ECLI:NL:RBNHO:2015:1318

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 februari 2015
Publicatiedatum
20 februari 2015
Zaaknummer
15/243606-11
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot zware mishandeling en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 februari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen verdachte [verdachte], die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling van aangever [slachtoffer 1] en openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen aangeefster [slachtoffer 2]. De feiten vonden plaats op 21 juni 2011 in Purmerend, waar verdachte samen met zijn medeverdachte [medeverdachte] betrokken raakte in een vechtpartij met de slachtoffers. Tijdens deze vechtpartij heeft de medeverdachte [medeverdachte] [slachtoffer 1] met een metalen stuurslot op het hoofd geslagen, terwijl verdachte hem meermalen heeft geschopt en geslagen. Ook [slachtoffer 2] werd door verdachte en zijn medeverdachte geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte gezamenlijk hebben opgetreden en dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking. De rechtbank heeft het beroep op noodweer en noodweerexces verworpen, omdat de verdachte de grenzen van noodzakelijke verdediging heeft overschreden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een taakstraf van tachtig uur, met bijzondere voorwaarden voor reclasseringstoezicht. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/243606-11
Uitspraakdatum: 20 februari 2015
Tegenspraak
Strafvonnis (Promis)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
6 februari 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres 1],
volgens eigen opgave feitelijk verblijvende op het adres [adres 2].
De politierechter in deze rechtbank heeft de zaak ter zitting van 11 september 2014 onder het parketnummer 15/243606-11 naar de meervoudige strafkamer verwezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. van Brakel en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B.G.M.C. Peters, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1 primair:
hij op of omstreeks 21 juni 2011 in de gemeente Purmerend tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag) een- of meerma(a)l(en) met een (metalen) stuurslot, althans een hard en/of zwaar voorwerp, en/of met de (tot vuist gebalde) hand(en) heeft/hebben geslagen/gestompt en/of een- of meerma(a)l(en) (met kracht) heeft/hebben geschopt/getrapt op/tegen/naar het hoofd en/of (elders) op/tegen/naar het lichaam van die [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 21 juni 2011 in de gemeente Purmerend met een ander of anderen, op/in een voor het publiek toegankelijke en/of waarneembaare plaats of ruimte, te weten: een (lift)hal van een flat, gelegen op/aan de Citerstraat, althans op/in een voor het publiek toegankelijke en/of waarneembaare plaats of ruimte, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], welk geweld bestond uit het (met kracht) duwen tegen en/of trekken aan die [slachtoffer 1] en/of (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag) aan de haren van die [slachtoffer 1] trekken en/of een- of meerma(a)l(en) (met kracht) slaan (met een een [metalen] stuurslot) en/of stompen (met de vuisten) op/tegen/naar die [slachtoffer 1] en/of een- of meerma(a)l(en) (met kracht) schoppen/trappen op/tegen/naar die [slachtoffer 1];
feit 1 meer subsidiair:
hij op of omstreeks 21 juni 2011 in de gemeente Purmerend tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]) (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag) aan de haren heeft/hebben getrokken en/of een- of meerma(a)l(en) met een (metalen) stuurslot, althans een hard en/of zwaar voorwerp, en/of met de (tot vuist gebalde) hand(en) heeft/hebben geslagen/gestompt en/of een-of meerma(a)l(en) (met kracht) heeft/hebben geschopt/getrapt op/tegen het hoofd en/of (elders) op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 1], waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
feit 2 primair:
hij op of omstreeks 21 juni 2011 in de gemeente Purmerend tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders(s) voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk een- of meerma(a)l(en) met een (metalen) stuurslot, althans een hard en/of zwaar voorwerp, en/of met de (tot vuist gebalde) hand(en) heeft/hebben geslagen/gestompt op/tegen/naar het hoofd en/of de hals en/of de rug en/of (elders) op/tegen/naar het lichaam van die [slachtoffer 2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2 subsidiair:
hij op of omstreeks 21 juni 2011 in de gemeente Purmerend met een ander of anderen, op/in een voor het publiek toegankelijke en/of waarneembaare plaats of ruimte, te weten: een (lift)hal van een flat, gelegen op/aan de Citerstraat, althans op/in een voor het publiek toegankelijke en/of waarneembaare plaats of ruimte, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het (met kracht) duwen tegen en/of trekken aan die [slachtoffer 2] en/of een- of meerma(a)l(en) (met kracht) stompen/slaan (met een een [metalen] stuurslot en/of met de vuisten) op/tegen/naar die [slachtoffer 2];
feit 2 meer subsidiair:
hij op of omstreeks 21 juni 2011 in de gemeente Purmerend tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]) een- of meerma(a)l(en) met een (metalen) stuurslot, althans een hard en/of zwaar voorwerp, en/of met de (tot vuist gebalde) hand(en) heeft/hebben geslagen/gestompt op/tegen het hoofd en/of de hals en/of de rug en/of (elders) op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 2], waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 subsidiair aan verdachte ten laste gelegde feiten.
3.2. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten indien de rechtbank niet kan vaststellen dat verdachte, al dan niet met het slot, op of tegen het hoofd dan wel het lichaam van aangever [slachtoffer 1] heeft geschopt en geslagen nu verdachte ten stelligste ontkent aangeefster [slachtoffer 2] te hebben geslagen. Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten weliswaar bewezen kunnen worden, maar dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces kan doen.
3.3. Vrijspraak ten aanzien van feit 2 primair
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte – van oordeel dat aan de inhoud van het strafdossier niet het wettig en overtuigend bewijs kan worden ontleend, dat verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] niet kan worden afgeleid dat hij het opzet had om aangeefster [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Uit de handelingen, die volgens de rechtbank door de verdachte zijn (mede)gepleegd, volgt evenmin het (voorwaardelijk) opzet daarop. Hoewel de rechtbank ervan uitgaat dat de aangeefster door medeverdachte [medeverdachte] met een stuurslot tegen het lichaam is geslagen, staat voor de rechtbank onvoldoende vast dat door dit slaan en de wijze waarop dat is gebeurd de aanmerkelijke kans heeft bestaan dat aangeefster als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van de hem onder 2 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling ten aanzien van aangeefster [slachtoffer 2].
3.4. Redengevende feiten en omstandigheden feit 1 primair en 2 subsidiair [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
Op 21 juni 2011 komt verdachte [verdachte] samen met zijn zus [betrokkene] en zijn zwager, medeverdachte [medeverdachte], met via www.marktplaats.nl verkocht meubilair vanuit de woning van zijn zus [betrokkene] en zwager op de tweede verdieping met de lift naar beneden in de lifthal van het flatgebouw aan de Citerstraat te Purmerend. Aldaar treft hij [slachtoffer 1]. [2] Eerder die dag is een ruzie geweest (als onderdeel van een reeds langer lopend burenconflict) tussen aan de ene kant medeverdachte [medeverdachte] en zijn echtgenote (bewoners van perceelnummer [nummer]) en aan de andere kant [slachtoffer 1] en zijn ex-vriendin (bewoonster van perceelnummer [nummer]). [3] Verdachte draagt die dag een rood shirt en medeverdachte [medeverdachte] een wit/grijs shirt. [4] Bij de lift pakt [slachtoffer 1] medeverdachte [medeverdachte] vast en hij uit bewoordingen als “ik ga je afmaken”. Verdachte, die de lifthal al had verlaten, komt terug in de hal en trekt [slachtoffer 1] van verdachte af. [slachtoffer 1] loopt van verdachte en medeverdachte af en komt vervolgens terug met een stuk ijzer dat uit twee delen bestaat. Hij wil medeverdachte daarmee slaan, maar deze weert het af en pakt het stuk ijzer dat dan in twee delen uiteen gaat (hierna ook: een metalen stuurslot). Het deel dat [slachtoffer 1] nog vast heeft, wordt door verdachte afgepakt en weggegooid. [5] Er ontstaat een vechtpartij tussen [slachtoffer 1] en de twee verdachten. Vlak daarna komt [slachtoffer 2] de hal in en ook zij raakt betrokken bij het gevecht. [6] Ter plaatse ziet getuige [getuige 2] dat de ruimte tussen verdachte en [slachtoffer 1] kleiner wordt waarna verdachte direct uithaalt en [slachtoffer 1] meerdere vuistslagen in zijn gezicht geeft en dat [slachtoffer 1] door medeverdachte [medeverdachte] met het stuk ijzer op het hoofd wordt geslagen. [7] [slachtoffer 1] wordt als hij hulpeloos op de grond ligt door verdachte en medeverdachte meermalen geslagen en geschopt. Beide verdachten geven [slachtoffer 1] meerdere trappen in zijn gezicht en tegen zijn buik. [8] Medeverdachte [medeverdachte] slaat [slachtoffer 1] met een metalen stuurslot op zijn hoofd en verdachte geeft hem meerdere vuistslagen in het gezicht. [9] Ook [slachtoffer 2] wordt door medeverdachte met het stuurslot geslagen in haar nek en op haar rug en wordt vervolgens met gebalde vuist in haar gezicht geslagen. [10] Zij wordt door beide verdachten geslagen. [11] Getuige [getuige 3] ziet [slachtoffer 1] vol pijn en bloed op de grond liggen en ziet dat hij zich moeilijk kan bewegen. Deze getuige denkt dat het bijna met hem is gedaan en ziet verdachten hierop de lift pakken en vertrekken. Op het moment dat de politie arriveert, liggen de twee slachtoffers nog op de vloer met verwondingen aan hun hoofd. Er ligt bloed op de grond en op de hoofden van de slachtoffers. [12] [slachtoffer 2] ligt stil met haar ogen dicht op haar buik. Het linker ooglid van [slachtoffer 1] is blauw en opgezwollen en in het witte gedeelte van zijn rechteroog zit een rode vlek. Tevens heeft hij aan de achterzijde van zijn hoofd een snee en aan de bovenzijde van zijn hoofd een wond. Overal op zijn gezicht en aan zijn handen zit bloed. [13] [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn vervolgens met de ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. [14] Later blijkt dat [slachtoffer 1] een scheurtje in zijn oorlel, een scheur van ongeveer 5 centimeter op de bovenkant van de schedel en een scheur van ongeveer 12 centimeter aan de achterzijde van de schedel heeft opgelopen. [15] Op de rug van [slachtoffer 2] zijn rode vlekken/striemen zichtbaar. Tevens zijn op de rechterarm van [slachtoffer 2] twee blauwe plekken zichtbaar en op het linkerbeen zijn meerdere kleine blauwe plekken te zien. [16] Medeverdachte [medeverdachte] heeft beide delen van het stuurslot meegenomen naar zijn woning, alwaar het diezelfde dag in de keuken in een doos is aangetroffen. [17] Verdachte heeft verklaard, dat hij [slachtoffer 1] heeft geschopt en geslagen. [18]
3.5. Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 primair
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde feit bepleit. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte op of tegen het hoofd dan wel het lichaam van aangever [slachtoffer 1] heeft geschopt en geslagen.
Naar het oordeel van de rechtbank vindt het door de raadsvrouw gevoerde verweer zijn weerlegging in de hiervoor onder 3.4. beschreven bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van verdachte zelf, die kort na het voorval heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] heeft geschopt en geslagen, welke handelingen ook door verschillende getuigen ter plaatse zijn waargenomen. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat verdachte [slachtoffer 1] niet met het metalen stuurslot heeft geslagen, maar dat zijn medeverdachte [medeverdachte] dit heeft gedaan. De rechtbank acht de samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] echter op grond van diezelfde bewijsmiddelen zodanig intensief dat sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking in de zin van medeplegen.
De rechtbank is op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden (waarbij de rechtbank in het bijzonder oog heeft gehad voor het feit dat met een metalen stuurslot op en in de richting van het hoofd van het slachtoffer is geslagen, alsmede dat tegen zijn hoofd is geschopt) voorts van oordeel dat verdachte in zijn handelen opzet – op zijn minst in voorwaardelijke zin – heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. Het hard slaan met een metalen stuurslot op het hoofd (een zeer kwetsbaar deel van het menselijk lichaam) van het slachtoffer heeft immers ten minste de aanmerkelijke kans doen ontstaan op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte was bij deze uitvoeringshandeling van zijn medeverdachte aanwezig, heeft zich niet gedistantieerd en heeft het slachtoffer daarbij zelf geschopt en geslagen. De aard van deze gedragingen en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden brengen mee dat – bij gebrek van contra-indicaties – ook verdachte deze aanmerkelijke kans bewust moet hebben aanvaard. Dat zwaar lichamelijk letsel niet is ontstaan en het derhalve bij een poging daartoe in vereniging is gebleven is het gevolg van buiten de verdachte liggende omstandigheden.
3.6. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1 primair:
hij op 21 juni 2011 in de gemeente Purmerend tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag) meermalen met een metalen stuurslot en met de tot vuist gebalde handen heeft geslagen/gestompt en meermalen met kracht heeft geschopt tegen het hoofd en elders tegen het lichaam van die [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2 subsidiair:
hij op 21 juni 2011 in de gemeente Purmerend met een ander, op een voor het publiek toegankelijke en waarneembare plaats of ruimte, te weten: een lifthal van een flat, gelegen aan de Citerstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het meermalen slaan met een metalen stuurslot en met de vuisten tegen die [slachtoffer 2].
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1 primair en 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Beroep op noodweer
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld, dat sprake is geweest van een hevige, ogenblikkelijke wederrechtelijke aanrandingen van het eigen lijf van verdachte, waar verdachte zich tegen moest en mocht verdedigen. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd, dat zowel uit de verklaring van verdachte als die van zijn zus [betrokkene] en de getuige [getuige 2] blijkt dat aangever [slachtoffer 1] agressief was, hevig stond te schreeuwen, waarbij onttrekken niet mogelijk was nu [slachtoffer 1] steeds op verdachte bleef afkomen. Deze situatie levert – aldus de verdediging – een noodweersituatie op waartegen verdachte zich mocht verdedigen op de wijze waarop hij dat heeft gedaan. De raadsvrouw heeft geconcludeerd dat cliënt een beroep op noodweer toekomt en hij om die reden dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Verwerping van het beroep op noodweer
Met betrekking tot het beroep op noodweer overweegt de rechtbank als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer in de zin van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht dient verdachte het feit te hebben begaan, geboden door de noodzakelijke verdediging van een eigen of anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het gevoerde verweer als volgt. Als al kan worden vastgesteld dat verdedigingshandelingen door verdachte en medeverdachte geboden waren ter verdediging van zichzelf, omdat [slachtoffer 1] medeverdachte vastgreep dan wel op een later moment (en nadat verdachte tussenbeide is gekomen) medeverdachte dreigde te slaan met een ijzeren stuurslot, is het geweld dat daarop volgde en waarbij [slachtoffer 1] al spoedig, door twee man overmeesterd, op de grond lag, naar het oordeel van de rechtbank echter van zodanige aard dat verdachte in vereniging met de medeverdachte daarmee de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit heeft overschreden. Op dat punt hecht de rechtbank waarde aan de verklaring van getuige [getuige 3] die ter plaatse komt op het moment dat aangever [slachtoffer 1] op de grond lag. Medeverdachte [medeverdachte] sloeg op hem in terwijl [slachtoffer 1] al weerloos op de grond lag. Er werd met een stuurslot op het hoofd van aangever geslagen. Aangever had een dik oog en had een hoofd vol bloed. Getuige is er voor gaan staan, maar het hield maar niet op. Aangever werd in elkaar geslagen door de twee mannen. Hij werd geschopt en geslagen, ook met een stuurslot en een verlengstuk van het stuurslot. Getuige heeft gezien dat het slachtoffer meerdere keren opstond en weer werd neergeslagen. Aldus heeft verdachte tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] het slachtoffer [slachtoffer 1] aangevallen met vuistslagen, trappen en ieder een deel van een ijzeren stuurslot, zelfs toen het slachtoffer wilde opstaan. Deze gedragingen waren geenszins noodzakelijk ter verdediging. Het vorenstaande weegt des te zwaarder nu de rechtbank uit de verklaring van getuige [getuige 2] afleidt, dat het verdachte is geweest die op een gegeven moment, direct nadat de ruimte tussen hem en aangever kleiner werd, als eerste heeft uitgehaald naar aangever.
Het beroep op noodweer kan gelet op het vorenstaande dan ook niet slagen.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 primair:
medeplegen van poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2 subsidiair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Beroep op noodweerexces
Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] en het openlijk geweld tegen [slachtoffer 2] door verdachte het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte, die een onmiddellijk gevolg was van de wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 1]. Voor zover de grenzen van de noodzakelijke verdediging zouden zijn overschreden, is dat naar de opvatting van de verdediging toe te schrijven aan de hevige gemoedsbeweging van verdachte, die door de agressieve [slachtoffer 1] werd veroorzaakt, waarbij verdachte agressie in diens ogen zag en hem ‘voelde’ schreeuwen hetgeen voor verdachte aanmerkelijk bedreigender is nu verdachte doof is en hij daardoor niet kan inschatten/horen wat er buiten zijn blikveld gebeurd. Een dergelijke situatie is bedreigender voor verdachte dan een horende nu hij niet kan inschatten wie schreeuwt om te stoppen/sussen en wie schreeuwt uit agressie. Concluderend stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat verdachte een beroep kan doen op noodweerexces en dat hij derhalve dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Met betrekking tot het beroep op noodweerexces overweegt de rechtbank als volgt.
Hetgeen hiervoor onder de bespreking van het noodweer is overwogen laat de mogelijkheid open dat als gevolg van een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging de grenzen van de noodzakelijke verdediging tegen die wederrechtelijke aanranding van in dit geval het lijf van verdachte zijn overschreden. Van noodweerexces in de zin van artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht kan immers sprake zijn indien een verdachte in een noodweersituatie, als onmiddellijk gevolg van een hevige door de aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging, bij de verdediging verder gaat dan geboden is of, nadat de noodweer-situatie is beëindigd, een niet meer noodzakelijke verdedigingshandeling pleegt.
Uitgaande van de redengevende feiten en omstandigheden is echter niet aannemelijk geworden dat deze forse overschrijding van de grenzen van een noodzakelijke verdediging het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte veroorzaakt door de agressiviteit van het slachtoffer jegens verdachte die doof is en stelt dat hij daardoor niet kon inschatten/horen wat er buiten zijn blikveld gebeurde. Hier komt nog bij dat op het moment dat de noodzaak tot verdediging niet meer bestond, met name toen het slachtoffer al op de grond lag, verdachte en medeverdachte meermalen op een excessieve wijze in de aanval zijn blijven gaan. Deze aanvallen waarbij is geslagen, geschopt en met het stuurslot is geslagen, onder meer op het hoofd van aangever, kunnen niet worden aangemerkt als een onmiddellijk gevolg van de door de hiervoor genoemde handelingen van aangever veroorzaakte hevige gemoedsbeweging
Het beroep op noodweerexces wordt derhalve verworpen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sancties
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van één (1) maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren onder de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, ook indien zulks inhoudt dat verdachte verplicht wordt zich ambulant te laten behandelen met betrekking tot zijn borderline stoornis. Tevens dient aan verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor tachtig (80) uren (bij het niet of niet naar behoren voldoen daarvan te vervangen door veertig (40) uren hechtenis) met aftrek van het voorarrest te worden opgelegd.
6.2. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft de rechtbank voor wat betreft de strafmaat verzocht om rekening te houden met het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, dat de redelijke termijn is overschreden nu het een zaak van meer dan 3,5 jaar oud betreft en uit het psychologisch onderzoek Pro Justitia betreffende verdachte gedateerd 4 februari 2015 blijkt dat verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd. Gelet daarop heeft zij verzocht om aan verdachte slechts een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen. Immers heeft verdachte geen dagbesteding en zou hij graag aan het werk willen.
6.3. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en in het bijzonder de hieronder genoemde rapporten is gebleken:
- het reclasseringsadvies betreffende verdachte gedateerd 9 januari 2015, opgesteld door [naam], als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland en
- het psychologisch onderzoek Pro Justitia betreffende verdachte gedateerd 4 februari 2015, opgesteld door mw. drs. [naam], GZ-psycholoog.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling van aangever [slachtoffer 1], waarbij zijn medeverdachte aangever met een metalen stuurslot meerdere keren op zijn hoofd heeft geslagen en verdachte aangever heeft geschopt en geslagen. Verdachte heeft door zijn disproportioneel handelen pijn en letsel bij het slachtoffer veroorzaakt en diens lichamelijke integriteit aangetast. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen aangeefster [slachtoffer 2], waarbij zij door de medeverdachte met een stuurslot op haar rug is geslagen en verdachte haar met zijn vuist heeft geslagen. Slachtoffers van dergelijk geweld zullen daarvan lichamelijke en/of psychische gevolgen ondervinden, hetgeen ook geldt voor de aangevers in deze zaken. Daarnaast dragen feiten als de onderhavige, waaronder ook het plegen van openlijk geweld, bij aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat verdachte het Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 16 januari 2015, waaruit blijkt dat dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat het hier betrokkenheid van verdachte bij een burenruzie betrof, waarbij kennelijk de vlam in de pan is geslagen en voorts dat verdachte zelf het stuurslot niet als wapen heeft gehanteerd waarmee het zwaarste letsel bij aangever is toegebracht. De rechtbank houdt er voorts rekening mee dat er over en weer geslagen en geschopt is en dat de aangevers zelf ook een aandeel in de vechtpartij hebben gehad.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting heeft de rechtbank geen ander beeld van verdachte gekregen dan uit het reclasseringsrapport en het psychologisch onderzoek naar voren komt. Met de conclusies in voornoemde rapporten kan de rechtbank zich verenigen en zij maakt deze tot de hare. Bij het opleggen van de straf zal de rechtbank er dan ook rekening mee houden dat verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd moet worden.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, alsook de omstandigheid dat sinds de aanvang van de vervolging reeds meer dan twee jaren zijn verstreken zonder dat dit tijdsverloop aan de verdediging is toe te rekenen, waarmee de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europese Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) is overschreden, ziet de rechtbank, alles afwegende, aanleiding enigszins af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd en die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee (2) jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Tevens dient aan verdachte een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren te worden opgelegd.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met en begeleiding door Reclassering Nederland noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
7. Vorderingen benadeelde partijen
7.1. Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 12.300,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding vormt, zodat de benadeelde partij niet in zijn vordering zal kunnen worden ontvangen. De rechtbank overweegt hiertoe dat de vordering niet voldoende is onderbouwd.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.
