ECLI:NL:RBNHO:2015:11974

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 december 2015
Publicatiedatum
16 februari 2016
Zaaknummer
4029341 CV EXPL 15-3141
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuur van bedrijfsruimte en goodwillvergoeding in het kader van franchiseovereenkomst

In deze zaak heeft BProtected B.V. (BP) een vordering ingesteld tegen Seal & Go B.V. (S&G) met betrekking tot een goodwillvergoeding na beëindiging van een huurovereenkomst. De vordering is gebaseerd op artikel 7:308 BW, waarin wordt gesteld dat S&G een naar billijkheid te berekenen vergoeding verschuldigd is aan BP, omdat S&G na de beëindiging van de huurovereenkomst een gelijksoortig bedrijf heeft voortgezet in het gehuurde. De huurovereenkomst was aangegaan voor de duur van vijf jaar en eindigde op 31 december 2014. BP had de sealing activiteiten op de luchthaven van Schiphol uitgevoerd onder een franchiseovereenkomst met S&G, die eerder zelf het Seal & Go concept had geëxploiteerd.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat S&G de exploitatie van het Seal & Go concept heeft voortgezet, maar dat dit niet automatisch betekent dat S&G een vergoeding verschuldigd is. De rechter oordeelt dat de beëindiging van de huurovereenkomst met goedvinden van BP heeft plaatsgevonden, waardoor artikel 7:308 BW niet van toepassing is. BP heeft onvoldoende onderbouwd dat S&G voordeel heeft genoten van haar ondernemersactiviteiten, en de rechter concludeert dat eventuele voordelen voor S&G voornamelijk voortvloeien uit de aard en de ligging van het gehuurde. De vordering van BP wordt afgewezen, en BP wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan S&G.

De uitspraak is gedaan door kantonrechter J.J. Dijk op 24 december 2015.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 4029341 CV EXPL 15-3141
Uitspraakdatum: 24 december 2015
Vonnis in de zaak van:
de besloten vennootschap
BProtected B.V.,
gevestigd te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer
eiseres
verder te noemen: BP
gemachtigde: mr. C.M. Kan
tegen
de besloten vennootschap
Seal & Go B.V.,
gevestigd te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
verder te noemen: S&G
gemachtigde: F.R. Duijn

1.Het procesverloop

1.1.
BP heeft bij dagvaarding van 2 april 2015 een vordering tegen S&G ingesteld. S&G heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 4 september 2015 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting hebben beide partijen nog stukken toegezonden. Vervolgens heeft BP een conclusie van repliek en S&G een conclusie van dupliek ingediend.

