8.2Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van state (hierna: de Afdeling), onder meer in de uitspraak van 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694) kan de rechtbank behoudens zeer uitzonderlijke gevallen niet terugkomen op een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. In dit verband is van belang dat aan de hand van de tekeningen die beschikbaar waren op de zitting, alle partijen tot de conclusie kwamen dat, ten aanzien van nader genoemde locaties, sprake was van overschrijding van de bouwhoogte die buiten beschouwing was gelaten in de omgevingsvergunning van 8 oktober 2013.
Verweerder is echter tot de conclusie gekomen dat de constatering ter zitting deels onjuist was. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerder de bouwtekening, alsmede de plankaart op dezelfde schaal overgelegd en aan de hand hiervan aangetoond dat ten aanzien van het gedeelte van de bebouwing aan de kop van de Koude Horn die grenst aan de Meerstraat, anders dan is overwogen in de tussenuitspraak, geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Eiseres heeft, anders dan de enkele betwisting van deze constatering, niets aangevoerd ter onderbouwing van haar standpunt dat nog steeds sprake is van strijd met het bestemmingsplan op dit punt.
Na zorgvuldige bestudering van de stukken en de tekeningen komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder kan worden gevolgd in diens conclusie en dient te worden vastgesteld dat ten aanzien van het gedeelte van de bebouwing aan de kop van de Koude Horn die grenst aan de Meerstraat geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank acht het gelet op deze vaststelling van een feitelijk situatie uit het oogpunt van rechtszekerheid noodzakelijk om terug te komen op het oordeel dat is gegeven in de tussenuitspraak voor zover daarin is vastgesteld dat ten aanzien van het gedeelte van de bebouwing aan de kop van de Koude Horn welke grenst aan de Meerstraat, sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Er is naar haar oordeel daarom sprake van een uitzonderlijk geval in bovengenoemde zin. Verweerder kan dan ook niet worden tegengeworpen dat hij dit gestelde gebrek niet heeft gerepareerd. Het betoog van eiseres treft geen doel.
9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder met het herstelbesluit van 5 augustus 2014 erin is geslaagd de geconstateerde gebreken te herstellen.
10. Het beroep van eiseres tegen het besluit van 8 oktober 2013 is gegrond omdat verweerder daarin ten onrechte niet alle activiteiten die zien op afwijking van het bestemmingsplan heeft betrokken. Dit besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wabo. Aangezien verweerder dit gebrek heeft hersteld met het besluit van 5 augustus 2014 is het beroep van eiseres dat geacht moet worden mede tegen dit besluit te zijn gericht ongegrond.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.225,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na de bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.