1.2Bij primair besluit heeft verweerder omgevingsvergunning verleend “voor het plaatsen van een dakopbouw met terras op de woning en het wijzigen van de bestaande vergunning nr. [nummer] , op de locatie [adres] .”
Daarnaast blijkt uit de bij de omgevingsvergunning behorende (gewaarmerkte) bouwtekeningen dat zowel de dakopbouw als het dakterras door eiser aangevraagd en door verweerder is vergund. Het bouwwerk waarvoor verweerder omgevingsvergunning heeft verleend bestaat dus uit een dakopbouw met terras. Voor zover eiser betoogt dat het dakterras niet is vergund slaagt deze beroepsgrond niet.
2. De woning op het perceel is gesitueerd op ‘ [adres1] ’ (hierna: het eiland), bestaande uit een zogeheten binnenring en een buitenring met percelen met vrijstaande woningen, alwaar een welstandsvrij regime geldt.
Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Hoofddorp Floriande Zuid 2007” rust op de gronden waarop het bouwwerk is voorzien de bestemming “Wonen”. Ingevolge artikel 14 van de planvoorschriften en de aanwijzingen op de plankaart bedraagt de maximaal toegestane goothoogte 7 meter. Vast staat dat deze wordt overschreden. De bouwhoogte van de woning is 9.90 meter. Op grond van het bestemmingsplan mag de bouwhoogte 10 meter zijn. De bouwhoogte is in dit geval de goothoogte.
3. Om het bouwwerk niettemin mogelijk te maken heeft verweerder omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en strijdig planologisch gebruik en daarbij gebruik gemaakt van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gelezen in samenhang met artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor), alsmede de ‘Beleidsregels afwijking bestemmingsplan 2012’ (de Beleidsregels).
4. Eiser is het hiermee niet eens en heeft beroep ingesteld.
5. Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1º met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening
opgenomen regels inzake afwijking,
2º in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3º indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de
motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Ingevolge artikel 2.7 van het Bor worden als categorieën van gevallen, als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2, aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Ingevolge artikel 4, aanhef en onder 4, van de bij het Bor behorende bijlage II komen voor verlening van een omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw.
6. Ten aanzien van het dakterras stelt eiser zich op het standpunt dat het dakterras niet is toegestaan volgens de geldende beleidsregels. Ook valt het dakterras daarmee niet onder de kruimelgevallen. Het dakterras kon dan ook niet worden vergund, volgens eiser.
7. De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld of het bouwwerk een kruimelgeval betreft als bedoeld in artikel 4 van Bijlage II behorende bij het Bor. In lijn met de uitspraak van 12 maart 2014 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), ECLI:NL:RVS:2014:812, overweegt de rechtbank – in navolging van de voorzieningenrechter in haar uitspraak van 1 mei 2014 – dat in het Bor geen nadere beschrijving is opgenomen van hetgeen onder een dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw moet worden verstaan. Voorts blijkt uit de tekst van artikel 2:12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2, van de Wabo niet dat is beoogd de toepassing van deze bevoegdheid te beperken tot planologisch ondergeschikte gevallen. Nu het bouwwerk voorziet in een opbouw op het dak heeft verweerder het terecht aangemerkt als een dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw zoals bedoeld in artikel 4, aanhef en onder 4, van bijlage II van het Bor. Dat in dit geval de opbouw is voorzien van een dakterras maakt het voorgaande niet anders. 8. In de Beleidsregels wordt aangegeven in welke gevallen verweerder wil afwijken van een bestemmingsplan. De Beleidsregels hebben betrekking op de afwijkingsmogelijkheden binnen het bestemmingsplan, de planologische kruimelgevallen en de uitwegen. Nu het bouwplan een kruimelgeval als bedoeld in artikel 4, aanhef en onder 4, van bijlage II van het Bor betreft zijn de Beleidsregels van toepassing.
9. Partijen verschillen van mening over de vraag welk hoofdstuk van de beleidsregels thans van toepassing is. Verweerder stelt zich op het standpunt dat aangesloten moet worden bij hoofdstuk 3.4 en dan met name bij artikel 3.4.2. Eiser is het daarmee niet eens en stelt dat hoofdstuk 3.1 en dan met name artikel 3.1.1 van toepassing is.
Hoofdstuk 3.1 van de Beleidsregels heeft betrekking op “een bijbehorend bouwwerk bij een woning”. Hoofdstuk 3.4 heeft betrekking op “een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw”. Nu het bouwwerk voorziet in een opbouw op het dak is hoofdstuk 3.4 van toepassing. De beroepsgrond van eiser slaagt dus niet.
10. In artikel 3.4.2 onder b, van de Beleidsregels – voor zover thans van belang – is bepaald dat voor een eerste aanvraag van een dakopbouw (…) bij vrijstaande woningen per geval wordt beoordeeld of verweerder wil afwijken van het (…).
11. Verweerder heeft na een positief ruimtelijk advies besloten om af te wijken van het bestemmingsplan en de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
12. Eiser stelt dat aan de omgevingsvergunning geen gedegen, goed onderbouwd stedenbouwkundig advies ten grondslag ligt wat is opgesteld door een onafhankelijke deskundige. Eisers stelt zich op het standpunt dat de memo, in aanvulling op een eerdere memo, niet kan worden aangemerkt als een stedenbouwkundig advies. De memo met betrekking tot de stedenbouwkundige aspecten van het bouwplan ligt dan ook niet ten grondslag aan de afgegeven vergunning.