2.De feiten

2.1.
S&G exploiteert een onderneming op het gebied van sealing van bagage op luchthavens.
2.2.
S&G heeft als “concessionaris” een Concessie overeenkomst gesloten met Schiphol Nederland BV (hierna: SNBV), waarbij met ingang van 1 april 2004 aan S&G de concessie bestaande uit
“het recht ter zake het aanbrengen van krimpfolietassen om koffers welke vervolgens machinaal worden verzegeld (‘gesealed’) op de daartoe in artikel C.1 van de Concessie overeenkomst aangewezen locaties in het terminalcomplex van de Luchthaven”is verleend. Voor het verkrijgen van deze concessie is S&G aan SNBV een jaarlijkse vergoeding verschuldigd, waarvan de hoogte afhankelijk is van de door S&G gerealiseerde bruto-omzet. Ter uitoefening van de concessie is aan S&G een ruimte op de luchthaven in gebruik gegeven.
2.3.
Aanvankelijk, van 1999 tot eind 2008, heeft S&G de sealing activiteiten op de luchthaven zelf uitgevoerd. Met ingang van 1 november 2008 heeft S&G, voor een periode van vijf jaar, die werkzaamheden in het kader van een franchiseovereenkomst overgedragen aan BP. Daarbij heeft BP het recht gekregen om de sealing werkzaamheden onder dezelfde naam en met gebruikmaking van de geregistreerde merknaam en logo’s voort te zetten.
2.4.
In dat kader hebben partijen een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot een in de terminal van de luchthaven gelegen ruimte, waarin onder meer staat:
“1.4. Het gehuurde zal door of vanwege huurder uitsluitend worden bestemd om te worden gebruikt ten behoeve van de exploitatie van de Seal & Go formule en de verkoop van de volgende producten/productgroepen: Bagage Seal Service met verkoop van aanverwante producten.(….)3.1. Deze overeenkomst is aangegaan voor de duur van 5 (vijf) jaar, ingaande 1 januari 2010 en eindigend op 31 december 2014, derhalve gelijk lopend met de hoofdhuurovereenkomst tussen verhuurder en SNBV (…)3.2. De duur van de franchiseovereenkomst zal verlengd worden van 31 oktober 2013 naar 31 december 2014, waardoor de contractduur van de franchiseovereenkomst gelijkduidend is aan deze overeenkomst. (…)3.3. Na het verstrijken van de in artikel 3.1. genoemde periode zijn partijen overeengekomen deze huurovereenkomst met nogmaals 5 (vijf) jaar te verlengen, (…)”
2.5.
Bij aangetekende brief van 25 april 2013 heeft S&G zowel de franchiseovereenkomst als de huurovereenkomst opgezegd tegen 31 december 2014. In de opzegbrief zijn geen gronden voor de opzegging vermeld.
2.6.
In een e-mail van 21 oktober 2013 heeft de directeur van BP, [directeur van eiseres] , aan de aandeelhouders laten weten:
"(...) Daarnaast is bekend geworden dat [betrokkene 1] (eigenaar Seal & Go concept) het contract niet gaat verlengen na 31-12-2014. Reden hiervoor is dat de communicatie tussen de franchisegever en nemer niet soepel verloopt en Seal & Go zelf een pilot vestiging wil hebben om de formule verder te ontwikkelen. Ik, [directeur van eiseres] , ben het hier volledig mee eens. (...)"
2.7.
BP heeft zich niet verzet tegen de opzegging van de franchise- en de huurovereenkomst.
2.8.
S&G heeft de exploitatie van het Seal & Go concept van BP overgenomen, waaronder ook roerende zaken en personeel. Op 23 oktober 2014 hebben S&G (als partij 1) en BP (als partij 2) een "overdrachtsverklaring" getekend. Daarin staat:
"(...) In aanmerking nemende:- Dat per 31-12-2014 de per 30 oktober 2008 ondertekende franchiseovereenkomst tussen Partij 1 (in zijn hoedanigheid van franchisegever) en Partij 2 (in zijn hoedanigheid van franchisenemer) eindigt.- Dat partijen graag uitdrukking willen geven aan de wijze waarop de beëindiging van de overeenkomst, de overgang van bepaalde zaken van Partij 2 op Partij 1 en de overname van bepaalde zaken door Partij 1 van Partij 2 per 31-12-2014 geregeld zal worden.(...)1.1. Over te nemen itemsPartij 1 verklaart van Partij 2 de onderstaande zaken over te willen nemen: (...)1.2. PersoneelAl het personeel van Partij 2 zal per 01-01-2015 overgaan op Partij1 met uitzondering van:- [betrokkene 2]- [betrokkene 3]Partij 2 is verantwoordelijk voor uitdiensttreding en (eventuele) afkoopregeling van deze medewerkers per (uiterlijk) 31-12-2014.(...)1.3 OvernameprijsPartijen zijn de volgende overnameprijs overeengekomen:A. Een overnameprijs van € 130.000 exclusief BTW voora. Vertrekhal 2 (Seal machine + Ombouw en meubels)b. Vertrekhal 3 (Seal machine + Ombouw en meubels)c. Reserveonderdelen seal machine (transportband)d. Stroomkaste. Afkoopvergoeding inzake [betrokkene 2] en [betrokkene 3] zoals vermeld in artikel 1.2.B. Een nader te bepalen overnameprijs van voorraad op basis van inkoopwaarde Partij 2 per 01/01/2015.(...)6.2 Kwijting over en weerPartijen geven elkaar over en weer volledige (finale) kwijting ten aanzien van personeel en hierbij overgedragen en specifiek benoemde activa (...)"
2.9.
Vanaf 31 oktober 2014 hebben partijen via e-mail met elkaar gecorrespondeerd over de vraag of S&G, zoals BP stelde, een goodwillvergoeding (ingevolge artikel 7:308 BW) verschuldigd was.

