Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Tenlastelegging
(telkens) (stelselmatig) heeft geslagen en/of gestompt en/of hard (op de grond) geduwd en/of geschopt en/of aan die [slachtoffer] getrokken en/of
(telkens) (stelselmatig) die [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of hard (op de grond) geduwd en/of aan die [slachtoffer] getrokken en/of
2.Voorvragen
3.InleidingOp 17 januari 2010 komt er bij de Regionale meldkamer Noord-Holland Noord om 13:37 uur een 112 melding binnen met de boodschap dat de schoondochter van meldster op de [adres 2] in Alkmaar zou zijn overleden. Haar vriend, zijnde verdachte, zou haar kort voor de melding hangend in hun woning hebben aangetroffen. Het blijkt te gaan om [slachtoffer] (hierna ook: [slachtoffer]). In verband met de dood van [slachtoffer] heeft de politie in 2010 het onderzoek 10Davits uitgevoerd. Na dit onderzoek is door de officier van justitie besloten geen vervolging tegen verdachte in te stellen.
4.Bewijs
zgn. avitale verhanging). De afwezigheid van enige bloeduitstorting en de afwezigheid van enige tekenen van bloedstuwing in het hoofd hals gebied zijn niet bewijzend voor verhanging na de dood, maar leveren voldoende argumenten deze mogelijkheid als reëel te beschouwen. Voorts heeft Van de Goot als argumenten voor een avitale verhanging gewezen op de afwezigheid van weefselreactie bij wonddateringsonderzoek en de positie van de lus, die er bij strekkrampen van het lichaam in het laatste stadium toe zou kunnen leiden dat het lichaam los komt. Verstikking door verhanging (
zgn. vitale verhanging) kon volgens Van de Goot – alhoewel hiervoor vrijwel geen ondersteunende bevindingen waren – niet met zekerheid worden uitgesloten. Er was evenwel ook geen andere doodsoorzaak aanwijsbaar. Technisch gezien was nader onderzoek niet mogelijk.
De rechtbank gaat er op grond van de onderbouwing door Van de Goot in diens bevindingen van 26 en 29 april 2010 van uit, dat de hier gekozen formulering (
non-suïcidale verhanging) niet ziet op een ander begrip dan de reëel genoemde mogelijkheid van
avitale verhanging.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat, zelfs indien die conclusie wel had kunnen worden getrokken, niet is vast te stellen dat [slachtoffer] – mede gelet op haar conditie, te weten het gegeven dat zij kampte met paniekklachten en klachten passend bij een depressie waarvoor zij medicijnen slikte – hiertoe bewust gekomen zou zijn door een (psychische) toestand veroorzaakt door mishandelingen gepleegd door verdachte en dat haar dood dientengevolge redelijkerwijs aan de aan verdachte tenlastegelegde gedragingen toe te rekenen is. Er is derhalve onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor hetgeen aan verdachte onder 1 subsidiair ten laste is gelegd en verdachte dient hiervan te worden vrijgesproken.
Het letsel is het gevolg van inwerking van uitwendig mechanisch geweld zoals bij seksuele handelingen zou kunnen optreden. Volgens patholoog Van de Voorde staat het vast dat in de uren voorafgaand aan het overlijden er een traumatische (gewelddadige) anale penetratie heeft plaatsgevonden.
Gelet op deze forensische bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor overigens is overwogen kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte kennelijk leugenachtig heeft verklaard en dat hij die leugenachtige verklaring heeft afgelegd om de waarheid te bemantelen, namelijk dat verdachte [slachtoffer] die avond/nacht door geweld en psychische overmacht vanwege een voor [slachtoffer] gecreëerde bedreigende situatie heeft gedwongen om anale penetratie te ondergaan als onder 2 bewezen verklaard.
6.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten en strafbaarheid van verdachte
7.Motivering van de sanctie
Een eventueel verband tussen diagnose en het tenlastegelegde kan niet worden onderzocht, nu verdachte de ten laste gelegde feiten grotendeels ontkent. Vanuit zorgoogpunt is voortzetting van ambulante psychiatrische behandeling en maatschappelijke begeleiding ter resocialisatie van verdachte geïndiceerd.
Aangezien verdachte niet over de ten laste gelegde feiten wilde praten kan niet de vraag worden beantwoord of de ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van de ten laste gelegde feiten heeft beïnvloed. Dientengevolge kan er ook geen uitspraak worden gedaan over de mate van toerekeningsvatbaarheid en recidivekans. Er kan op basis van de onderzoeksbevindingen geen behandeladvies vanuit een strafrechtelijk oogpunt worden gegeven. Wel wordt gerapporteerd dat een intensief behandel- en begeleidingstraject noodzakelijk wordt gevonden voor de behandeling van de stoornissen.
In ogenschouw nemend de twee recente rapporten van D. Breuker en B.A. Blansjaar, alsmede het afloop bericht van de GGZ Brijder, ziet de rechtbank geen aanleiding te veronderstellen dat dit verband tussen de geconstateerde persoonlijkheids- en verslavingsproblematiek en onderhavige bewezenverklaarde feiten er nu niet zou zijn. De rechtbank veronderstelt dientengevolge dat er sprake is van een niet concreet vast te stellen mate van verminderde toerekeningsvatbaarheid bij verdachte, waarmee de rechtbank in haar oordeel rekening mee zal houden.
8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
9.Toepasselijke wettelijke voorschriften
10.Beslissing
vier (4) jaren.
[benadeelde partij 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 100,00 (zegge: honderd euro), bestaande uit materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 januari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 1] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
twee dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
[benadeelde partij 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 200,00 (zegge: tweehonderd euro), bestaande uit materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 januari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
vier dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
[benadeelde partij 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 17.032,32(zegge: zeventienduizend tweeëndertig euro en tweeëndertig cent, bestaande uit materiele schade, te weten € 200,00 (zegge: tweehonderd euro) voor de forfaitaire kosten en € 16.832,32 (zegge: zestienduizend achthonderdtweeëndertig euro en tweeëndertig cent) voor de proceskosten, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 januari 2010 wat betreft de forfaitaire kosten en vanaf 12 augustus 2014 wat betreft de proceskosten, tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 3] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
vier dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.