ECLI:NL:RBNHO:2015:11984

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 november 2015
Publicatiedatum
22 februari 2016
Zaaknummer
4165404 CV EXPL 15-4196
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag en afspiegelingsbeginsel in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 25 november 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen [werknemer] en Blaauboer en Kossen B.V. (B&K) over de kennelijkheid van het ontslag van [werknemer]. [werknemer], die sinds 1986 in dienst was bij B&K, werd op 1 december 2014 ontslagen na een ontslagvergunning die was aangevraagd op grond van bedrijfseconomische redenen. Hij vorderde herstel van de dienstbetrekking of, subsidiair, een schadevergoeding, omdat hij meende dat het ontslag kennelijk onredelijk was en het afspiegelingsbeginsel niet correct was toegepast. B&K betwistte de vordering en stelde dat het ontslag rechtmatig was, aangezien B&K als zelfstandige bedrijfsvestiging moest worden beschouwd.

De kantonrechter oordeelde dat B&K inderdaad als zelfstandige bedrijfsvestiging kon worden aangemerkt, ondanks de centrale organisatie van de Dekkerautogroep. De rechter concludeerde dat het afspiegelingsbeginsel correct was toegepast en dat er geen sprake was van kennelijk onredelijk ontslag. De kantonrechter weegt daarbij de omstandigheden van het ontslag, zoals de duur van het dienstverband, de leeftijd van [werknemer] en de financiële vergoeding die hij had ontvangen. Uiteindelijk werd de vordering van [werknemer] afgewezen en werd hij veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om het afspiegelingsbeginsel correct toe te passen bij ontslagen en de rol van de rechter in het beoordelen van de redelijkheid van ontslagen in het licht van de omstandigheden van het geval.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 4165404 \ CV EXPL 15-4196 (MH)
Uitspraakdatum: 25 november 2015
Vonnis in de zaak van:
[naam],
wonende te [plaats]
eiser
verder te noemen: [werknemer]
gemachtigde: Stichting Univé Rechtshulp SUR
tegen
de besloten vennootschap
Blaauboer en Kossen B.V., tevens handelend onder de naam
Dekkerautogroep Schagen
gevestigd te Schagen
gedaagde
verder te noemen: B&K
gemachtigde: mr. Ph. Ekering

1.Het procesverloop

1.1.
[werknemer] heeft bij dagvaarding van 20 mei 2015 een vordering tegen B&K ingesteld. B&K heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 27 oktober 2015 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben hun standpunt op de zitting toegelicht, B&K aan de hand van pleitnotities. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
[werknemer] , geboren op [datum] , was sinds 1 november 1986 in dienst bij (de
rechtsvoorganger van) B&K, en laatstelijk werkzaam geweest in de functie van Parts Manager, tegen een salaris van € 3.752,- bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.2.
B&K heeft op 28 mei 2014 voor [werknemer] een ontslagvergunning aangevraagd bij het UWV op grond van bedrijfseconomische redenen.
2.3.
Op 19 augustus 2014 heeft het UWV toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst met [werknemer] op te zeggen.
2.4.
B&K heeft de arbeidsovereenkomst met [werknemer] opgezegd tegen 1 december 2014.
2.5.
B&K heeft [werknemer] een vergoeding van € 17.685,00 betaald.
3. De vordering
3.1.
[werknemer] vordert dat de kantonrechter primair B&K veroordeelt tot herstel van de dienstbetrekking wegens de kennelijk onredelijke opzegging, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat B&K nalatig blijft aan deze vordering te voldoen. Subsidiair vordert [werknemer] veroordeling van B&K tot betaling aan hem van een schadevergoeding wegens de kennelijk onredelijke opzegging, zijnde een bedrag van € 115.948,62 bruto dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag. Primair en subsidiair vordert [werknemer] veroordeling van B&K tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.
3.2.
Daartoe stelt [werknemer] dat zijn ontslag kennelijk onredelijk is in de eerste plaats - kort samengevat - omdat B&K het afspiegelingsbeginsel niet juist heeft toegepast. Ten onrechte is ervan uitgegaan dat de bedrijfsvestiging van B&K (handelend onder de naam Dekkerautogroep Schagen) als een zelfstandige bedrijfsvestiging van de Dekkerautogroep kan worden aangemerkt. Op grond van diverse interne en externe kenmerken is B&K volgens [werknemer] geen zelfstandige bedrijfsvestiging in de zin van het Ontslagbesluit, hetgeen ertoe leidt dat op basis van het afspiegelingsbeginsel niet [werknemer] maar een andere medewerker voor ontslag in aanmerking had moeten komen. Daarnaast is het ontslag volgens [werknemer] kennelijk onredelijk gelet op het gevolgencriterium. [werknemer] heeft daarbij onder meer gewezen op de lengte van zijn dienstverband, zijn leeftijd, de omstandigheid dat B&K heeft nagelaten [werknemer] te ondersteunen bij het vinden van een nieuwe baan, bijvoorbeeld door het inschakelen van een outplacementbureau en het ontbreken van een redelijke financiële tegemoetkoming.

4.Het verweer

4.1.
B&K heeft de vordering gemotiveerd betwist. B&K stelt dat het gegeven ontslag niet kennelijk onredelijk is, aangezien B&K als een zelfstandige bedrijfsvestiging dient te worden beschouwd en er dus is voldaan aan het afspiegelingsbeginsel. Ook is er geen sprake van een kennelijk onredelijke opzegging op grond van het gevolgencriterium. Voor zover de opzegging kennelijk onredelijk is, stelt B&K zich op het standpunt dat herstel van de dienstbetrekking niet aan de orde kan zijn. B&K betwist eveneens de hoogte van de gevorderde schadevergoeding.

5.De beoordeling

5.1.
Tussen partijen is in geschil de vraag of het ontslag van [werknemer] kennelijk onredelijk is. Ingevolge het bepaalde in artikel XXII lid 1 van het Besluit van 10 juli 2014, Stb. 2014, 274 (overgangsrecht betreffende de Wet Werk en Zekerheid) is artikel 7:681 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zoals dat tot 1 juli 2015 gold, op onderhavige zaak van toepassing.
5.2.
B&K heeft gesteld dat het voor Dekkerautogroep, waarvan B&K sinds maart 2014 onderdeel uitmaakt, vanwege bedrijfseconomische redenen noodzakelijk was kostenbesparende maatregelen te nemen waaronder het zorgen voor een personeelsbestand met zo min mogelijk overcapaciteit. Na de overname bestaat Dekkerautogroep uit negen vestigingen, waaronder B&K. B&K is al jaren verlieslatend en door het centraliseren van het magazijn in Alkmaar is de functie van [werknemer] komen te vervallen. Aangezien door [werknemer] niet is betwist dat het vanwege bedrijfseconomische redenen noodzakelijk was dat zijn functie kwam te vervallen, neemt de kantonrechter dit als vaststaand aan.
5.3.
[werknemer] stelt zich op het standpunt dat B&K samen met de andere (acht) vestigingen van Dekkerautogroep als één vestiging in de zin van artikel 4:2 van het Ontslagbesluit - zoals dat tot 1 juli 2015 gold - moeten worden aangemerkt waardoor bij toepassing van het afspiegelingsbeginsel, ter beantwoording van de vraag welke werknemer(s) voor ontslag in aanmerking komt/komen, ook werknemers van die andere vestigingen betrokken moeten worden. Dit had ertoe geleid dat niet [werknemer] (maar een andere medewerker) voor ontslag in aanmerking kwam.
5.4.
De kantonrechter overweegt dat volgens artikel 7:681 lid 2 sub d BW oud het opzeggen van de arbeidsovereenkomst door de werkgever onder meer kennelijk onredelijk kan zijn indien het afspiegelingsbeginsel onjuist is toegepast. Op grond van het bepaalde in artikel 4:2 van het Ontslagbesluit, dat de kantonrechter als uitgangspunt neemt, dient het afspiegelingsbeginsel te worden toegepast binnen
de bedrijfsvestiging. Wat onder een zelfstandige bedrijfsvestiging moet worden verstaan blijkt uit de toelichting op het Ontslagbesluit. Uitgangspunt is daarbij dat onder een bedrijfsvestiging in beginsel moet worden verstaan “elk in de maatschappij als zelfstandige eenheid optredend organisatorisch verband”. Of sprake is van een zelfstandige bedrijfsvestiging dient blijkens de beleidsregels Ontslagtaak UWV - zoals die tot 1 juli 2015 golden - beoordeeld te worden aan de hand van een afweging tussen ‘het optreden in de maatschappij’, waarbij het gaat om de wijze waarop de eenheid zich naar buiten toe (extern) presenteert èn ‘het organisatorisch verband’, waarbij het gaat om de wijze waarop de eenheid intern is georganiseerd.
5.5.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft [werknemer] gesteld dat sprake is van een situatie waarin alle vestigingen - waaronder B&K - zich afficheren als onderdeel van de Dekkerautogroep. Er is sprake van één website waarop onder meer de vestiging in Schagen staat vermeld en voor deze vestiging geldt hetzelfde e-mailadres als voor de overige vestigingen. B&K heeft geen eigen telefoon- en faxnummer en postadres meer, er wordt gebruik gemaakt van uniform briefpapier van de Dekkerautogroep. Alle vestigingen treden naar buiten onder de handelsnaam Dekkerautogroep en hebben geen eigen beslissingsbevoegdheid. Het management is gecentraliseerd in Alkmaar. Gelet op de geografische ligging van de vestigingen, allen in (de kop van) Noord-Holland, kan evenmin gezegd worden dat B&K een eigen specifieke klantenkring of doelgroep kent. Daarbij komt dat volgens [werknemer] regelmatig personeel van de verschillende vestigingen wordt uitgewisseld.
