ECLI:NL:RBNHO:2015:12192

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 december 2015
Publicatiedatum
12 juni 2017
Zaaknummer
4572388 / AO VERZ 15-81
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verwijtbaar gedrag werknemer

In deze zaak heeft GCA Events B.V. op 28 oktober 2015 een verzoek ingediend om de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] te ontbinden. [verzoekster] heeft hierop gereageerd met een verweerschrift en een tegenverzoek. De kantonrechter heeft op 25 november 2015 een zitting gehouden waar beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De feiten van de zaak zijn als volgt: [verzoekster] was sinds 20 juli 2009 in dienst bij GCA en werkte als cateringmedewerkster/interieurverzorgster. Van 20 januari 2011 tot 29 juni 2015 was zij werkzaam via een payroll-organisatie, waarna een arbeidsovereenkomst voor zeven maanden werd overeengekomen. GCA heeft op 2 oktober 2015 van Cargill vernomen dat zij het vertrouwen in [verzoekster] had opgezegd, wat leidde tot het verzoek tot ontbinding.

GCA heeft aangevoerd dat [verzoekster] verwijtbaar heeft gehandeld door andere aangeboden werkzaamheden te weigeren. [verzoekster] heeft zich verweerd door te stellen dat er sprake was van een opzetje tussen GCA en Cargill en dat de aangeboden werkzaamheden niet te combineren waren met haar zorgtaken. De kantonrechter heeft geoordeeld dat GCA terecht de arbeidsovereenkomst heeft willen ontbinden, omdat er sprake was van verwijtbaar handelen van [verzoekster]. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 9 januari 2016 en heeft geoordeeld dat [verzoekster] recht heeft op een transitievergoeding van € 1.945,20 bruto, omdat de ontbinding niet het gevolg was van ernstig verwijtbaar handelen van haar kant. Beide partijen zijn in de proceskosten veroordeeld om hun eigen kosten te dragen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 4572388 / AO VERZ 15-81
Uitspraakdatum: 9 december 2015
Beschikking in de zaak van:
de besloten vennootschap
GCA Events B.V.,
gevestigd te Amstelveen
verzoekende partij in de zaak van het verzoek, verwerende partij in de zaak van het tegenverzoek
verder te noemen: GCA
gemachtigde: mr. M.C. Zaal
tegen
[verzoekster],
wonende te [woonplaats]
verwerende partij in de zaak van het verzoek, verzoekende partij in de zaak van het tegenverzoek
verder te noemen: [verzoekster]
gemachtigde: mr. P.H. Visser

1.Het procesverloop

in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
1.1.
GCA heeft op 28 oktober 2015 een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verzoekster] heeft een verweerschrift en een tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 25 november 2015 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting hebben partijen bij brieven van 19 november 2015, 20 november 2015 en 24 november 2015 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
2.1.
[verzoekster] , geboren [datum] 1989, is op 20 juli 2009 in dienst getreden bij GCA. De laatste functie die [verzoekster] vervulde, is die van cateringmedewerkster/interieurverzorgster op het object Cargill B.V. (hierna: Cargill) te Wormer, met een salaris van € 11,13 bruto per uur. [verzoekster] werkte gemiddeld 20 uur per week.
2.2.
[verzoekster] verrichtte haar werkzaamheden bij Cargill van 20 januari 2011 tot 29 juni 2015 via HBM Talent B.V., een payroll-organisatie. Op 29 juni 2015 werd een arbeids- overeenkomst voor de duur van zeven maanden tussen GCA en [verzoekster] overeengekomen. Later is door GCA erkend dat deze overeenkomst, gezien het arbeidsverleden van [verzoekster] bij GCA, een overeenkomst voor onbepaalde tijd is.
2.3.
In een e-mail van Cargill aan GCA van 2 oktober 2015 is meegedeeld dat Cargill zich genoodzaakt had gezien het vertrouwen in [verzoekster] op te zeggen en geen toekomst meer zag voor [verzoekster] bij Cargill.
2.4.
Bij e-mail van 6 oktober 2015 en bij brief van 12 oktober 2015 heeft GCA andere werkzaamheden aangeboden aan [verzoekster] , te weten schoonmaakwerkzaamheden op een school en bij de Telegraaf. Daarop is [verzoekster] niet ingegaan.