7.2. Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 10.450,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding vormt, zodat de benadeelde partij niet in haar vordering zal kunnen worden ontvangen. De rechtbank overweegt hiertoe dat de vordering niet voldoende is onderbouwd.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 47, 57, 63, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair en 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat de onder 3.6. bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWEE (2) WEKEN, met bevel dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van TWEE (2) JAREN;
stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich zal houden aan een meldplicht, inhoudende dat hij zich gedurende de proeftijd van twee (2) jaren meldt bij Reclassering Nederland, adviesunit 2, regio Noord-West op het adres (1090 BC) Amsterdam, Wibautstraat 12 en zich gedurende de proeftijd zal blijven melden bij de reclassering zo frequent en zolang als deze dit noodzakelijk acht, ook indien zulks inhoudt dat veroordeelde wordt verplicht om mee te werken aan een ambulante behandelverplichting met betrekking tot zijn borderline stoornis;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt verdachte tot het verrichten van TACHTIG (80) UREN taakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door VEERTIG (40) DAGEN hechtenis;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.H. Lauryssen, voorzitter,
mr. E.J. van Keken en mr. H.P. van der Lelie, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.V. Ramdharie,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van vrijdag 20 februari 2015.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] d.d. 21 juni 2011, dossierpagina 47, het proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 22 juni 2011, dossierpagina 117 en het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 22 juni 2011, dossierpagina 132-133.
3.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 juni 2011, dossierpagina 46 en het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 juni 2011 dossierpagina 14-15 (eerste drie alinea’s).
4.Het proces-verbaal verhoor verdachte [betrokkene] d.d. 22 juni 2011, dossierpagina 149 (zesde alinea).
5.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 22 juni 2011, dossierpagina 117, (3de alinea).
6.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] d.d. 21 juni 2011, dossierpagina 21, het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] d.d. 21 juni 2011, dossierpagina 38 (3de alinea) en het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] d.d. 22 juni 2011, dossierpagina’s 117 (3de alinea) en 119 (10de regel).
7.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] d.d. 1 juli 2011, dossierpagina 65 (2de alinea).
8.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] d.d. 21 juni 2011, dossierpagina 21, het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] d.d. 21 juni 2011, dossierpagina 50, het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 21 juni 2011, dossierpagina 53 en het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 22 juni 2011, dossierpagina 133.
9.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] d.d. 22 juni 2011, dossierpagina 117, het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] d.d. 23 juni 2011, dossierpagina 120, het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 1 juli 2011, dossierpagina 65 en het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] d.d. 21 juni 2011, dossierpagina 38.
10.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] d.d. 21 juni 2011, dossierpagina 38 en het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] d.d. 21 juni 2011, dossierpagina 50.
11.Het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 1] d.d. 23 juni 2011, dossierpagina 29.
12.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 juni 2011, dossierpagina 18, 4de alinea.
13.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 juni 2011, dossierpagina 15.
14.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 juni 2011, dossierpagina 16.
15.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 juni 0211, dossierpagina 24, met als bijlage de foto’s van het letsel, dossierpagina’s 26-27 en een schriftelijk bescheid, te weten een medische verklaring van het Waterlandziekenhuis d.d. 4 juli 2011, dossierpagina 34.
16.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] d.d. 21 juni 2011, dossierpagina 39 en het proces-verbaal verhoor aangeefster [slachtoffer 2] d.d. 23 juni 2011, met als bijlage de foto’s van het letsel, dossierpagina’s 41-44.
17.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 juni 2011, dossierpagina 155 en proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 juni 2011, dossierpagina 156 met fotobijlage op dossierpagina 160.
18.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 22 juni 2011, dossierpagina’s 133-134.