5.6.
De kantonrechter overweegt als volgt. Als niet weersproken staat het volgende vast. B&K is een eigen rechtspersoon met een eigen inschrijving bij de Kamer van Koophandel. Samen met drie zustervennootschappen hangt B&K onder moedermaatschappij MB Dealer Beheer BV, welke vennootschap begin 2014 in handen van de Dekkerautogroep is gekomen. B&K heeft een eigen bedrijfspand/winkel met een eigen RDW-nummer en een eigen handelsvoorraad. Daarnaast kent B&K net als iedere andere vestiging een eigen en zelfstandige financiële verslaglegging en wordt zij als zelfstandig onderdeel in de financiële rapportage van de Dekkerautogroep opgenomen. B&K heeft bovendien een eigen winst- en verliesverantwoordelijkheid. Al deze (interne) kenmerken wijzen naar het oordeel van de kantonrechter op een apart opererende zelfstandige eenheid. Hoewel ter zitting is gebleken dat uit een oogpunt van kostenbesparing het magazijn en de backoffice zijn gecentraliseerd in Alkmaar en in Zaandam en de directie/ managementfunctie is verspreid over meerdere vestigingen, aangezien de vestigingen te klein zijn om elk een eigen management of directie te hebben, zijn deze kenmerken van onvoldoende gewicht om aan te nemen dat B&K niet als zelfstandige bedrijfsvestiging kan worden aangemerkt. Ook de omstandigheid dat de beslissingsbevoegdheid, bijvoorbeeld als het gaat om het aannemen van personeel ligt bij het centrale management van de directeur van de Dekkerautogroep, betekent naar het oordeel van de kantonrechter nog niet zonder meer dat er binnen B&K geen zelfstandigheid qua bedrijfsvoering bestaat. Feiten en omstandigheden die op dat punt tot een ander oordeel zouden leiden, zijn gesteld noch gebleken. Dat B&K geen eigen medezeggenschap kent, acht de kantonrechter minder relevant nu niet is weersproken dat binnen de Dekkerautogroep geen ondernemingsraad bestaat. Verder is van belang dat [werknemer] zijn stelling dat sprake is van een regelmatige uitwisseling van personeel tussen de verschillende vestigingen anders dan wegens ziekte of vakantie, mede in het licht van de gemotiveerde betwisting door B&K, onvoldoende heeft gestaafd. [werknemer] heeft immers niet (langer) betwist dat het in de door hem in de dagvaarding genoemde gevallen gaat om permanente overplaatsing van personeel, hetgeen niet als uitwisseling van personeel kan worden aangemerkt. Ook de stelling van [werknemer] dat B&K, gelet op geringe afstand tussen haar vestiging in Schagen en de andere vestigingen van de Dekkerautogroep in (de kop van) Noord-Holland, geen eigen klantenkring heeft, is door B&K gemotiveerd betwist. De enkele omstandigheid dat de negen vestigingen van de Dekkerautogroep geografisch dicht bij elkaar liggen, betekent naar het oordeel van de kantonrechter niet dat deze vestigingen geen eigen klantenkring (kunnen) hebben. In dit verband heeft B&K ter zitting ook nog toegelicht dat van elke klant inzichtelijk is bij welke vestiging/winkel hij of zij klant is en een factuurrelatie bestaat. Aan dit alles doet niet af dat er kennelijk tussen de vestigingen wordt samengewerkt als het gaat om het gebruik van een website, een centraal telefoon- en faxnummer voor inkomende gesprekken, één postadres en het gebruik van hetzelfde briefpapier als het gaat om de basis layout en het bedrijfslogo, waarbij overigens wel onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende vestigingen en elke vestiging ook een eigen rekeningnummer heeft. Bepalend is immers de feitelijke situatie op de vestiging van B&K en die vormt naar het oordeel van de kantonrechter een voldoende aanwijzing voor het bestaan van een zelfstandige bedrijfsvestiging als bedoeld in het Ontslagbesluit.
5.7.
Vervolgens dient beantwoord te worden te vraag of de opzegging op basis van het gevolgencriterium kennelijk onredelijk is. In dat verband overweegt de kantonrechter als volgt. Volgens vaste rechtspraak moet de rechter bij de beoordeling van de vraag of de gevolgen van het ontslag voor [werknemer] te ernstig zijn in vergelijking met het belang van B&K bij opzegging van de arbeidsovereenkomst, alle omstandigheden van het geval ten tijde van het ontslag in onderlinge samenhang in aanmerking nemen. Daarbij kunnen verschillende aspecten een rol spelen, zoals de duur van het dienstverband, de leeftijd van de werknemer, diens vooruitzichten op ander werk en de hoogte van het salaris. Ook de redenen voor en de bijzonderheden rond het ontslag moeten worden vastgesteld en worden gewogen. Van belang is tevens of aan de werknemer een vergoeding is toegekend. Het enkele feit dat een vergoeding ontbreekt maakt het ontslag niet kennelijk onredelijk. Daartoe dienen bijzondere omstandigheden te worden gesteld en zo nodig bewezen, die in de kern inhouden dat het ontslag is gegeven in strijd met algemeen aanvaarde normen als goed werkgeverschap.
5.8.
[werknemer] heeft zich voor wat betreft het gevolgencriterium beroepen op de omstandigheid dat hij zich altijd volledig heeft ingezet voor het bedrijf en naar volle tevredenheid heeft gefunctioneerd, dat bij hem de verwachting is gewekt dat er voor hem - ook na de overname door de Dekkerautogroep - nog plaats was binnen het bedrijf, dat het vinden van ander werk door zijn leeftijd (61 jaar ten tijde van het ontslag) moeilijk zal worden en dat B&K zich niet heeft ingespannen om te kijken naar alternatieve werkzaamheden voor [werknemer] dan wel hem te ondersteunen in het extern vinden van een arbeidsplaats, bijvoorbeeld middels de inschakeling van een outplacementbureau.
5.9.
Aan de stelling van [werknemer] dat B&K bij hem verwachtingen heeft gewekt die maken dat hij ervan uit mocht gaan dat voor hem geen ontslag zou worden aangevraagd, gaat de kantonrechter voorbij. Hoewel de kantonrechter aanneemt dat het ontslag voor [werknemer] onverwacht kwam, hetgeen ter zitting van de zijde van B&K ook is bevestigd, is gesteld noch gebleken dat B&K op enig moment aan [werknemer] de concrete toezegging heeft gedaan dat er voor hem geen ontslagvergunning zou worden aangevraagd. Bovendien heeft te gelden dat vast staat dat de bedrijfseconomische situatie van het bedrijf noopte tot het treffen van maatregelen, onder meer bestaande uit het ontslag van 12 medewerkers.
5.10.
Dat sprake is van een ernstig verwijt bestaande uit een tekortschieten van B&K in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van goed werkgeverschap, is in deze procedure niet gebleken en vindt geen steun in de overgelegde stukken. Van bijkomende omstandigheden die maken dat het ontslag kennelijk onredelijk is, is ook niet gebleken. In dat verband acht de kantonrechter van belang dat B&K [werknemer] een vergoeding van € 17.962,56 heeft betaald. Dat [werknemer] gezien zijn leeftijd mogelijk minder kansen op de arbeidsmarkt heeft en hij daarnaast schade leidt omdat hij door zijn ontslag vervroegd aanspraak heeft moeten maken op zijn pensioen, zijn omstandigheden die niet tot een ander oordeel leiden. Alles overziend, is de kantonrechter van oordeel dat [werknemer] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld welke grond zouden kunnen vormen voor het oordeel dat de gevolgen van het ontslag voor hem te ernstig zijn in vergelijking met de belangen van B&K.
5.11.
De conclusie is dat van een kennelijk onredelijk opzegging van het dienstverband geen sprake is, zodat de kantonrechter de (primaire en subsidiaire) vordering van [werknemer] zal afwijzen.
5.12.
De proceskosten komen voor rekening van [werknemer] , omdat hij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vorderingen af;
6.2.
veroordeelt [werknemer] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor B&K worden vastgesteld op een bedrag van € 500,00 aan salaris van de gemachtigde van B&K.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Hoendervoogt, kantonrechter en op 25 november 2015 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter