ECLI:NL:RBNHO:2015:1330

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 februari 2015
Publicatiedatum
20 februari 2015
Zaaknummer
15/821068-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne via Schiphol met voorwaardelijk opzet

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 februari 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de invoer van ongeveer 0,71 kilogram cocaïne op 25 februari 2014 en een tweede invoer op 26 oktober 2014, beide te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd, en de rechtbank heeft verschillende bewijsmiddelen in overweging genomen, waaronder proces-verbaal van de douane en een rapport van het Douane Laboratorium.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet. De verdachte had voorwaardelijk opzet op de invoer van cocaïne, aangezien hij wist dat hij betrokken was bij het smokkelen van verdovende middelen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het verlies van zijn zoon aan ebola tijdens zijn detentie. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering gebracht op de onvoorwaardelijke straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/821068-14 (P)
Uitspraakdatum : 5 februari 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 januari 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Monrovia (Liberia),
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het Detentiecentrum Schiphol te Badhoevedorp.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B. Haneveld en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S.S.H. Orsel, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 25 februari 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 0,71 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2:
hij op of omstreeks 26 oktober 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, in die zin dat ten aanzien van feit 1 kan worden bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de invoer van cocaïne.
3.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. Volgens de raadsman kan het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend worden bewezen.
3.3. Redengevende feiten en omstandigheden feit 1 [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 25 februari 2014 zijn door de douane bij KLM lost luggage op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, twee stuks bagage aangetroffen, afkomstig van vlucht KL792 vanuit Sao Paulo (Brazilië) op 22 februari 2014 en met bestemming Accra met vlucht KL589 op 23 februari 2014. De beide koffers waren ten naam gesteld van: [verdachte].
In één van de koffers zat in een zijkant een plastic tas met de opdruk See Buy Fly Schiphol met daarin twee dozen met het opschrift So White. In één van de dozen bevond zich een flacon die zwaar aanvoelde. De vloeistof in de flacon rook niet naar shampoo. De vloeistof is getest met behulp van een MMC cocaïnetest. Het resultaat was positief, hetgeen inhoudt dat de vloeistof vermoedelijk cocaïne bevat. [2]
In de koffer (van het merk Leaves King) zijn in totaal drie flessen bodylotion aangetroffen die voor onderzoek zijn verzonden naar het Nederlands Forensisch Instituut. [3] Uit onderzoek is gebleken dat daarin circa 0,71 kilogram aan cocaïne zat. [4]
Op 1 maart 2014 heeft een medewerker van de KLM de dienstdoende coördinator van het Drugs Team Schiphol gebeld met de mededeling dat een passagier, genaamd [verdachte], zijn ruimbagage had geclaimd te Accra. Voorts zijn door de KLM gegevens verstrekt waaruit blijkt dat [verdachte], geboren [geboortedatum], in het bezit was van een boeking met onder meer de reisroute: Sao Paulo – Amsterdam op 22 februari met 2 stuks ruimbagage en Amsterdam-Accra op 23 februari (no show). [5]
Verdachte heeft verklaard dat hij in de financiële problemen is gekomen. In Brazilië heeft hij gesproken met een bekende die hem heeft aangeboden om niet direct bij zijn terugreis in februari 2014 naar Afrika, maar om bij zijn volgende reis van Zuid-Amerika naar Afrika verdovende middelen te smokkelen. Daarmee heeft verdachte ingestemd. Verder heeft verdachte van deze bekende twee koffers ontvangen voor zijn terugreis in februari 2014. Eén van de koffers heeft verdachte geopend en bevatte schoenen die verdachte mocht verkopen in Afrika, zonder daarvoor aan de bekende te betalen.
De andere koffer moest verdachte afgeven aan familie van de bekende. Verdachte heeft laatstgenoemde koffer niet geopend of gecontroleerd. [6] Voorts heeft verdachte verklaard dat hij in februari 2014 van Sao Paulo via Amsterdam naar Accra is gereisd en toen twee ruim bagagestukken had ingecheckt, die niet in Accra zijn aangekomen. [7] Verdachte heeft een tweetal foto’s van bagagestukken die door de verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee zijn getoond herkend als de koffers die hij heeft ingecheckt voor de vlucht vanuit Brazilië naar Accra. [8]
3.4. Redengevende feiten en omstandigheden feit 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 26 oktober 2014 (dossierbijlage 3.2);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 31 oktober 2014 (dossierbijlage 3.4);
- een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Douane Laboratorium d.d. 7 november 2014, kenmerk A065.4.016085, laboratoriumnummer 13552 X 14 (losse dossierbijlage).
3.5. Bewijsoverwegingen feit 1
Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist of hoefde te verwachten dat één van de koffers die hij met zich voerde cocaïne bevatte en dat hij dus geen (voorwaardelijk) opzet had op de invoer van cocaïne.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte heeft de koffer waarin de cocaïne is aangetroffen ontvangen van een bekende met wie hij kort daarvoor had afgesproken om bij een volgende reis van Zuid-Amerika naar Afrika verdovende middelen te smokkelen. Bovendien heeft verdachte gelijktijdig van deze persoon een koffer met schoenen gekregen zonder daarvoor te betalen. Verdachte mocht deze schoenen verkopen en de opbrengst zelf houden. Verdachte heeft de inhoud van de koffer waarin de verdovende middelen zijn aangetroffen niet gecontroleerd. Door onder voormelde omstandigheden over te gaan tot het vervoer van deze koffer, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze koffer cocaïne zou bevatten, hetgeen ook het geval bleek te zijn.
Voorts overweegt de rechtbank dat verdachte op 22 februari 2014 vanuit Sao Paulo is vertrokken en dat de koffer op 25 februari 2014 is aangetroffen bij de afdeling lost luggage, zodat de rechtbank bewezen acht dat de koffer op of omstreeks 25 februari 2014 Nederland is binnengekomen.
3.6. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 25 februari 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 0,71 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne.
feit 2:
hij op 26 oktober 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, met aftrek van het ondergane voorarrest.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer (710 + 1197,2 =) 1907,2 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof.
De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank neemt bij het bepalen van de strafmaat de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht tot uitgangspunt. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder met name het feit dat tijdens zijn detentie in Nederland zijn zoon van 16 jaren oud de ziekte ebola heeft gekregen en daaraan is overleden, aanleiding om enigszins af te wijken van de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht;
2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.6. bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWINTIG (20) MAANDEN, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot ACHT (8) MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.C.A. van Kuijeren, voorzitter,
mr. I.M. Nusselder en mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. drs. F.A. Rive,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 februari 2015.
De mrs. de Jonge van Ellemeet en Nusselder zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal d.d. 25 februari 2014 (dossierbijlage 2.1)
3.Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 26 februari 2014 (dossierbijlage 2.4)
4.Het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 31 maart 2014, zaaknummer 2014.03.03.003 (aanvraag 001) (dossierbijlage 2.5)
5.Het proces-verbaal d.d. 7 mei 2014 (dossierbijlage 2.2)
6.De verklaring van verdachte ter terechtzitting.
7.De verklaring van verdachte ter terechtzitting.
8.PV d.d. 27 oktober 2014 (bijlage 1.4).