In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over een vordering van een vrouw tegen haar ex-echtgenoot met betrekking tot een studieverzekering. De vrouw, aangeduid als [de vrouw], heeft bij dagvaarding van 9 februari 2015 een vordering ingesteld tegen haar ex-man, [de man], met als doel betaling van € 3.213,15, zijnde de helft van het saldo van de studieverzekering. De vrouw stelt dat de man tekort is geschoten in de nakoming van hun overeenkomst uit 2008, waarin is afgesproken dat de studieverzekering op haar naam zou worden gesteld en dat zij de premies zou betalen. De man heeft echter de premies blijven betalen en de verzekering niet op naam van de vrouw gesteld.
Tijdens de zitting op 30 september 2015 heeft de vrouw haar vordering verder toegelicht en heeft de man een voorwaardelijke tegenvordering ingesteld. De man betwist de vordering van de vrouw en stelt dat het saldo van de studieverzekering bedoeld is voor de studiekosten van hun minderjarige dochter, die na de echtscheiding bij hem is gaan wonen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er onvoorziene omstandigheden zijn ontstaan, waardoor de vrouw geen aanspraak meer kan maken op het saldo van de studieverzekering. De kantonrechter heeft de overeenkomst van maart 2012 gewijzigd, zodat het saldo van de studieverzekering op een aparte rekening van de man moet worden gestort en uitsluitend mag worden gebruikt voor de studiekosten van de dochter.
De vordering van de vrouw is afgewezen, en de kantonrechter heeft bepaald dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt. De uitspraak is gedaan door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, op 12 november 2015.