ECLI:NL:RBNHO:2015:1422

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 februari 2015
Publicatiedatum
24 februari 2015
Zaaknummer
AWB - 13 _ 1786
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om tegemoetkoming in planschade door de gemeente Heiloo

In deze zaak hebben eisers, eigenaren van een perceel in Heiloo, een verzoek ingediend om tegemoetkoming in planschade als gevolg van een omgevingsvergunning die door de gemeente Heiloo was verleend. De rechtbank Noord-Holland heeft op 26 februari 2015 uitspraak gedaan in deze zaak. De eisers hebben hun verzoek om tegemoetkoming in planschade gebaseerd op de schade die zij zouden lijden door de realisatie van twee woningen op een nabijgelegen perceel. De gemeente heeft het verzoek afgewezen, stellende dat de schade binnen het normale maatschappelijke risico valt. De rechtbank heeft de afwijzing van de gemeente bevestigd, waarbij zij heeft overwogen dat de schade die eisers hebben geleden, niet voor vergoeding in aanmerking komt omdat deze schade voortvloeit uit een ontwikkeling die in de lijn der verwachtingen lag. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de Wet ruimtelijke ordening en de relevante artikelen die bepalen dat schade die binnen het normale maatschappelijke risico valt, voor rekening van de aanvrager blijft. De rechtbank heeft ook de adviezen van deskundigen in overweging genomen en geconcludeerd dat de gemeente zich op deze adviezen mocht baseren. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: ALK 13/1786

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 februari 2015 in de zaak tussen

[eisers], te [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. drs. I.F.M. Kwint),
en

het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Heiloo, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 januari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 6 september 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2014. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door mr. T.A.P. Langhout (die de gemachtigde van eisers vervangt). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde L. Bas.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak tweemaal verlengd.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Op grond van het tweede lid, aanhef en onder c, van dit artikel voor zover thans van belang, is een oorzaak, als bedoeld in het eerste lid, een besluit omtrent een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Op grond van artikel 6.2, eerste lid, van de Wro blijft binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade voor rekening van de aanvrager.
Op grond van artikel 6.2, tweede lid, aanhef en onder b van de Wro blijft in ieder geval voor rekening van de aanvrager van schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak: een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade, tenzij de vermindering het gevolg is:
1°. van de bestemming van de tot de onroerende zaak behorende grond, of
2°. van op de onroerende zaak betrekking hebbende regels als bedoeld in artikel 3.1.
Op grond van artikel 6.3 van de Wro betrekt het college met betrekking tot de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade bij hun beslissing op de aanvraag in ieder geval:
a. de voorzienbaarheid van de schadeoorzaak;
b. de mogelijkheden van de aanvrager om de schade te voorkomen of te beperken.
2.1
Eisers zijn sinds 1 november 1993 eigenaar van het perceel met woonhuis en aanhorigheden gelegen aan de [adres 1]. Zij hebben verzocht om een tegemoetkoming in de planschade als gevolg van de door verweerder bij besluit van
1 november 2011 verleende omgevingsvergunning voor de activiteiten “bouwen van een bouwwerk” en “het gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan” ten behoeve van de realisatie van twee woningen op de gronden gelegen tussen [adres 2] (hierna: de gronden). De verleende omgevingsvergunning maakt het mogelijk op de gronden twee geschakelde woningen te realiseren met een goothoogte van 2,9 meter en een bouwhoogte van 9,5 meter. Tussen de beide woningen worden verder twee plat afgedekte garages gebouwd met een hoogte van 2,9 meter. De vergunning is op 19 januari 2012 onherroepelijk geworden.
2.2
Voor de gronden geldt het bestemmingsplan “Blockhovepark”. De gronden zijn op de plankaart aangewezen als gronden met de bestemming “Tuin of onbebouwd erf -T-”. Uit de planvoorschriften volgt dat deze gronden zijn aangewezen voor tuinen en onbebouwde erven met daarbij behorende andere bouwwerken. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarvan de hoogte ten hoogste 1 meter mag bedragen.
3.1
Verweerder heeft de afwijzing van het verzoek gebaseerd op het aan hem uitgebrachte advies van [naam adviesburo 1] van 23 november 2012. [naam adviesburo 1] heeft geconcludeerd dat de door eisers geleden schade, die is getaxeerd op € 11.000,00, geheel valt binnen het normale maatschappelijke risico en daarom voor rekening van eisers dient te blijven.
3.2
Eisers hebben in bezwaar een contra-expertise ingebracht, opgesteld door [naam adviesburo 2], gedateerd 2 april 2013. [naam adviesburo 2] heeft geconcludeerd dat van de door eisers geleden schade, getaxeerd op € 30.0000, 50% binnen het normaal maatschappelijk risico valt en dat eisers een tegemoetkoming in de schade van € 15.000,00 toekomt.
4. Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt de rechtbank dat verweerder bij zijn besluit op een verzoek om een tegemoetkoming in de planschade, van een advies van een door hem benoemde deskundige mag uitgaan, indien uit dat advies op objectieve en onpartijdige wijze blijkt, welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies zonder nadere toelichting niet onbegrijpelijk zijn, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dat advies naar voren zijn gebracht.
5.1
Eisers stellen dat de omstandigheid dat als gevolg van het besluit van 1 november 2011 de vrije ligging van hun woning wordt aangetast ten onrechte niet in de planvergelijking is betrokken.
5.2
De rechtbank kan eisers niet volgen. Daartoe is redengevend dat [naam adviesburo 1] heeft aangegeven dat de nieuwe bebouwingsmogelijkheden niet leiden tot een planologisch nadeel als gevolg van eventuele (uit)zichtvermindering omdat de afstand tussen het perceel van eisers en het perceel [adres 3] daartoe te gering is. Anders dan eisers ziet de rechtbank daarin tevens besloten een opvatting over de vrije ligging van de woning van eisers. De rechtbank ziet in het door eisers gestelde geen grond voor twijfel aan de juistheid van de opvatting van [naam adviesburo 1] dat het verlies aan zijuitzicht over het erf met lage bouwwerken en erfafscheiding over de beperkte afstand van ongeveer 25 meter, geen planologisch nadeel oplevert.
6. [naam adviesburo 1] heeft aangegeven dat het ruimtelijk besluit voor wat betreft de bezonningsmogelijkheden op het perceel van eisers geen relevant nadeel oplevert. De enkele stelling van eisers dat de bezonningssituatie wezenlijk is veranderd doet daaraan niet af.
7. [naam adviesburo 1] heeft zich in het advies gemotiveerd op het standpunt gesteld dat van planologisch nadeel door geluidsreflectie tegen de nieuwe bebouwing geen sprake is. De enkele stelling in beroep, niet onderbouwd in de contra-expertise, dat de geluidsoverlast zal toenemen door weerkaatsing en intensivering van het gebruik van het perceel en de weg, maakt niet dat verweerder zich niet op het advies van [naam adviesburo 1] kon baseren bij de besluitvorming. Daarbij is van belang dat bij de verlening van de omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen op de gronden is betrokken dat een verzoek is ingediend om hogere geluidswaarden vast te stellen en dat in dat verband is gebleken dat de gemeten waarde lager is dan de maximale ontheffingswaarde.
8.1
De rechtbank stelt vast, hetgeen tussen partijen ook niet in geschil is, dat de waarde van de woning van eisers op 19 januari 2012, de peildatum, € 385.000,- bedroeg.
8.2
Tussen partijen is in geschil de waarde van de woning direct na de peildatum en daarmee het schadebedrag. [naam adviesburo 1] schat de waarde van het eigendom van eisers direct na de peildatum op een bedrag van € 374.000,- en komt aldus tot een schadebedrag van € 11.000,00. In de enkele, ook in de contra-expertise niet nader onderbouwde, stelling van eisers dat het planologisch nadeel dat door [naam adviesburo 1] is aangenomen ten onrechte als gering is gekwalificeerd, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien zich niet op dit advies te baseren.
9.1
Eisers stellen zich op het standpunt dat de schade niet (geheel) valt binnen het normale maatschappelijke risico.
9.2
Bij de beantwoording van de vraag of de schade voor rekening van eisers dient te blijven omdat deze binnen het normaal maatschappelijk risico valt, moeten alle van belang zijnde omstandigheden in aanmerking worden genomen, daaronder begrepen de aard van de maatregel en de aard en omvang van het daardoor veroorzaakte nadeel. Ook van belang is de vraag of de ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag.
9.3
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de schade binnen het normaal maatschappelijk risico valt. Gelet op de ligging van het perceel in het lint en de in het bestemmingplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid die het mogelijk maakte de bestemming van het perceel te wijzigen in een woonbestemming, lag een ontwikkeling als de onderhavige in de lijn der verwachtingen. De omstandigheid dat de stichting Natuurmonumenten, de eigenaar van het perceel, eisers in het verleden schriftelijk heeft verzekerd het gebruik als tuin te willen handhaven en geen plannen te hebben dan wel te zullen ontwikkelen, doet aan het voorgaande niet af. Een dergelijke verzekering, wat daar verder ook van zij, maakt niet dat de schade op grond van het bepaalde in artikel 6.1, eerste lid, van de Wro voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op het voorgaande en rekening houdend met de afstand tussen de woning van eisers en de ontwikkeling op de gronden, waarbij is uitgegaan van de op grond van het vigerend bestemmingsplan geldende afstandseisen tussen woningen, heeft verweerder zich, onder verwijzing naar het advies van [naam adviesburo 1], op het standpunt kunnen stellen dat de door eisers geleden schade tot het normale maatschappelijke risico behoort en voor hun rekening blijft.
10. In hetgeen eisers hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet heeft mogen baseren op het advies van [naam adviesburo 1]. Verweerder heeft het verzoek om een planschadevergoeding dan ook terecht afgewezen.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. de Feijter, voorzitter, en mr. M. Kraefft en
mr. drs. B. Veenman, leden, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.