ECLI:NL:RBNHO:2015:11924

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 september 2015
Publicatiedatum
11 februari 2016
Zaaknummer
C/15/228487 / HA RK 15/102
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen de kantonrechter in een civiele procedure

Op 7 september 2015 heeft de Rechtbank Noord-Holland een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door [verzoeker] tegen de kantonrechter in een aanhangige civiele procedure. Het verzoek tot wraking was ingediend op 23 juni 2015, naar aanleiding van een zitting waar [verzoeker] niet aanwezig was, ondanks dat zijn gemachtigde had verzocht om uitstel. De kantonrechter had geen kennis genomen van dit verzoek en de zitting ging door met alleen de gedaagde partij aanwezig. De rechtbank oordeelde dat de kantonrechter niet onpartijdig was en dat de gronden voor wraking niet aanwezig waren. De rechtbank benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van [verzoeker] en zijn gemachtigde was om op de zitting aanwezig te zijn, tenzij er expliciet een andere beslissing was genomen door de kantonrechter. De rechtbank concludeerde dat de griffie steken had laten vallen door de e-mails van de gemachtigde van [verzoeker] niet tijdig aan de kantonrechter te overhandigen, maar dit deed niets af aan de afwijzing van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/228487 / HA RK 15/102
Beslissing van 7 september 2015
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde mr. B. [B] ,
Het verzoek is gericht tegen:
mr. L.M. de Vries,
hierna te noemen: de kantonrechter.

1.Het procesverloop

1.1
Verzoeker heeft op 23 juni 2015 schriftelijk de wraking verzocht van de kantonrechter in de bij deze rechtbank, afdeling privaatrecht, sectie kanton, locatie Haarlem aanhangige zaak met als zaaknummer 3917522 / CV EXPL 15-1939, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De kantonrechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 28 augustus 2015. Verzoeker, de kantonrechter en de wederpartij in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker is verschenen bij zijn gemachtigde. De wederpartij in de hoofdzaak en de kantonrechter hebben van de geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1
In de hoofdzaak heeft [verzoeker] bij dagvaarding van 20 februari 2015 een vordering tegen [A] Transport B.V. (hierna: [A] ) ingesteld. [A] heeft schriftelijk geantwoord. Nadat de kantonrechter een comparitie van partijen had gelast, hebben beide partijen hun verhinderdata doorgegeven. De zitting is, met inachtneming van de verhinderdata, bepaald op 23 juni 2015.
2.2
Op 22 juni 2015 om 15:09 heeft de gemachtigde van [verzoeker] aan de griffie van de sectie kanton en bcc aan [A] geschreven:
“[…] In de zaak met bovengenoemde zaaknummer belde ik u zojuist. Graag verzoek ik u een aanhouding voor de comparitie van partijen van morgen. Mijn client heeft mij gemald ziek te zijn.
Ik overlegde kort met de wederpartij. De wederpartij had zich vergist in de datum en geeft eveneens aan morgen niet op een zitting te kunnen komen.
Ik sprak met de wederpartij af dat ik in ieder geval de gelegenheid te baat neem voor overleg met hem zodat wellicht buiten een zitting tot een regeling kan worden gekomen. […]”.
2.3
Op 23 juni 2015 om 11.56 heeft [A] aan het planningsbureau van de sectie kanton geschreven: “[…] Er is ons niets bekend van afzegging wij zullen gewoon op de zitting 13u30 verschijnen Heer [B] van Stadsadvocaten heeft ons gisteren benaders om af te zien van de zitting en een schikking te doen
Daar zijn wij niet mee accoord geaan [….].”
Op 23 juni 2015 om 12:06 heeft [A] aan het planningsbureau van de sectie kanton en aan de gemachtigde van [verzoeker] geschreven:
“[…] Weet niet wie u gesproken heeft maar wij kunnen dit verhaal niet bevestigen.
Wij zullen gewoon op de zitting aanwezig zijn […]”.
2.4
De zitting heeft op 23 juni 2015 plaatsgevonden. [verzoeker] is niet verschenen.

3.Het standpunt van verzoeker

3.1
[verzoeker] heeft ter onderbouwing van het verzoek - samengevat - het volgende aangevoerd. De kantonrechter heeft ondanks dat de gemachtigde van [verzoeker] had bericht dat hij en zijn cliënt niet op de geplande comparitie van 23 juni 2015 aanwezig konden zijn en dat de wederpartij instemde met het verzochte uitstel, de zitting door laten gaan. De kantonrechter heeft als gevolg daarvan uitsluitend het standpunt van de wederpartij aangehoord zonder dat er door [verzoeker] op gereageerd kon worden. De kantonrechter kan de zaak als gevolg hiervan niet meer onpartijdig behandelen.

4.De reactie van de rechter

4.1.
De rechter heeft schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd en - samengevat - het volgende aangevoerd.
Bij aanvang van de zitting bleek alleen gedaagde partij aanwezig te zijn. Ik heb mijn griffier verzocht te bellen met de griffie of er mogelijk enig bericht was binnengekomen van de eisende partij, waaruit kon blijken waarom van die zijde niemand was verschenen. Het antwoord van de griffie was dat er geen berichten waren ontvangen. Hierop is de gedaagde partij binnengeroepen en is de zitting aangevangen. Gedaagde heeft verteld dat hij de dag ervoor was gebeld door mr. [B] over een aanhouding en een mogelijke schikking maar dat hij daarmee niet akkoord was gegaan, hetgeen hij ook per e-mail aan de rechtbank had bericht. Deze e-mail zat niet bij de stukken. De zitting is kort daarna gesloten en er is een datum voor vonnis bepaald.
Pas na de zitting ben ik op de hoogte gesteld van een e-mailbericht en van een telefoongesprek op de maandag. Ik heb de e-mail van mr. [B] gelezen en ik heb de griffiemedewerkster gezegd dat ze mr. [B] kon vertellen dat zijn aanhoudingsverzoek niet zou zijn gehonoreerd. Het is bijzonder ongelukkig dat de e-mail van 22 juni 2015 mij niet voor de zitting heeft bereikt en ik door griffie desgevraagd verkeerd ben geïnformeerd. Maar mr. [B] heeft een beslissing op zijn aanhoudingsverzoek niet afgewacht. Hij heeft er voor gekozen om niet te verschijnen (evt. zonder zijn cliënt) en heeft aldus de gelegenheid laten varen om op zitting te worden gehoord. Ik kan mij dan ook absoluut niet vinden in zijn conclusie dat een onpartijdige behandeling van de zaak niet meer mogelijk is.

5.De beoordeling

5.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets).
Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel van belang maar niet doorslaggevend.
5.2
Nadat partijen hun standpunten in de hoofdzaak naar voren hadden gebracht bij dagvaarding en schriftelijk antwoord, hebben zij vervolgens de gelegenheid gekregen om over en weer op elkaars standpunten te reageren op de zitting van 23 juni 2015. De gemachtigde van [verzoeker] heeft eerst in een telefoongesprek met een griffiemedewerker en vervolgens per mail van 22 juni 2015 verzocht deze zitting uit te stellen. De kantonrechter heeft verklaard ten tijde van de comparitie van partijen niet van dit verzoek op de hoogte te zijn geweest. Zij heeft het verzoek dus toegewezen noch afgewezen. Het is uitsluitend de griffie geweest die telefonisch aan de gemachtigde van [verzoeker] heeft laten weten dat hij per e-mail uitstel zou vragen en dat indien partijen het eens konden worden over het verzochte uitstel, het verzoek waarschijnlijk wel zou worden toegewezen. Dit laatste is evenwel nooit gebeurd. [verzoeker] stelt in zijn wrakingsverzoek dat de e-mail is aangekomen en dat er geen bericht terug gekomen is dat de zitting alsnog doorgang zou vinden. Van [verzoeker] althans zijn gemachtigde kan echter verwacht worden dat hij zonder bericht van de sector kanton dat het uitstel door de kantonrechter is toegestaan, op de zitting aanwezig zou zijn, behoudens onoverkomelijke omstandigheden waarvan niet is gebleken. Dat hij er ondanks de geboden gelegenheid niet was en aldus niet zijn stellingen heeft kunnen toelichten, komt naar het oordeel van de rechtbank voor zijn eigen risico. Het is juist met het oog op een goede procesorde dat, indien de kantonrechter zitting heeft bepaald, partijen erop moeten kunnen vertrouwen dat deze zitting doorgang vindt, tenzij de kantonrechter hierover expliciet een andere beslissing neemt.
5.3
Dit betekent dat - ook indien [A] aanvankelijk had ingestemd met uitstel (zoals [verzoeker] stelt), maar hierop op een later tijdstip zou zijn teruggekomen en [A] hierover tijdens de zitting met de kantonrechter heeft gesproken – dit niet kan leiden tot de conclusie dat de kantonrechter jegens [verzoeker] een vooringenomenheid koestert dan wel dat sprake is van omstandigheden die grond geven voor het oordeel dat vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. De gronden voor wraking doen zich dus niet voor, zodat de rechtbank het verzoek zal afwijzen.
5.4
Het voorgaande laat onverlet dat de griffie in deze zaak steken heeft laten vallen nu de e-mails die de gemachtigde van [verzoeker] en [A] aan de griffie hebben gestuurd, de kantonrechter pas na de zitting hebben bereikt. Dit doet aan het voorgaande evenwel niet af.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1
wijst het verzoek tot wraking van de kantonrechter af,
6.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de kantonrechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
6.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzitter,
mr. H.M. van Dam en mr. A. van Dongen, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W.A. Huijzer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op
7 september 2015.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.