ECLI:NL:RBNHO:2015:1331

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 februari 2015
Publicatiedatum
20 februari 2015
Zaaknummer
15/821053-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne door verdachte te Schiphol

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 februari 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 22 oktober 2014 te Schiphol opzettelijk een hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging. De verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd tijdens de terechtzitting. De rechtbank heeft verschillende bewijsmiddelen in overweging genomen, waaronder proces-verbaal van de politie en een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezenverklaarde feit opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet oplevert. De verdachte is strafbaar verklaard en de rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn jonge leeftijd en kwetsbaarheid, meegewogen in de strafmaat. De officier van justitie had een gevangenisstraf van dertig maanden geëist, maar de rechtbank heeft besloten om een gevangenisstraf van zesentwintig maanden op te leggen, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft geen rekening gehouden met de door de verdachte gestelde bedreiging, omdat hiervoor onvoldoende bewijs was. Het vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, sectie straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/821053-14 (P)
Uitspraakdatum : 5 februari 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 januari 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Colombia),
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het Detentiecentrum Schiphol te Badhoevedorp.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B. Haneveld en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. H.J. Visser, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 oktober 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, in die zin dat ten minste sprake is van voorwaardelijk opzet.
3.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat enkel het voorwaardelijk opzet op de invoer van cocaïne kan worden bewezen.
3.3. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 22 oktober 2014 (dossierpagina’s 1 en 2);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van Bevinding en Overdracht d.d. 22 oktober 2014 (dossierpagina’s 4 en 5);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 23 oktober 2014 (dossierpagina’s 43-50);
- het deskundigenrapport gewichtsbepaling van drugs van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 21 november 2014, zaaknummer 2014.10.27.066 (aanvraag 001) (losse dossierbijlage).
3.4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit
heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 oktober 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek van het ondergane voorarrest.
6.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman voert een strafmaatverweer. Hij geeft toe dat de door verdachte gestelde bedreiging pas nu ter sprake is gekomen. Ander bewijs dan de verklaring van verdachte is hiervoor echter nooit te krijgen. De straf in deze zaak zal alleen een vergeldingselement hebben. Het gaat hier om een jonge verdachte die misbruikt is door de organisatie.
De raadsman verzoekt aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zeventien maanden, waarvan een deel voorwaardelijk.
6.3. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 3,8 kilogram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Bij het bepalen van de strafmaat neemt de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht tot uitgangspunt. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en de daarmee gepaard gaande kwetsbaarheid, en nu naar het oordeel van de rechtbank enkel het voorwaardelijk opzet op de invoer van cocaïne kan worden bewezen en verdachte in Nederland niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, grond om enigszins daarvan af te wijken. De rechtbank heeft geen rekening gehouden met de door verdachte gestelde bedreiging, nu de stukken in het dossier daarvoor onvoldoende aanknopingspunten bevatten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES EN TWINTIG (26) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, voorzitter,
mr. I.M. Nusselder en mr. S.C.A. van Kuijeren, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. drs. F.A. Rive,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 februari 2015.
De mrs. de Jonge van Ellemeet en Nusselder zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.