3.Het verzoek

3.1.
GCA verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, BW. Verder verzoekt GCA een verklaring voor recht dat geen transitievergoeding verschuldigd is aan [verzoekster] .
3.2.
Aan dit verzoek legt GCA ten grondslag dat sprake is van verwijtbaar handelen van [verzoekster] . Ter onderbouwing daarvan heeft GCA – samengevat – naar voren gebracht dat Cargill [verzoekster] niet langer tewerk wilde stellen, dat GCA daarom genoodzaakt was om andere werkzaamheden aan te bieden aan [verzoekster] , maar dat [verzoekster] vervolgens heeft geweigerd om die andere passende werkzaamheden te verrichten.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
[verzoekster] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Zij voert daartoe aan – samengevat – dat sprake is van ‘een opzetje’ tussen GCA en Cargill om haar te ontslaan, dat van GCA gevergd had kunnen worden om de problemen met Cargill op te lossen en dat [verzoekster] een groot belang heeft bij het behoud van haar werk bij Cargill. Volgens [verzoekster] zijn de door GCA aangeboden andere werkzaamheden niet goed te combineren met de zorg voor haar kinderen.
4.2.
Voor zover de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [verzoekster] bij wijze van tegenverzoek (primair) om toekenning van een billijke vergoeding van € 6.435,95 bruto en (subsidiair) om toekenning van een transitievergoeding van € 6.435,95 bruto. GCA heeft daartegen verweer gevoerd.

5.De beoordeling

in de zaak van het verzoek
5.1.
[verzoekster] heeft bij brief van 3 december 2015 verzocht om aanhouding van de uitspraak, totdat in kort geding zal zijn beslist op een vordering van [verzoekster] jegens Cargill. De mondelinge behandeling van die zaak is gepland op 18 december 2015. GCA heeft zich verzet tegen aanhouding. De kantonrechter wijst het verzoek om aanhouding af, omdat [verzoekster] geen verklaring heeft aangedragen voor het feit dat zij nu pas is overgegaan tot het indienen van een vordering jegens Cargill. [verzoekster] heeft op de zitting nog aangegeven dat zij ervoor heeft gekozen daarvan af te zien. Verder is er geen reden voor aanhouding, omdat een beslissing in kort geding in de zaak tussen [verzoekster] en Cargill niet bepalend is voor de beoordeling van het verzoek tot ontbinding van GCA, dat immers berust op de stelling dat sprake is van verwijtbaar handelen van [verzoekster] door het weigeren van andere werkzaamheden.
5.2.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. In geval van ontbinding moet ook worden beoordeeld of aan [verzoekster] een billijke vergoeding dient te worden toegekend.
5.3.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [verzoekster] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt.
5.4.
GCA voert aan dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in verwijtbaar handelen van [verzoekster] , doordat [verzoekster] heeft geweigerd haar werkzaamheden op een ander object voort te zetten. Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door GCA in dat verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden een redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, BW. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.5.
Vast staat dat Cargill bij herhaling aan GCA heeft laten weten dat zij [verzoekster] niet meer tewerk wil stellen en haar niet meer zal toelaten tot het verrichten van werkzaamheden bij Cargill. Daarbij heeft Cargill toegelicht dat zij van mening is dat er sprake is van een verstoorde relatie tussen haar en [verzoekster] en dat zij geen vertrouwen meer heeft in [verzoekster] . GCA heeft uiteengezet dat zij contact heeft gehad met Cargill, maar dat Cargill is gebleven bij de weigering om [verzoekster] terug te laten keren op haar werkplek. Gelet op het feit dat er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen Cargill en [verzoekster] , valt niet in te zien wat GCA nog had kunnen en moeten doen om de arbeidsplaats van [verzoekster] bij Cargill te behouden. [verzoekster] heeft in dat verband ook onvoldoende gesteld en onderbouwd op welke gronden en met welke middelen GCA had kunnen afdwingen dat Cargill [verzoekster] opnieuw tewerk zou stellen. Het voorgaande brengt mee dat GCA na de e-mail van Cargill van 2 oktober 2015, waarin werd meegedeeld dat Cargill niet meer wilde werken met [verzoekster] , voor het voldongen feit werd geplaatst dat de arbeidsplaats van [verzoekster] bij Cargill was vervallen. Onder die omstandigheden heeft GCA terecht aanleiding gezien om andere werkzaamheden aan te bieden aan [verzoekster] . Dat heeft GCA ook gedaan bij e-mail van 6 oktober 2015 en bij brief van 12 oktober 2015, waarbij [verzoekster] schoonmaakwerkzaamheden zijn aangeboden op een school en bij de Telegraaf. Niet betwist is dat GCA op 19 oktober 2015 en 29 oktober 2015 dit aanbod heeft herhaald en dat [verzoekster] daarop niet heeft gereageerd. In het verweerschrift heeft [verzoekster] gesteld dat zij niet openstaat voor het aanbod van GCA, omdat zij de aangeboden werkzaamheden vanwege de reistijd niet kan combineren met de zorg voor haar kinderen en omdat sprake is van ander werk dan zij bij Cargill verrichtte. Echter, gelet op het feit dat de arbeidsplaats bij Cargill was wegvallen, kon van [verzoekster] in redelijkheid gevergd worden dat zij andere werkzaamheden zou accepteren, temeer nu gesteld noch gebleken is dat de aangeboden werkzaamheden niet passend zouden zijn. Verder heeft [verzoekster] niet weersproken dat GCA bereid was tot overleg over de invulling van de reis- en werktijden, maar dat het niet van overleg is gekomen omdat [verzoekster] niet meer heeft gereageerd op het aanbod van GCA. De weigering van [verzoekster] om in te gaan op overleg over de aangeboden werkzaamheden en haar weigering om deze werkzaamheden te accepteren, levert in het licht van de hiervoor genoemde omstandigheden zodanig verwijtbaar handelen op dat van GCA niet gevergd kan worden om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De arbeidsovereenkomst zal dan ook om die reden worden ontbonden.
5.6.
Gezien het feit dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden in verband met verwijtbaar handelen en nalaten van [verzoekster] , ligt herplaatsing gelet op artikel 7:669 lid 1 BW niet in de rede.
5.7.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van GCA zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW zal worden ontbonden met ingang van 9 januari 2016. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat niet is weersproken dat uitgaande van de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst in het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf (de CAO) opzegging niet tegen het einde van een (hele) maand hoeft plaats te vinden, maar dat de opzegtermijn zes weken bedraagt en aanvangt op een zaterdag. Dat volgt ook uit artikel 10 van die CAO.
5.8.
De kantonrechter ziet geen reden om te oordelen dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoekster] en dat het einde van de arbeidsovereenkomst daarom moet worden bepaald op een eerder tijdstip. [verzoekster] heeft weliswaar verwijtbaar gehandeld door niet in te gaan op de door GCA aangeboden werkzaamheden, maar dat levert nog geen érnstig verwijtbaar gedrag op. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat de aanleiding voor het conflict tussen Cargill en [verzoekster] is gelegen in het feit dat [verzoekster] gedurende langere tijd geen loon heeft ontvangen en dit mede heeft aangekaart bij Cargill. Dat [verzoekster] dit heeft gedaan, valt op zichzelf te begrijpen en kan haar niet verweten worden. Het vervallen van de arbeidsplaats bij Cargill is dan ook niet te wijten aan verwijtbaar gedrag van [verzoekster] . Verder is van belang dat het wel in enige mate voorstelbaar is dat [verzoekster] vanwege de langere reistijd en de zorg voor haar kinderen niet enthousiast was over de door GCA aangeboden werkzaamheden.
5.9.
Nu de kantonrechter van oordeel is dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoekster] , heeft zij ook aanspraak op een transitievergoeding. Het verzoek van GCA om voor recht te verklaren dat [verzoekster] geen aanspraak heeft op die vergoeding, zal daarom worden afgewezen.
5.10.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan [verzoekster] een billijke vergoeding toe te kennen. Gelet op artikel 7:671b lid 8, onderdeel c BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor, zoals al volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen.
5.11.
Omdat aan de ontbinding geen vergoeding wordt verbonden, hoeft GCA geen gelegenheid te krijgen het verzoek in te trekken.
5.12.
Nu beide partijen op punten ongelijk krijgen, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.
in de zaak van het tegenverzoek
5.13.
Voor zover [verzoekster] bij wijze van tegenverzoek heeft gevraagd om toekenning van een billijke vergoeding, behoeft dit verzoek niet meer te worden behandeld, omdat daarop al is beslist in de zaak van het verzoek.
5.14.
[verzoekster] heeft een (subsidiair) verzoek gedaan om GCA te veroordelen een transitievergoeding te betalen. Uit artikel 7:673 lid 1 BW volgt dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd is indien – kort gezegd – de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en de arbeidsovereenkomst op verzoek van GCA is ontbonden. Aan deze beide voorwaarden is voldaan en gelet op artikel 7:673 lid 2 BW heeft [verzoekster] aanspraak op een transitievergoeding van € 1.945,20 bruto. Daarbij is de kantonrechter uitgegaan van een salaris van € 964,60 bruto per maand (op basis van een uurloon van € 11,13 bruto per en een werkweek van gemiddeld 20 uur) en een aanvang van het dienstverband op 20 juli 2009. Dat GCA geacht moet worden een opvolger te zijn in de zin van artikel 7:673 lid 4 BW van werkgevers waar [verzoekster] eerder heeft gewerkt, is onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd door [verzoekster] . De door [verzoekster] overgelegde bevestiging van een detachering tot 22 februari 2008 bij een mogelijke voorganger van GCA is daarvoor niet genoeg. GCA zal worden veroordeeld tot betaling van genoemde transitievergoeding.
5.15.
Nu beide partijen op punten ongelijk krijgen, zal worden bepaald dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in de zaak van het verzoek
6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 9 januari 2016;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
in de zaak van het tegenverzoek
6.4.
veroordeelt GCA om aan [verzoekster] een transitievergoeding te betalen van € 1.945,20 bruto;
6.5.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. P.J. Jansen, kantonrechter en op 9 december 2015 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter