het was in zijn huis (de rechtbank begrijpt: het huis van verdachte). Verdachte was heel agressief, getuige was er bang van. Maar niemand durfde echt op te staan. Hij was heel intimiderend. Hij schreeuwde erg, was heel kwaad. Getuige verklaart dat hij echt heel bang was. Verdachte zou voor [slachtoffer] zijn gaan staan en hebben geschreeuwd. Als zij naar een andere kamer ging, ging hij erachter aan en schreeuwde dan weer tegen haar. [80]
[getuige 12] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte heel kort voor het verhoor bij de politie samen met [getuige 6] aan de deur kwam omdat hij getuige wilde spreken. Verdachte zou tegen [getuige 12] gezegd hebben dat hij binnenkort gehoord zou worden en dat hij niet wilde dat hij zou vertellen over de ruzie thuis en over dat hij zijn vriendin in brand wilde steken. [81] Getuige was daarbij geweest met [getuige 4], [getuige 5] en misschien ook [getuige 6]. Het was ongeveer twee maanden voordat ze overleed. [82] Getuige verklaart voorts hierover:
“Zoiets maak je in het dagelijks leven niet vaak mee. We mochten dan ook niet weggaan van hem, we moesten blijven zitten. Met we bedoel ik: [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 6], maar die laatste weet ik niet zeker. Ik weet nog dat [verdachte] een keertje terpentine over [slachtoffer] wilde gooien. [slachtoffer] deed dan helemaal niks. Ze huilde”. [83]
Ook verklaart [getuige 12]:
“Ik heb eerder verklaard dat [verdachte], als hij ruzie had met [slachtoffer], helemaal gek werd. (…) De andere keer dat het zo heftig was, was met het in brandsteken. Zoiets is een hoogtepunt wat je niet snel vergeet. Dat was met terpentine. [verdachte] zei dat hij [slachtoffer] in brand zou steken. Hij had het ook bijna gedaan. Wij wouden weg, omdat we dachten dat het uit de hand ging lopen, maar dat mocht niet van hem”. [84]
Getuige [getuige 5] verklaart dat hij wel eens wat heeft meegekregen van bedreigingen die geuit zijn door verdachte ten opzichte van [slachtoffer]. Hij verklaart dat hij niet meer precies weet hoe het is gegaan. Ze zouden allemaal een borreltje op hebben gehad en verdachte dreigde om de boel in brand te steken. Getuige was er toen met [getuige 4] en [getuige 12]. Ze probeerden de ruzie te sussen. Getuige kan zich vaag iets herinneren, iets met een computer, een ruzie daarover. Getuige heeft verklaard:
“Hij had een fles terpentine of zo in zijn hand, maar ik weet het niet meer precies. (…) Toen met de bedreiging van in brand steken schrok ik en dacht wat doe jij nou. We hebben het gesust en uiteindelijk zijn we weggegaan, ik, [getuige 12] en [getuige 4]. Ik vond het niet normaal. Je zegt niet ik steek je in de brand, dan ben je niet goed. De bedreigingen vonden plaats in de[adres 5]. (…) Ik was ook niet van plan weg te gaan. Hij kwam niet rustig over (…) ik was bang dat er wat gebeurde. Niet uit angst voor mezelf maar uit angst voor haar, [slachtoffer]”. [85]
5.4.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair
Ten aanzien van de mishandeling, volgens de tenlastelegging gepleegd op 19/20 december 2009 heeft de raadsman zich namens verdachte op het standpunt gesteld dat vrijspraak moet volgen nu de gepleegde mishandeling zich heeft voorgedaan op 17 december 2009 en deze datum volgens vaste rechtspraak niet binnen de ten laste gelegde pleegperiode valt.
Nog afgezien van het feit dat bedoelde vaste rechtspraak niet bestaat, zal de rechtbank de datum verbeterd lezen (in plaats van de periode van 19 tot 20 december 2009: op 17 december 2009). Door deze verbetering worden de belangen van verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet geschaad.
Ten aanzien van feit 2
[slachtoffer] is op 17 januari 2010 levenloos aangetroffen in haar woning, waar ze de avond en nacht voorafgaand samen met verdachte was. Bij de schouw en daaropvolgende sectie wordt letsel aan haar anus geconstateerd, dat is ontstaan vier tot zes uur voor haar overlijden. Uit bovengenoemde bewijsmiddelen volgt dat zij omstreeks 03:30 uur nog in leven was, zodat het letsel op zijn vroegst is ontstaan op 16 januari 2010 om 21:30 uur. Het overlijden laat zich volgens de patholoog Van de Voorde situeren op een tijdstip in de uren tot 05:20 uur.
Het letsel is het gevolg van inwerking van uitwendig mechanisch geweld zoals bij seksuele handelingen zou kunnen optreden. Volgens patholoog Van de Voorde staat het vast dat in de uren voorafgaand aan het overlijden er een traumatische (gewelddadige) anale penetratie heeft plaatsgevonden.
In en rond de anus (alsmede elders in het lichaam) van [slachtoffer] is sperma van verdachte aangetroffen. Daar waar [slachtoffer] en verdachte een relatie hadden en die nacht hebben verbleven in de woning waarin zij samenleefden, is er geen enkele aanwijzing voor het scenario dat [slachtoffer] de avond/nacht voorafgaand aan haar dood anale seks met iemand anders dan verdachte heeft gehad. Evenmin is er een aanwijzing dat een derde zich in de woning heeft bevonden gedurende de uren van 21:30 tot 05:20 uur in die nacht.
De rechtbank stelt daarom vast dat verdachte en [slachtoffer] die avond/nacht anale geslachtsgemeenschap hebben gehad.
Verdachte had voorafgaand aan en/of in die avond/nacht van 16/17 januari 2010 alcohol en cocaïne gebruikt. Volgens eigen zeggen zat verdachte in de voorafgaande maanden in een coke-snuif ritme waarbij het leven voornamelijk bestond uit drinken, coke snuiven, gokken, seks, medicijnen en geld en waarbij vaak tot in de nacht werd doorgegaan.
Er was sprake van een turbulente relatie tussen verdachte en [slachtoffer], waarbij verdachte zoals blijkt uit getuigenverklaringen onder invloed van cocaïne en alcohol agressief werd richting [slachtoffer], terwijl verdachte [slachtoffer] blijkens aangifte en veroordeling eerder heeft verkracht en mishandeld onder invloed van drank en cocaïne. Getuigen hebben gesproken over andere momenten van gedwongen seks, al dan niet anaal. Blijkens aantekeningen van gesprekken van [slachtoffer] bij de GGZ kort voor haar overlijden was er (opnieuw) sprake van een dreigende thuissituatie.
Volgens verdachte zelf was het ‘een vervelende avond’. Er was ruzie, hetgeen behalve uit verdachtes eigen verklaring ook volgt uit getuigenverklaringen over die avond en nacht. Het levenloze lichaam van [slachtoffer] werd aangetroffen met divers ander letsel, onder andere op haar lichaam en borst, ontstaan in dezelfde tijdspanne als het letsel aan de anus. Op grond van hetgeen onder 1 meer subsidiair is opgenomen acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer] die avond/nacht heeft mishandeld. Patholoog Van de Voorde heeft geconcludeerd dat bovengenoemde anale penetratie mogelijk vergezeld is gegaan van stomp kneuzend (grijpend of knijpend) geweld tegen de linker bovenarm.
Verdachte heeft steeds ontkend de avond/nacht voorafgaand aan de dood van [slachtoffer] seks met haar te hebben gehad. Gelet op de bewijsmiddelen met betrekking tot het letsel aan de anus in samenhang met het aangetroffen sperma, met zeer sterke bewijswaarde afkomstig te achten van verdachte, in en rond onder meer de anus acht de rechtbank deze verklaring onjuist.
Gelet op deze forensische bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor overigens is overwogen kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte kennelijk leugenachtig heeft verklaard en dat hij die leugenachtige verklaring heeft afgelegd om de waarheid te bemantelen, namelijk dat verdachte [slachtoffer] die avond/nacht door geweld en psychische overmacht vanwege een voor [slachtoffer] gecreëerde bedreigende situatie heeft gedwongen om anale penetratie te ondergaan als onder 2 bewezen verklaard.
5.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 meer subsidiair, onder 2 en onder 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1 meer Subsidiair
hij op
- 1 november 2008
- en op 17 december 2009
- en in de periode van 16 tot 17 januari 2010
te Alkmaar en Amsterdam telkens opzettelijk mishandelend [slachtoffer],
zijnde de levensgezel van verdachte,
- stevig heeft vastgepakt in het gezicht en die [slachtoffer] heeft geslagen tegen het hoofd en/of tegen het lichaam en die [slachtoffer] tegen de grond heeft gesmeten (op of omstreeks 1 november 2008) en
- die [slachtoffer] met zijn vuist(en) en/of met zijn hand(en) heeft geslagen in het gezicht en zijn handen om haar hals heeft gelegd en met die handen de hals heeft omklemd, zodanig hard dat letsel in haar hals zichtbaar was (op 17 december 2009) en
- die [slachtoffer] heeft gestompt en die [slachtoffer] heeft geslagen tegen haar buik en tegen haar borst en die [slachtoffer] hardhandig heeft vastgepakt en geknepen aan/in de armen en die [slachtoffer] hard heeft geduwd en aan die [slachtoffer] heeft getrokken, waardoor die [slachtoffer] op de grond viel (op of omstreeks 16/17 januari 2010)
waardoor die [slachtoffer] telkens letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
feit 2:
hij in de periode van 16 tot 17 januari 2010 te Alkmaar door geweld en andere feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer],
hebbende verdachte zijn penis in de anus van die [slachtoffer] gebracht en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheden hierin dat
- verdachte die [slachtoffer] stevig bij de armen heeft vastgehouden en
- verdachte eerder die avond/nacht die [slachtoffer] meermalen had geslagen en/of gestompt en/of geduwd en er tussen verdachte en die [slachtoffer] die avond/nacht meermalen ruzie was geweest, terwijl hij, verdachte, cocaïne en alcohol had gebruikt (terwijl dat gebruik eerder tot geweld heeft geleid), waardoor hij, verdachte, een bedreigende situatie voor die [slachtoffer] heeft gecreëerd en aldus psychisch overwicht op die [slachtoffer] heeft gehad;
feit 3:
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 1 november 2009 tot en met 31 december 2009 te Alkmaar, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk die [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd dat hij die [slachtoffer] in de brand ging steken met terpentine en/of dat hij het huis in de fik zou steken met haar erin", terwijl verdachte een fles terpentine in zijn hand had.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

6.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten en strafbaarheid van verdachte

De raadsman heeft namens verdachte ten aanzien van de onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde mishandelingen een beroep gedaan op hetzij noodweer(exces), hetzij overmacht in de zin van noodtoestand, zodat verdachte zou moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het behoeden van [slachtoffer] voor excessief alcoholgebruik (1 november 2008), het voorkomen van een gevaarlijke verkeerssituatie en daarop volgend de bescherming van de autosleutel van verdachte tegen wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] (17 december 2009 en het beschermen van haar lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, te weten cocaïnegebruik (16/17 januari 2010), zijn naar het oordeel van de rechtbank - tegen de achtergrond van de gehanteerde bewijsmiddelen - feiten en omstandigheden die niet aannemelijk zijn geworden. Voornoemd verweren falen.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd
(waarbij inzake het laatste (derde) gedachtestreepje sprake is van eendaadse samenloop met feit 2)
Ten aanzien van feit 2:
verkrachting
Ten aanzien van feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met brandstichting
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
Er is voorts geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht. Voorts vordert zij de gevangenneming van verdachte.
7.2.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft bepleit – in geval van een veroordeling voor één of meerdere feiten – verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf, dan wel een voorwaardelijke straf op te leggen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer], op dat moment zijn levensgezel, te weten op 1 november 2008, op 17 december 2009 en in de nacht van 16 op 17 januari 2010. De rechtbank acht deze feiten temeer van ernstige aard, omdat de mishandelingen plaatsvonden in de huiselijke en relationele sfeer. Verdachte heeft daarmee pijn en letsel veroorzaakt en de lichamelijke integriteit van zijn levensgezel aangetast.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging met brandstichting en/of bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Verdachte heeft gedreigd [slachtoffer] in brand te steken, dan wel het huis in de fik te steken met haar erin. Terwijl hij voornoemde bedreigingen uitte, had hij een fles terpentine in zijn hand. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit. Bedreiging veroorzaakt doorgaans bij betrokkenen een gevoel van onbehagen en onveiligheid. Getuigen die bij het feit aanwezig waren, mochten van verdachte niet weg en hebben verklaard op dat moment erg bang te zijn geweest voor verdachte. Een getuige vreesde op dat moment voor de veiligheid van [slachtoffer]. De rechtbank kan zich in het geval van [slachtoffer] alleen maar een voorstelling maken van de angst die deze nare bedreiging bij haar teweeg moet hebben gebracht.
De ervaring leert dat slachtoffers van voornoemde type delicten hiervan (langdurig) nadelige psychische en lichamelijke gevolgen kunnen ondervinden. Uit informatie betreffende de geestelijke toestand van [slachtoffer] blijkt dat zij reeds eerder onder meer kampte met paniekklachten en depressie. Mede door deze lichamelijke en psychische klachten was haar leven naar de rechtbank begrijpt (ernstig) ontwricht. De rechtbank acht mede op grond van informatie vanuit de GGZ waarschijnlijk dat de psychische en lichamelijke gesteldheid van [slachtoffer] in ieder geval mede is veroorzaakt of verergerd door genoemde strafbare feiten, hetgeen de rechtbank verdachte zeer kwalijk neemt.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan een ernstig zedenmisdrijf. Hij heeft in de nacht van 16 januari 2010 op 17 januari 2010 [slachtoffer] verkracht door – middels geweld en andere feitelijkheden – tegen haar wil in anale gemeenschap met haar te hebben. Verdachte heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer].
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank het volgende overwogen.
De rechtbank rekent het verdachte zeer aan dat hij genoemde feiten heeft gepleegd terwijl hij blijkens het op verdachte betrekking hebbend Uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 5 februari 2015, in het verleden vaker is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten, waaronder mishandeling, bedreiging en verkrachting van [slachtoffer]. Verdachte liep zelfs – ten tijde van de mishandeling begaan op 1 november 2008 – in een proeftijd, hetwelk hem er kennelijk niet van heeft kunnen weerhouden te recidiveren.
Blijkens onderliggend dossier kampte verdachte gedurende langere tijd met zowel verslavings- als persoonlijkheidsproblematiek. Dit heeft zich – zo blijkt onder meer uit voornoemde veroordelingen, zijn eigen verklaringen en diverse rapportages betrekking hebbend op verdachte als persoon – onder meer geuit in geweldsdelicten richting [slachtoffer].
Verdachte is in verband met bij eerdere veroordelende uitspraken gestelde bijzondere voorwaarden van november 2007 tot en met november 2009 onder behandeling geweest bij de forensisch psychiatrische afdeling van GGZ Noord-Holland Noord. Blijkens een Ontslagbericht van 30 november 2009 van GGZ Noord-Holland Noord is verdachte gedurende het eerste jaar opgenomen in de Dubbele Diagnose kliniek te Heiloo (voor abstinentie en terugdringen verslaving). Aansluitend heeft er behandeling plaatsgevonden bij de polikliniek van de FPA te Heiloo (voor behandeling delictgedrag en terugdringen recidiverisico). Door de FPA werd de diagnose persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale trekken gesteld. De behandeling zou zijn beëindigd vanwege onvoldoende progressie. Er zou sprake zijn geweest van terugval in cocaïne. De aanvankelijk stijgende lijn in de behandeling was geheel tot stilstand gekomen.
Verdachte werd in toenemende mate dwingend naar de behandelaars.
Gaandeweg werd duidelijk dat verdachte onvoldoende draagkracht had om zich te kunnen inzetten voor de behandeling in een ambulante setting en dat zijn sociale omgeving niet ondersteunend was voor de behandeling. Daarnaast leek het aandeel van een psychopathische ontwikkeling bij hem ernstiger dan aanvankelijk was geacht. De meest opvallende symptomen van psychopathie kwamen naar voren in de periode waarin er meer eisen aan hem gesteld werden: hij gedroeg zich berekenend en manipulatief, wisselend charmant en kil, en bij momenten dreigend, intrusief en intimiderend in het contact. Het behandelresultaat bij afsluiting hield het volgende in: onthouding cocaïnegebruik gedurende een halfjaar, enig inzicht in onderliggende factoren inzake gebruik middelen en van (seksueel) geweld, delictanalyse ten aanzien van mishandelingen en (gestarte) exploratie van de psychoseksuele ontwikkeling. Behandeling van de antisociale cognities was nog in het geheel niet van de grond gekomen.
Op grond van eerdere uitspraken was verdachte voorts verplicht zich gedurende de proeftijd onder toezicht te stellen van Brijder verslavingszorg. Blijkens het Afloopbericht van de GGZ Brijder Alkmaar d.d. 16 december 2009 heeft verdachte zich niet gehouden aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering. Voortzetting van het contact was niet langer mogelijk/gewenst gebleken. Het aantal uitglijders nam hand over hand toe. Onder andere het benzodiazepinegebruik en –misbruik werd in toenemende mate een probleem. Het bleek dat verdachte onvoldoende gebruik wist te maken van de geboden behandeling en niet in staat was geweest om tot de gewenste gedragsverandering te komen.
De rechtbank neemt het verdachte extra kwalijk dat hij – terwijl daar gezien zijn voornoemde gedrags- en verslavingsproblematiek en justitiële verleden alle reden toe was – tegen alle adviezen in zijn behandeling niet heeft afgerond, weer is gaan samenwonen met [slachtoffer] en is teruggevallen in zijn oude patroon van drank- en drugsgebruik, met alle gevolgen van dien. Dit terwijl verdachte – als zijnde recidivist op al deze gebieden – wist dat zijn gedrags- en verslavingsproblematiek negatieve invloed had op hemzelf alsmede op (zijn relatie met) [slachtoffer].
In het psychiatrisch rapport, gedateerd 15 november 2014 en opgemaakt door dr. B.A. Blansjaar, komt onder meer naar voren dat verdachte na veel aarzeling heeft bevestigd dat hij en [slachtoffer] een problematische relatie hadden en niet zonder, maar ook niet met elkaar konden. Hij bevestigt moeizaam dat hij haar geweld heeft aangedaan en zegt dat dat ook wederzijds was. Verdachte lijdt volgens de psychiater aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een chronische posttraumatische stress-stoornis en een cluster B persoonlijkheidsstoornis met vooral borderline kenmerken. Verder is er deels uit zijn persoonlijkheidsstructuur voortkomende afhankelijkheid van sedativa en afhankelijkheid van alcohol en cocaïne in remissie. Ten tijde van de gepleegde feiten was er zover na te gaan sprake van genoemde cluster B persoonlijkheidsstoornis met vooral borderline kenmerken en van sedativa en alcohol en in mindere mate van cocaïne. De chronische posttraumatische stress-stoornis is volgens de psychiater van latere datum dan het thans tenlastegelegde.
Een eventueel verband tussen diagnose en het tenlastegelegde kan niet worden onderzocht, nu verdachte de ten laste gelegde feiten grotendeels ontkent. Vanuit zorgoogpunt is voortzetting van ambulante psychiatrische behandeling en maatschappelijke begeleiding ter resocialisatie van verdachte geïndiceerd.
D. Breuker, gezondheids- en forensisch psycholoog, geeft in haar rapport, gedateerd 14 november 2014, aan dat verdachte tijdens gesprekken over zijn relatie met [slachtoffer] en geweld vanuit zijn zijde, telkens weinig tot geen inzage in zijn eigen beweegredenen en motieven geeft, maar begint over de gebreken en fouten van anderen. Hij maakt hierin meer dan een berekenende (antisociale) indruk. Het ontbreekt aan emotionele diepgang en aan inlevingsvermogen. Hij denkt volgens de psycholoog nog steeds in grote mate vanuit een eigen egocentrische positie waarin hij vooral ook zijn eigen lijden benoemt, naast dat van de anderen. Volgens de rapporteur is er sprake van een ziekelijke ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een posttraumatische stress-stoornis, alsmede afhankelijkheid van benzodiazepinen en van afhankelijkheid dan wel misbruik van verschillende andere verslavende middelen zoals alcohol, cocaïne, xtc, cannabis en diverse sedativa, grotendeels in remissie sinds 2010/2011. Daarnaast is sprake van gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens door aanwezigheid van een persoonlijkheidsstoornis Niet Anderszins Omschreven met vooral cluster B trekken (antisociale, borderline, narcistische, theatrale trekken). De posttraumatische stress-stoornis is volgens de psycholoog pas na het overlijden van [slachtoffer] ontstaan.
Aangezien verdachte niet over de ten laste gelegde feiten wilde praten kan niet de vraag worden beantwoord of de ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van de ten laste gelegde feiten heeft beïnvloed. Dientengevolge kan er ook geen uitspraak worden gedaan over de mate van toerekeningsvatbaarheid en recidivekans. Er kan op basis van de onderzoeksbevindingen geen behandeladvies vanuit een strafrechtelijk oogpunt worden gegeven. Wel wordt gerapporteerd dat een intensief behandel- en begeleidingstraject noodzakelijk wordt gevonden voor de behandeling van de stoornissen.
Blijkens ten behoeve van eerdere strafzaken opgestelde Pro Justitia rapporten, gedateerd 17 augustus 2006 en 2 augustus 2007, waren de daarin geconstateerde stoornissen – waaronder ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van afhankelijkheid van alcohol en cocaïne en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens waarbij sprake was van een borderline persoonlijkheidsstoornis – ten tijde van het in die zaken tenlastegelegde aan de orde en hebben deze de gedragskeuzes/gedragingen van verdachte beïnvloed. Geadviseerd werd destijds verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
In ogenschouw nemend de twee recente rapporten van D. Breuker en B.A. Blansjaar, alsmede het afloop bericht van de GGZ Brijder, ziet de rechtbank geen aanleiding te veronderstellen dat dit verband tussen de geconstateerde persoonlijkheids- en verslavingsproblematiek en onderhavige bewezenverklaarde feiten er nu niet zou zijn. De rechtbank veronderstelt dientengevolge dat er sprake is van een niet concreet vast te stellen mate van verminderde toerekeningsvatbaarheid bij verdachte, waarmee de rechtbank in haar oordeel rekening mee zal houden.
Ook houdt de rechtbank ten voordele van verdachte rekening met het lange tijdsverloop in deze zaak, waarbij de rechtbank overigens opmerkt dat de invloed van tijdsverloop in mindere mate geldt voor (zeer) ernstige delicten, zoals hier aan de orde.
Daarentegen heeft de rechtbank ten nadele van verdachte in aanmerking genomen dat verdachte door zijn proceshouding ervan blijk gegeven heeft het laakbare van zijn handelen niet in te (willen) zien. Hij heeft tegenover de rapporteurs, alsmede tegenover de rechtbank niet tot nauwelijks inzicht gegeven in de door hem gepleegde strafbare feiten. Verdachte benoemt met name het cocaïnegebruik van [slachtoffer] en nauwelijks nader te concretiseren geweldshandelingen aan haar zijde.
Dit alles maakt eventuele behandeling van zijn stoornis gecompliceerd en dientengevolge is ook de kans op recidive moeilijk in te schatten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf, onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat enkel voor het zwaarste feit, te weten verkrachting, het uitgangspunt volgens de geldende landelijke oriëntatiepunten reeds op 24 maanden is gesteld, terwijl hier sprake is van anale verkrachting van een levensgezel in haar huiselijke sfeer. Gelet hierop, alsmede gelet op de persoon van verdachte, de ernst van de (overige) strafbare feiten almede de frequentie van de strafbare feiten en de recidive op alle terreinen, is geen andere straf op haar plaats dan één die vrijheidsbeneming van langere duur meebrengt dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank zal, afzonderlijk geminuteerd, de door de officier van justitie gevorderde gevangenneming bevelen. Voor het bevelen van de gevangenneming is aan de wettelijke criteria voldaan, in het bijzonder acht de rechtbank dat door de bewezen verklaarde verkrachting de rechtsorde ernstig is geschokt. Hieraan doet niet af het gegeven, dat dit in de samenleving concreet gebleken gevolg samenhangt met het gegeven dat het slachtoffer van de verkrachting in dezelfde nacht een niet-natuurlijke dood heeft gevonden.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

8.1.
Vorderingen benadeelde partijen
[benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 100,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit een forfaitair bedrag ten aanzien van gemaakte reis- en telefoonkosten.
[benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 200,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit een forfaitair bedrag ten aanzien van gemaakte reis- en telefoonkosten.
[benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 31.318, 27 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit begrafeniskosten à € 6.072,24, een forfaitair bedrag ten aanzien van gemaakte reis- en telefoonkosten à € 200,00, de kosten gemaakt ten behoeve van de artikel 12 Sv procedure à € 8.213,71 en de kosten voor rechtsbijstand à € 16.832,32.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat – nu zij vrijspraak heeft gevorderd ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair – de vordering wat betreft de begrafeniskosten niet ontvankelijk moet worden verklaard.
Wat betreft de kosten gemaakt ten behoeve van de artikel 12 Sv procedure heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat dit geen rechtstreekse schade betreft en dientengevolge niet voor vergoeding in aanmerking komt.
De kosten gemaakt ten behoeve van rechtsbijstand komen haars inziens voor vergoeding in aanmerking. Zij verzoekt het toe te wijzen bedrag te matigen gezien haar vordering tot vrijspraak inzake feit 1 primair en subsidiair.
Voor het overige dienen de vorderingen niet ontvankelijk verklaard te worden.
8.3.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat, in het geval verdachte wordt veroordeeld voor mishandeling en bedreiging, er onvoldoende causaal verband bestaat tussen de bewezen verklaarde feiten en de opgevoerde schade. Dientengevolge dienen de vorderingen niet ontvankelijk te worden verklaard.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet ontvankelijk moeten worden verklaard omdat de vorderingen van onvoldoende eenvoudige aard zijn om in deze strafprocedure te behandelen.
8.4.
Oordeel rechtbank
Forfaitaire bedragen
De rechtbank is ten aanzien van de gevorderde forfaitaire bedragen wegens reis- en telefoonkosten van oordeel dat – nu niet is betwist dat de benadeelde partijen deze kosten in het kader van onderhavige strafzaak hebben gemaakt – de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde feiten. Vergoeding van deze schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vorderingen van [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] zullen dan ook – wat de gevorderde forfaitaire bedragen betreft – worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 januari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Begrafeniskosten
De rechtbank is van oordeel dat, nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 primair en subsidiair ten laste is gelegd, de benadeelde [benadeelde partij 3] niet kan worden ontvangen in de vordering met betrekking tot de begrafeniskosten.
Kosten klachtprocedure
De rechtbank is van oordeel dat de schade met betrekking tot de kosten voor de artikel 12 Sv procedure niet rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde feiten, zodat de benadeelde partij [benadeelde partij 3] wat betreft deze kosten niet in de vordering zal kunnen worden ontvangen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Nadat het onderzoek 10Davits is gesloten, heeft het openbaar ministerie besloten niet tot vervolging van verdachte over te gaan. Dit sepot is een beslissing van het openbaar ministerie geweest.
De kosten gemaakt ten behoeve van de hierop volgende klachtprocedure zijn niet door de bewezen verklaarde feiten veroorzaakt en dientengevolge niet aan verdachte te wijten.
Kosten (overige) rechtsbijstand
De rechtbank is wat betreft de kosten gemaakt voor rechtsbijstand van oordeel dat deze materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde feiten.
De gemaakte kosten hebben betrekking op rechtsbijstand ten aanzien van alle geweldsfeiten en zien derhalve ook op de ernstige feiten waarvan verdachte zal worden vrijgesproken. Aangezien alle ten laste gelegde feiten in het gehele onderzoek zeer nauw met elkaar verbonden zijn, geldt hetzelfde voor de verleende rechtsbijstand. Die kosten zullen daarom geheel aan verdachte worden toegerekend.
Vergoeding van deze schade komt de rechtbank dan ook billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering van [benadeelde partij 3] zal – wat de kosten voor rechtsbijstand betreft – worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 augustus 2014 (datum aanvang rechtsbijstand Korver & Van Essen advocaten) tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 meer subsidiair, onder 2 en onder 3 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: mishandeling, meermalen gepleegd, verkrachting en bedreiging] aanleiding ter zake van de vorderingen van de benadeelde partijen – voorzover betrekking hebbend op de toegewezen forfaitaire bedragen – de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 55, 57, 63, 242, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair en onder 1 subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 meer subsidiair, onder 2 en onder 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 5.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 6.2. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
vier (4) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de gevangenneming van verdachte.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 100,00 (zegge: honderd euro), bestaande uit materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 januari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 1] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 100,00 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 januari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
twee dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 200,00 (zegge: tweehonderd euro), bestaande uit materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 januari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 januari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
vier dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 17.032,32(zegge: zeventienduizend tweeëndertig euro en tweeëndertig cent, bestaande uit materiele schade, te weten € 200,00 (zegge: tweehonderd euro) voor de forfaitaire kosten en € 16.832,32 (zegge: zestienduizend achthonderdtweeëndertig euro en tweeëndertig cent) voor de proceskosten, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 januari 2010 wat betreft de forfaitaire kosten en vanaf 12 augustus 2014 wat betreft de proceskosten, tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 3] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 januari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
vier dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. A.F. van Hoorn en mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.E. van den Bergh,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 februari 2015.
mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.10Davits, ordner B, proces-verbaal van aangifte van [aangever], d.d. 15 april 2010, p. B02
3.10Deccan, map A13-1, medische verklaring betreffende [slachtoffer], afgedrukt op 3 december 2013, opgemaakt door F.H.M. Spaander, arts assistent en dr. B.M. van Geel, p. 274
4.10Deccan, map A13-1, medische verklaring betreffende [slachtoffer], afgedrukt op 3 december 2013, opgemaakt door F.H.M. Spaander, arts assistent neurologie en mede namens dr. B.M. van Geel, neuroloog, p. 275
5.10Davits, ordner B, proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], d.d. 20 januari 2010, p. B127
6.10Deccan, map A13-1, verklaring van getuige [getuige 1] van 1 november 2013, afgelegd bij de rechter-commissaris, p. 40 en 42
7.10Davits, ordner A, proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 28 september 2010, p. A198
8.10Davits, ordner A, proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 1 juli 2010, p. A180
9.10Davits, ordner A, proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 28 september 2010, p. A198
10.10Davits, ordner A, proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 1 juli 2010, p. A180
11.10Davits, ordner A, proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 28 september 2010, p. A198
12.10Deccan, map A13-1, proces-verbaal van verhoor van [getuige 2], d.d. 24 juni 2013, p. 122-123 en proces-verbaal van verhoor van [getuige 3], d.d. 1 juli 2013, p. 138
13.10Deccan, mapZ02, proces-verbaal relaas zaaksdossier Z02, d.d. 25 juni 2014, p. 005
14.10Davits, ordner B, proces-verbaal van aangifte van [aangever], d.d. 15 april 2010, p. B02
15.10Davits, ordner B, p. B06 en p. B07
16.10Deccan, map A13-3, proces-verbaal van bevindingen, d.d. 22 november 2013, p. 884 (onderaan)
17.De eigen waarneming van de rechtbank ter zitting van 11 februari 2015 van foto’s van [slachtoffer] die deel uit maken van het dossier
18.10Davits, ordner A, proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 28 september 2010, p. A196
19.10Davits, ordner B, proces-verbaal van verhoor van [getuige 13], d.d. 25 maart 2010, p. B106
20.10Davits, ordner A, proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 28 september 2010, p. A197
21.10Deccan, map V01, verklaring van verdachte van 10 april 2014, afgelegd bij de rechter-commissaris, p. 119
22.10Deccan, mapZ02, proces-verbaal relaas zaaksdossier Z02, d.d. 25 juni 2014, p. 005
23.10Deccan, map A13-1, verklaring van [getuige 4] van 11 oktober 2013, afgelegd bij de rechter-commissaris, p. 73
24.10Davits, ordner A, proces-verbaal van verhoor van getuige [omwonende 1], d.d. 18 januari 2010, p. A219
25.10Deccan, map A13-1, verklaring van getuige [omwonende 1] van 8 november 2013 afgelegd bij de rechter-commissaris, p. 62
26.10Davits, ordner A, proces-verbaal van verhoor van getuige [omwonende 2], d.d. 18 januari 2010, p. A226
27.10Deccan, map A13-1, proces-verbaal van verhoor van getuige [omwonende 3], d.d. 10 juli 2013, p. 169
28.10Deccan, map A13-1, proces-verbaal van verhoor van getuige [omwonende 3], d.d. 10 juli 2013, p. 171
29.10Deccan, map V01, verklaring van verdachte van 10 april 2014, afgelegd bij de rechter-commissaris, p. 123
30.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 februari 2015
31.10Davits, ordner A, proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 1 juli 2010, p. A172-A173
32.10Davits, ordner A, proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 1 juli 2010, p. A172
33.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 februari 2015
34.10Davits, ordner B, proces-verbaal van verhoor van [getuige 7], d.d. 4 mei 2011, p. B207
35.10Davits, ordner A, proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 juli 2010, p. A01
36.10Davits, ordner A, proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 juli 2010, p. A03
37.10Davits, ordner A, deskundigenrapport van het NFI d.d. 29 april 2010, opgemaakt door F.R.W. van de Goot, p. A51
38.10Davits, ordner A, deskundigenrapport van het NFI d.d. 29 april 2010, opgemaakt door F.R.W. van de Goot, p. A52
39.10Davits, ordner A, deskundigenrapport van UZ Leuven d.d. 8 februari 2011, opgemaakt door W. van de Voorde, p. A76
40.Een geschrift, zijnde een rapport van het VUMC, d.d. 21 januari 2015 en opgemaakt door H.W.M. Niessen (los bijgevoegd)
41.10Davits, ordner A, proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 juli 2010, p. A03
42.10Davits, ordner A, deskundigenrapport van het NFI d.d. 29 april 2010, opgemaakt door F.R.W. van de Goot, p. A51
43.10Davits, ordner A, deskundigenrapport van het NFI d.d. 29 april 2010, opgemaakt door F.R.W. van de Goot, p. A52
44.10Davits, ordner A, deskundigenrapport van het NFI d.d. 29 april 2010, opgemaakt door F.R.W. van de Goot, p. A52 onder F
45.10Davits, ordner A, deskundigenrapport van UZ Leuven d.d. 8 februari 2011, opgemaakt door W. van de Voorde, p. A80
46.10Davits, ordner A, deskundigenrapport van UZ Leuven d.d. 8 februari 2011, opgemaakt door W. van de Voorde, p. A79
47.10Davits, ordner A, deskundigenrapport van UZ Leuven d.d. 8 februari 2011, opgemaakt door W. van de Voorde, p. A76
48.10Davits, ordner A, een schriftelijk bescheid, zijnde een lijkschouwrapport d.d. 17 januari 2010, opgemaakt door B. Kruyver, p. A14
49.10Davits, ordner A, deskundigenrapport van UZ Leuven d.d. 8 februari 2011, opgemaakt door W. van de Voorde, p. A79
50.10Deccan, map A13-3, proces-verbaal analyse telecomcontacten, d.d. 14 mei 2013, p. 913, p. 916 en p. 920
51.10Davits, ordner B, proces-verbaal van verhoor van [getuige 8], d.d. 30 maart 2010, p. B151
52.10Davits, ordner A, proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d.1 juli 2010, p. A166 en 10Deccan, map V01, verklaring van verdachte van 10 april 2014, afgelegd bij de rechter-commissaris, p. 123
53.10Deccan, map A13-1, verklaring van [getuige 6] van 8 november 2013, afgelegd bij de rechter-commissaris, p. 65
54.10Davits, ordner A, proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 1 juli 2010, p. A164
55.10Davits, ordner A, proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 1 juli 2010, p. A167
56.10Davits, ordner A, proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 1 juli 2010, p. A166 en verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 februari 2015
57.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 februari 2015
58.10Deccan, map A13-3, proces-verbaal analyse telecomcontacten, d.d. 14 mei 2013, p. 913 en p. 915
59.10Deccan, map A13-1, proces-verbaal van verhoor van [getuige 9], d.d. 24 juni 2014, p. 200
60.10Deccan, map A13-1, proces-verbaal van verhoor van [getuige 9], d.d. 24 juni 2014, p. 202
61.10Davits, ordner A, proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 30 juni 2010, p. A141
62.10Davits, ordner A, proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 28 september 2010, p. A186
63.10Davits, ordner A, proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 28 september 2010, p. A193 (onderaan) en 194 (bovenaan)
64.10Deccan, map A13-3, proces-verbaal analyse telecomcontacten, d.d. 14 mei 2013, p. 913, p. 915 en p. 916
65.10Deccan, map A13-1, verklaring van [getuige 8] van 11 oktober 2013, p. 84 en 10Davits ordner B, proces-verbaal van verhoor van [getuige 11], d.d. 23 juni 2010, p. B156
66.10Deccan, map V01, verklaring van verdachte van 10 april 2014, afgelegd bij de rechter-commissaris, p. 118 (onderaan)
67.10Davits, ordner A, NFI rapport, d.d. 27 april 2011, opgemaakt door T.J.P. de Blaeij, p. A87
68.10Davits, ordner A, NFI rapport, d.d. 27 april 2011, opgemaakt door T.J.P. de Blaeij, p. A95
69.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 februari 2015
70.10Davits, ordner A, proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 30 juni 2010, p. A139
71.10Davits, ordner A, proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 30 juni 2010, p. A140
72.Verkort arrest Gerechtshof Amsterdam, d.d. 15 november 2007 inzake feit met parketnummer 23/001070-07 (los bijgevoegd)
73.10Davits, ordner B, proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], d.d. 1 juni 2006, p. B59
74.10Davits, ordner B, proces-verbaal van verhoor van [getuige 12], d.d. 14 november 2010, p. B174
75.10Deccan, map A13-1, verklaring van [getuige 4] van 11 oktober 2013, afgelegd bij de rechter-commissaris, p. 74
76.10Deccan, map A13-1, verklaring van [getuige 4] van 11 oktober 2013, afgelegd bij de rechter-commissaris, p. 75
77.10Deccan, map A13-1, verklaring van [getuige 4] van 11 oktober 2013, afgelegd bij de rechter-commissaris, p. 76
78.10Davits, ordner A, schriftelijk bescheid, te weten een brief van GGD Hollands Noorden, d.d. 6 juni 2011, opgemaakt door B. Kruyver, p. A97-A98
79.10Deccan, map A13-1, verklaring van [getuige 4] van 11 oktober 2013, afgelegd bij de rechter-commissaris, p. 75
80.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 4], d.d. 20 oktober 2014 (los bijgevoegd)
81.10Deccan, map A13-1, verklaring van [getuige 12] van 29 oktober 2013, afgelegd bij de rechter-commissaris, p. 90-91
82.10Deccan, map A13-1, verklaring van [getuige 12] van 29 oktober 2013, afgelegd bij de rechter-commissaris, p. 91
83.10Deccan, map A13-1, verklaring van [getuige 12] van 29 oktober 2013, afgelegd bij de rechter-commissaris, p. 90
84.10Deccan, map A13-1, verklaring van [getuige 12] van 29 oktober 2013, afgelegd bij de rechter-commissaris, p. 91
85.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 5], d.d. 20 oktober 2014 (los bijgevoegd)