3.De vordering

3.1.
BP vordert dat de kantonrechter:
- verklaart voor recht dat S&G een naar billijkheid te berekenen vergoeding ex artikel 7:308 lid 1 BW verschuldigd is aan BP;
- verklaart voor recht dat S&G ten onrechte heeft geweigerd een redelijk voorstel aan BP te doen tot betaling van een vergoeding naar billijkheid ex artikel 7:308 lid 1 BW althans ten onrechte heeft geweigerd een vergoeding naar billijkheid ex artikel 7:308 lid 1 BW te voldoen aan BP en aldus onrechtmatig jegens BP heeft gehandeld;
- S&G veroordeelt tot betaling aan BP van € 976.667,- althans een naar billijkheid te berekenen vergoeding ex artikel 7:308 lid 1 BW, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2015;
- S&G veroordeelt tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten ad € 7.500,- exclusief BTW;
- S&G veroordeelt tot betaling van de proceskosten inclusief de nakosten.
3.2.
Zij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat S&G, nadat de tussen haar en BP bestaande huurovereenkomst door opzegging zijdens S&G is geëindigd, voordeel heeft genoten ten gevolge van het feit dat het verhuurde vervolgens wordt gebezigd voor de uitoefening van een bedrijf gelijksoortig aan het door BP aldaar uitgeoefende bedrijf. Gelet daarop is S&G ingevolge het bepaalde in artikel 7:308 lid 1 BW een naar billijkheid te berekenen vergoeding verschuldigd.

4.Het verweer

4.1.
S&G betwist de vordering.
Primair voert zij aan dat de beëindiging van de huurovereenkomst heeft plaatsgevonden met goedvinden van BP, zodat artikel 7:308 BW niet van toepassing is. Bovendien hebben partijen een regeling getroffen tegen finale kwijting ter zake de beëindiging, zodat BP ook daarom geen vergoeding toekomt.
Subsidiair voert S&G aan dat het aan BP is om voldoende te onderbouwen dat S&G voordeel heeft genoten door de omstandigheid dat BP in het gehuurde ook het Seal & Go concept heeft geëxploiteerd. BP heeft dat niet, althans onvoldoende gedaan en S&G betwist ook dat daarvan sprake is geweest. S&G voert verder aan dat het succes van deze formule uitsluitend wordt bepaald door de locatie zodat zij ingevolge het bepaalde in lid 2 van voormeld artikel geen vergoeding verschuldigd is.

5.De beoordeling

5.1.
Vast staat dat het hier gaat om een verhuurde ruimte waarop de artikelen 7:290 e.v. BW van toepassing zijn. Eveneens staat vast dat S&G sinds het einde van de huurovereenkomst tussen partijen een gelijksoortig bedrijf als dat van BP in het gehuurde exploiteert: sterker nog, zij heeft de exploitatie inclusief de door BP gebruikte bedrijfsmiddelen en het personeel feitelijk voortgezet. Daarmee is echter nog niet gegeven dat S&G een vergoeding in de zin van artikel 7:308 lid 1 BW verschuldigd is: ook aan de andere voorwaarden van voormeld artikel dient te zijn voldaan.
5.2.
Eén van die voorwaarden is dat de vergoeding uitsluitend betaald moet worden indien de huurovereenkomst tussen partijen door opzegging door de verhuurder is geëindigd. Volgens S&G is dat hier niet het geval omdat BP met de opzegging heeft ingestemd. Dit wordt door BP betwist.
5.3.
Het verweer wordt gepasseerd. Weliswaar heeft BP zich niet tegen de beëindiging van de huurovereenkomst verzet, maar dat neemt niet weg dat aan die beëindiging een opzegging door S&G ten grondslag heeft gelegen, zie de brief van 25 april 2013. Anders dan S&G kennelijk lijkt te betogen, is artikel 7:308 lid 1 BW niet alleen van toepassing indien de huurder zich verzet tegen de opzegging en er een gerechtelijke procedure tot beëindiging volgt, maar ook als de huurder zich bij de opzegging neerlegt, bijvoorbeeld omdat, zoals volgens BP hier het geval was, de huurder de kansen op een succesvol verzet laag inschat.
5.4.
De omstandigheid dat partijen vervolgens een overeenkomst hebben gesloten om de beëindiging feitelijk vorm te geven, maakt het voorgaande niet anders. Nog daargelaten dat die overeenkomst zowel blijkens de letterlijke tekst als blijkens de inhoud betrekking heeft op de beëindiging van de franchiseovereenkomst en dus niet de huurovereenkomst, doet die overeenkomst niet af aan het feit dat aan het einde van de huurovereenkomst een opzegging door S&G vooraf is gegaan.
5.5.
Voor zover S&G zou betogen dat het in voornoemde overeenkomst opgenomen beding tot finale kwijting aan de toepasselijkheid van artikel 7:308 lid 1 BW in de weg zou staan, geldt dat dit beding naar zijn letterlijke tekst uitsluitend ziet op het personeel en de overgedragen en specifiek benoemde activa. Daaronder valt niet het voordeel zoals bedoeld in artikel 7:308 lid 1 BW.
5.6.
Daarmee komt het subsidiaire verweer aan de orde en dus de vraag of S&G al dan niet voordeel heeft genoten van de omstandigheid dat BP in het gehuurde eveneens het Seal & Go concept exploiteerde en of dat voordeel niet uitsluitend voortvloeit uit de aard en de ligging van het gehuurde. Het bedoelde voordeel betreft ieder voordeel dat de verhuurder niet zou hebben genoten als de bedrijfsruimte niet voor de uitoefening van een soortgelijk bedrijf zou zijn gebezigd.
Het moet echter wel gaan om voordeel dat aan de ondernemersactiviteiten van de gewezen huurder is toe te schrijven. Het gaat om het voordeel dat S&G geniet als zij gebruik maakt van de aantrekkingskracht die is opgebouwd door BP. Het ligt op de weg van de gewezen huurder, in casu BP, om te stellen en zo nodig te bewijzen dat zijn ondernemersactiviteiten de verhuurder, te weten S&G, het bedoelde voordeel hebben opgeleverd.
5.7.
Van belang is dat het hier om een bijzondere situatie gaat en wel vanwege het volgende. S&G heeft in het gehuurde eerst zelf het Seal & Go concept geëxploiteerd alvorens dit concept aan BP in franchise te geven. Zij had in het gehuurde dus al een bedrijf opgebouwd en BP kon dat bedrijf verder uitbouwen. De huurovereenkomst is onverbrekelijk verbonden met de franchiseovereenkomst en dat veronderstelt dat partijen niet alleen een huurrelatie met elkaar hebben, maar dat zij een zekere vorm van samenwerking hebben, waarbij S&G als franchisegever ook betrokken is bij de exploitatie van het concept door BP. Verder kan worden aangenomen dat BP heeft kunnen profiteren van de activiteiten die S&G als franchisegever heeft ontwikkeld. Door ook op andere luchthavens het Seal & Go concept te (gaan) exploiteren, heeft S&G bijgedragen aan verdere (naams)bekendheid van het product, waarvan BP heeft kunnen profiteren. Passagiers die op andere luchthavens hun bagage hebben laten sealen, zullen eerder geneigd zijn dat op Schiphol ook te doen. Voorts geldt dat de huur- en franchise overeenkomsten niet los kunnen worden gezien van de concessieovereenkomst die S&G met Schiphol heeft: alleen zolang S&G die concessie heeft en zolang zij aan de door Schiphol gestelde voorwaarden voldoet, kan zij het gehuurde verhuren dan wel exploiteren. Het is aan de inspanningen van S&G te danken dat (onder meer) het bedrijf op een gunstiger locatie op Schiphol kon worden gevestigd, dat de openingstijden konden worden verruimd en dat het assortiment kon worden uitgebreid.
5.8.
De situatie is ook bijzonder omdat het hier gaat om een product (het sealen van bagage) met een zeer beperkte markt: het product is uitsluitend interessant voor de vertrekkende vliegtuigpassagier. Een reiziger die zijn bestemming heeft bereikt, zal zijn bagage niet meer laten sealen. Iemand die niet reist of met een ander vervoermiddel reist, heeft niets aan de service. Het ligt evenmin voor de hand dat een vliegtuigreiziger al vóór aankomst in de vertrekhal zijn bagage zou laten sealen, al was het maar omdat de reiziger zelf dan ook zijn bagage niet meer kan openen. De enige locatie waar een dergelijk sealing concept succesvol kan worden geëxploiteerd is dus de vertrekhal van een luchthaven. De enige klantenkring van een aanbieder van sealingsdiensten bestaat dan ook uit passagiers die vanuit die luchthaven, in casu Schiphol, vertrekken. Daar komt bij dat S&G de enige is die van Schiphol een concessie heeft gekregen om op de luchthaven het sealing concept te exploiteren. Dat betekent dat er geen concurrentie is en dat reizigers die hun bagage willen laten sealen, dat uitsluitend bij BP (en thans dus S&G) kunnen doen. Het zelfde geldt voor het aanbod van de aanverwante artikelen zoals koffers en tassen: alleen S&G heeft daarvoor een concessie verkregen zodat in geen van de vertrekhallen op Schiphol een andere aanbieder van deze artikelen gevestigd is. Weliswaar zijn dergelijke aanbieders wel buiten de vertrekhallen te vinden, maar het ligt niet in de rede dat een passagier die op het punt staat om in te checken dan wel door de douane te gaan, en dan nog een extra koffer of tas nodig heeft, deze ergens anders dan in de vertrekhal zal aanschaffen.
5.9.
Uit het voorgaande volgt dat de exploitatie van het Seal&Go concept en dus van het bedrijf van BP (en thans S&G) in hoge mate, zo niet uitsluitend, afhankelijk is van de aard en de ligging van het gehuurde. BP heeft, mede gelet daarop en gelet op de in dit verband op haar rustende stelplicht, onvoldoende onderbouwd dat sprake is van voordelen voor S&G die het gevolg zijn van de ondernemersactiviteiten van BP.
Weliswaar heeft BP uitvoerig toegelicht en met stukken onderbouwd dat de omzet in de periode dat zij het concept exploiteerde sterk is toegenomen, maar uit die toelichting blijkt niet, althans onvoldoende, dat die toename het gevolg was van haar ondernemersactiviteiten. Zoals S&G onvoldoende weersproken heeft aangevoerd, lijkt de groei van de omzet in belangrijke mate te zijn bepaald door de groei van het aantal vertrekkende passagiers op Schiphol (die alleen aldaar hun bagage kunnen laten sealen), de uitbreiding van het assortiment en de uitgebreide openingsuren (beide door S&G mogelijk gemaakt door uitbreiding van de haar verleende concessie). BP heeft niet toegelicht welke aantrekkingskracht zij zelf heeft gecreëerd en welk voordeel S&G daarvan heeft. Zonder daadwerkelijk door S&G verkregen voordeel kan van een vergoeding ex artikel 7:308 lid 1 BW geen sprake zijn.
5.10.
De omstandigheid dat S&G het bedrijf heeft voortgezet onder dezelfde handelsnaam als de door BP gebruikte handelsnaam, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het gaat hier immers niet om een door BP verzonnen naam, maar om een door S&G al gebruikte naam die BP in het kader van de franchiseovereenkomst mocht gebruiken.
5.11.
BP heeft voorts nog aangevoerd dat S&G voordelen heeft kunnen behalen bestaande uit besparing op opstartverliezen, geringere aanloop- acquisitie en reclamekosten, geringere verwervings- en opleidingskosten personeel en geringere investeringskosten. Voor wat betreft die laatste twee posten geldt evenwel dat het voordeel niet zozeer is gelegen in de omstandigheid dat het gehuurde voor dezelfde bedrijfsvoering wordt gebezigd als die van BP, maar in het feit dat S&G personeel en roerende zaken van BP heeft overgenomen en daarvoor ook een overnamesom heeft voldaan. Daarin is dus geen grond voor betaling van een vergoeding ex artikel 7:308 lid 1 BW gelegen. Het zelfde geldt voor de post besparing opstartverliezen: de omstandigheid dat S&G opstartverliezen heeft kunnen besparen door de bedrijfsvoering going concern over te nemen - net als BP overigens bij aanvang van de franchiseovereenkomst - is veeleer het gevolg van de overname van personeel en roerende zaken, waarvoor S&G ook heeft betaald, dan van de omstandigheid dat het gehuurde door zowel BP als S&G wordt gebezigd voor een gelijksoortig bedrijf. De geringere aanloop-, acquisitie en reclamekosten veronderstelt dat BP door haar ondernemersactiviteiten een vaste klantenkring aan zich had gebonden die door S&G als het ware kon worden overgenomen. Zoals hiervoor reeds is overwogen, moet er van uit worden gegaan dat de klantenkring het gevolg is van de locatie en niet van de ondernemersactiviteiten van BP, zodat van een voordeel zoals bedoeld in artikel 7:308 lid 1 BW geen sprake is.
5.12.
De conclusie is dan ook dat BP onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van voordelen die het gevolg zijn van haar ondernemersactiviteiten, althans dat moet worden aangenomen dat eventuele voordelen die S&G heeft ondervonden uitsluitend voortvloeien uit de aard en de locatie van het gehuurde. S&G is dan ook geen vergoeding ex artikel 7:308 lid 1 BW verschuldigd, zodat de kantonrechter de vordering van BP zal afwijzen.
5.13.
De proceskosten komen voor rekening van BP omdat zij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt BP tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor S&G worden vastgesteld op een bedrag van € 3.000,00 aan salaris van de gemachtigde van S&G.
Dit vonnis is gewezen door J.J. Dijk, kantonrechter en op 24 december 2015 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter