ECLI:NL:RBNHO:2015:11680

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 november 2015
Publicatiedatum
6 januari 2016
Zaaknummer
C/15/231272 HA RK 15-134
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing BKR-registratie en beoordeling van proportionaliteit en subsidiariteit

In deze zaak heeft [verzoeker] een verzoek ingediend tot opheffing van zijn BKR-registratie, die was ontstaan na een geschil met International Card Services BV (ICS) over een betaling voor een vakantiehuis. [verzoeker] betwistte de betaling, maar na onderzoek door ICS werd vastgesteld dat hij wel degelijk opdracht had gegeven voor de betaling. Hierdoor werd de betaling weer in rekening gebracht bij [verzoeker]. Na een gerechtelijke procedure werd hij veroordeeld tot betaling aan ICS.

[verzoeker] heeft vervolgens verzocht om de BKR-registratie te heroverwegen, omdat hij meende dat er geen sprake was van betalingsonmacht en dat de registratie hem belemmerde in het verkrijgen van een hypotheek. De rechtbank heeft de belangen van [verzoeker] afgewogen tegen de belangen van ICS en het belang van de registratie. De rechtbank oordeelde dat ICS de registratie in het CKI van de stichting BKR in redelijkheid heeft kunnen handhaven, gezien de omstandigheden van de zaak en de gedragingen van [verzoeker].

De rechtbank concludeert dat de belangen van [verzoeker] niet zwaarwegend genoeg zijn om tot doorhaling van de registratie te nopen. Het verzoek van [verzoeker] wordt afgewezen en hij wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Sectie handel & insolventie
SV/PV
zaaknummer / rekestnummer: C/15/231272 / HA RK 15/134
Beschikking van 26 november 2015
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [plaats]
verzoeker,
zonder advocaat,
tegen
International Card Services BV,
gevestigd te Diemen,
verweerster,
gemachtigde mr. H.J.M. Hofman te Harderwijk.
Partijen worden hierna ook [verzoeker] en ICS genoemd.

1.De procedure

1.1
[verzoeker] heeft bij verzoekschrift, gedateerd op 24 augustus 2015 en ter griffie ontvangen op 26 augustus 2015, een verzoekschrift ex artikel 46 Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) ingediend.
1.2
Op 7 oktober 2015 heeft de griffie een verweerschrift d.d. 6 oktober 2015 van ICS ontvangen.
1.3
Op 15 oktober 2015 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Ter zitting zijn verschenen de heer [verzoeker] en van de zijde van ICS mevrouw [naam] , werkzaam bij incassobureau Hilmer en Harvey, dat onderdeel uitmaakt van ICS, bijgestaan door mr. Hofman voornoemd.
1.4
Ten slotte is de uitspraak bepaald op heden.

2.De Feiten

2.1
[verzoeker] is sinds 1997 klant bij ICS.
2.2
In juni 2013 heeft [verzoeker] een vakantiehuis geboekt en betaald bij een reisorganisatie. Voor de betaling ad € 689,50 heeft [verzoeker] gebruik gemaakt van zijn credit card van ICS.
2.3
Tijdens zijn vakantie achtte [verzoeker] het vakantiehuis niet in overeenstemming met hetgeen hij daarvan meende te mogen verwachten. Hij heeft een alternatieve bestemming voor deze week gevonden, waarvoor hij extra kosten heeft moeten maken. Na thuiskomst van deze vakantie heeft hij bij de reisorganisatie getracht zijn kosten vergoed te krijgen. Met de reisorganisatie heeft [verzoeker] geen overeenstemming kunnen bereiken.
2.4
Vervolgens heeft [verzoeker] ICS gebeld. ICS heeft [verzoeker] een formulier “Verklaring betwiste transactie” toegestuurd, waarmee hij de bewuste transactie voor de vakantiewoning kon betwisten en laten terugdraaien. Na ontvangst van het formulier heeft [verzoeker] nogmaals met ICS gebeld, waarbij hem is verteld wat hij in moest vullen om het geld terug te krijgen. [verzoeker] heeft het formulier op 8 augustus 2013 ingevuld, ondertekend en teruggestuurd. Als reden van betwisting heeft [verzoeker] aangekruist “
Er is noch door mij, noch door derden in opdracht van mij, toestemming gegeven voor deze transactie door het afgeven van mijn Card of Card-gegevens aan dit bedrijf. Mijn creditcard is niet gestolen en altijd in mijn bezit geweest.”
2.5
Enkele weken later ontving [verzoeker] het bedrag van € 689,50 retour van ICS.
2.6
Op 9 oktober 2013 heeft ICS [verzoeker] een brief gestuurd met de mededeling dat onderzoek was gedaan naar de betaling en dat [verzoeker] , in tegenstelling tot hetgeen hij op het formulier had ingevuld, wel degelijk opdracht tot de betaling aan het reisbureau had gegeven. Als bijlage bij de brief stuurt ICS mee een kopie van de betreffende betaalpagina van de website van de reisorganisatie. ICS deelt mee de correctie ongedaan te maken en brengt het bedrag van € 689,50 opnieuw bij [verzoeker] in rekening. ICS verwijst daarbij naar haar algemene voorwaarden betreffende betwiste betalingen.
2.7
Artikel 16.1 van de algemene voorwaarden van ICS vermeldt:
“Als u het niet eens bent met een betaling en/of een geldopname die op uw Card in rekening gebracht is, kunt u die betwisten (…)U kunt een betaling niet betwisten met als reden dat een Acceptant zijn verplichting niet is nagekomen, bijvoorbeeld door verkeerde of niet (goed) werkende goederen of diensten aan U te leveren.(…)”
2.8
[verzoeker] heeft vervolgens geweigerd aan ICS terug te betalen en heeft ICS verwezen naar de reisorganisatie om van hen het openstaande bedrag voldaan te krijgen.
2.9
ICS heeft in de daarop volgende periode [verzoeker] meermalen schriftelijk, telefonisch en per email aangemaand en haar incassobureau Hilner & Harvey ingeschakeld. Daarbij is [verzoeker] herhaaldelijk, bij brief van 14 maart 2014 en nadien, gewaarschuwd dat bij niet-betaling ICS verplicht is over te gaan tot een BKR-registratie met (mogelijk) negatieve gevolgen voor [verzoeker] .
2.1
[verzoeker] is bij brief van 13 april 2014 door ICS ter registratie in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) bij de stichting Bureau Krediet Registratie (BKR) aangemeld en geregistreerd in het CKI register.
2.11
Ten slotte heeft ICS bij exploit van 27 maart 2015 [verzoeker] gedagvaard tegen 8 april 2015, met de mededeling dat betaald kan worden tot uiterlijk 48 uur voor de zitting contant of door telefonische overboeking de hoofdsom met kosten, zijnde totaal € 1.122,73.
2.12
[verzoeker] heeft op 5 april 2015 via internetbankieren opdracht gegeven het bij dagvaarding gevorderde bedrag van € 1.122,73 over te maken. Op 7 april 2015 is de betaling uitgevoerd.
2.13
Bij vonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 22 april 2015 is [verzoeker] bij verstek veroordeeld tot betaling aan ICS.
2.14
Bij brief van 10 juli 2015 heeft [verzoeker] ICS gemotiveerd verzocht om de BKR-registratie te heroverwegen.
2.15
Bij brief van 15 juli 2015 heeft ICS, althans haar incassobureau, dit verzoek, onder opgave van redenen, geweigerd.
2.16
Blijkens het BKR-overzicht van 9 mei 2015 staat [verzoeker] per 9 mei 2014 met een achterstandscode A, per 28 juli 2014 met een code 2 en per 17 februari 2015 met een code 3 in het CKI geregistreerd. In dit overzicht is nog geen einddatum opgenomen. Code A betekent dat er een betalingsachterstand is; code 2 betekent dat de restantvordering geheel opeisbaar is; code 3 betekent dat een bedrag van € 250,- of meer is afgeboekt.

3.De beoordeling

3.1
Het verzoekschrift strekt er - samengevat - toe om ICS, bij beschikking,
- te veroordelen mee te werken aan de verwijdering uit het Centraal Krediet Informatieregister (CKI) van de stichting Bureau Krediet registratie (BKR) van de algehele registratie van de persoonsgegevens van [verzoeker] op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat ICS in gebreke blijft aan deze beschikking te voldoen;
- te veroordelen in de kosten van deze procedure;
- te veroordelen in de kosten die zowel in als buiten rechte met de procedure zijn gemoeid.
3.2
Aan dit verzoek heeft [verzoeker] het volgende ten grondslag gelegd. [verzoeker] heeft de betaling van het vakantiehuis betwist, waarna het betaalde bedrag door ICS is terugbetaald. Daaruit blijkt dat geen sprake is van betalingsonmacht. Omdat ICS ermee adverteert dat betalingen via ICS verzekerd zijn, heeft [verzoeker] gedacht dat ICS aan zijn zijde zou staan als hun klant en het met de reisorganisatie zou uitvechten. Voor de notering bij het BKR is dit van doorslaggevend belang omdat het BKR een beeld dient te geven van de betalingsrisico’s, die in zijn geval niet bestonden.
Bovendien heeft [verzoeker] uiteindelijk betaald op 5 april 2015. Dat was op tijd zodat zijns inziens de dagvaarding had kunnen worden ingetrokken en de zitting van 8 april 2015 bij de kantonrechter niet had hoeven doorgaan. Nu is betaald en geen sprake was van betalingsonmacht, dient een registratie geen enkel doel. Deze nieuwe situatie na betaling vereist een nieuwe afweging van feiten en belangen, waaruit de conclusie moet zijn dat handhaven van de registratie niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Een betalingsachterstand als gevolg van een conflict over een betwiste transactie en een verder onbesproken betalingsgeschiedenis duiden niet op betalingsrisico’s.
[verzoeker] meent dat hij onevenredig zwaar in zijn belangen wordt getroffen door de BKR registratie. Hij zou graag een nieuw huis kopen of zijn bestaande hypotheek oversluiten tegen een gunstiger renteniveau. Door hiertoe vanwege de registratie niet in staat te zijn lijdt [verzoeker] schade. Ter zitting heeft [verzoeker] nog nader toegelicht dat hij met de registratie geen nieuw huis kan kopen. Dit blijkt zijns inziens uit het feit dat 4 financiers op zijn vraag per mail of hij met een negatieve BKR-registratie financiering kan krijgen, hebben geantwoord dat dat niet kan. Hij heeft wel een aantal woningen op het oog, maar heeft zijn plannen ‘on hold’ gezet. Voor oversluiten van zijn huidige hypotheek geldt weliswaar een boeteclausule, maar daar kan de hypotheekverstrekker mild mee omgaan. [verzoeker] wijst er op dat het rentepercentage dat hij thans betaalt 4,9 % is tegenover de nu gangbare 2 %.
ICS heeft ook na een verzoek hiertoe geen (nieuwe) belangenafweging gemaakt en gaat aldus voorbij aan de vereisten dat persoonsgegevens op een behoorlijke en zorgvuldige wijze moeten worden verwerkt. Ook acht [verzoeker] de registratie buitenproportioneel, omdat die tot 2020 doorloopt terwijl het om een geringe betalingsachterstand ging, waaraan geen financiële problemen maar een conflict ten grondslag lag en de achterstand inmiddels is voldaan.
Ten slotte merkt [verzoeker] op dat het in het licht van deze procedure vreemd is dat hij inmiddels een aanbod van ICS tot een nieuwe credit card heeft ontvangen.
3.3
ICS heeft het volgende verweer gevoerd. [verzoeker] heeft bij formulier van 8 augustus 2013 een betaling met de creditcard van ICS aan een reisorganisatie betwist door in te vullen dat hij geen opdracht tot deze betaling heeft verstrekt. Op basis daarvan heeft ICS de betaling direct gecrediteerd. Na onderzoek door ICS bleek dat [verzoeker] wel degelijk opdracht voor de betaling had gegeven en dat [verzoeker] een valse betwistingsverklaring had ingevuld. Er was geen sprake van fraude met de credit card door derden maar van een geschil van [verzoeker] met de reisorganisatie omtrent de kwaliteit van een vakantiehuis. Dit valt niet onder de frauderegeling waartegen ICS haar klanten beschermt, zo bepaalt artikel 16 van de algemene voorwaarden. ICS heeft om die reden de betaling weer gedebiteerd. [verzoeker] had over de geleverde diensten bij de reisorganisatie zijn verhaal moeten halen. Omdat [verzoeker] vervolgens halsstarrig weigerde om aan het openstaande bedrag aan ICS te voldoen, heeft ICS zich uiteindelijk genoodzaakt gezien haar incassobureau in te schakelen en heeft zij [verzoeker] meermalen gewaarschuwd voor de gevolgen met betrekking tot de BKR-registratie. Omdat [verzoeker] ook nadien bleef weigeren te betalen, heeft ICS uiteindelijk de betalingsgegevens geregistreerd en heeft zij een gerechtelijke procedure gestart. Omdat [verzoeker] eerst op 7 april 2015 en dus te laat heeft betaald, kon de dagvaarding niet meer worden ingetrokken. ICS heeft deze betalingen direct in het BKR register verwerkt.
ICS is van mening dat sprake is van betalingsonwil omdat de kwestie van de betwiste betaling reeds met de brief van ICS van 9 oktober 2013 duidelijk was maar [verzoeker] daarna bleef weigeren te betalen. Betalingsonwil is ook een reden voor registratie, zeker in combinatie met het feit dat [verzoeker] in strijd met de waarheid een betwistingsformulier heeft ingevuld. Dit vormt net als betalingsonmacht een risico voor kredietverstrekkers. Registratie dient naast het hier niet aan de orde zijnde belang van voorkomen van overcreditering ook het belang om het risico van misbruik te voorkomen, aldus artikel 2 van de wet. Ten slotte merkt ICS op dat zij als deelnemer aan het BKR de plicht heeft om de BKR-codes op naam van [verzoeker] te verwerken.
Aan het verzoek tot een nieuwe belangenafweging heeft ICS voldaan, zoals blijkt uit de schriftelijke reactie. [verzoeker] heeft zijn belangen evenwel onvoldoende onderbouwd om tot een andere afweging te leiden. Er zijn geen stukken waaruit blijkt van werkelijke stappen tot koop van een andere woning of oversluiten van de hypotheek. ICS wijst erop dat onjuist is dat er met een registratie geen woning gefinancierd kan worden, maar dat dat afhangt van de codering van de financiering. In het geval van [verzoeker] is dat nu de lichtste codering, waarbij een bank met uitleg daarover van [verzoeker] best bereid kan zijn financiering te verstrekken, zo leert de ervaring. De mails van [verzoeker] zijn nietszeggend, omdat de gestelde vraag niet genuanceerd is.
Maar ook als uitgegaan zou worden van wat [verzoeker] als zijn belangen noemt, zijn die belangen niet zwaarwegend genoeg om tot doorhaling van de registratie te nopen. Anders dan in bekende gevallen uit de jurisprudentie, is hier geen sprake van financiële nood aan de zijde van de geregistreerde doordat al een woning gekocht was en geen financieringsvoorbehoud meer ingeroepen kon worden. Ook is de hoogte van zijn wanbetaling niet zoals in de jurisprudentie in de orde van enkele tientjes. Ook in duur is de wanbetaling niet onbetekenend, terwijl ICS daar bovenop veel kosten heeft moeten maken leidende tot bijna een verdubbeling. De belangen van [verzoeker] wegen niet op tegen het belang van de registratie van de codes, gelet op het feit dat [verzoeker] die zelf heeft veroorzaakt.
De nieuw aangeboden credit card ten slotte berust op een misverstand. Er is een standaardbrief naar hem gestuurd. ICS wil geen zaken meer doen met [verzoeker] .
3.4
De rechtbank dient eerst te beoordelen of het verzoekschrift tijdig is ingediend, d.w.z. binnen zes weken na ontvangst van het antwoord van ICS op het verzoek tot verwijdering van de gegevens. Uitgaande van de datum 16 juli 2015 (ontvangst van het antwoord van ICS d.d. 15 juli 2015) luidt de conclusie dat het verzoekschrift tijdig, op 26 augustus 2015, op de griffie van de sectie handel & insolventie van deze rechtbank is ingediend.
3.5
De rechtbank stelt voorop dat kredietregistratie het belang dient de maatschappelijk verantwoorde dienstverlening op financieel gebied te waarborgen. Dit neemt echter niet weg dat een registratie van betalingsgegevens en –gedrag van een particulier met inachtneming van de Wbp en op een zorgvuldige manier dient te geschieden. Gelet op de aard en de inbreuk op de privacy is een belangenafweging van geval tot geval nodig. Daarbij rust op, in dit geval, ICS de verplichting zich rekenschap te geven van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit die ten grondslag liggen aan de artikelen 8 en 9 van de Wbp.
3.6
De rechtbank is van oordeel dat ICS na afweging van de betrokken belangen na het verzoek van [verzoeker] tot verwijdering van zijn registratie in redelijkheid de registratie in het CKI van de stichting BKR heeft kunnen handhaven. Daarbij heeft de rechtbank het volgende overwogen.
[verzoeker] heeft zijn belang bij verwijdering onvoldoende aannemelijk gemaakt door enkel te stellen dat hij geen huis kan kopen en/of zijn hypotheek niet kan oversluiten. Ter gelegenheid van de zitting heeft [verzoeker] slechts verklaard dat hij enkele huizen op het oog heeft maar zijn plannen ‘on hold’ heeft gezet, zonder het bestaan of de inhoud van deze plannen concreet te maken. Ook van zijn door de registratie gefrustreerde wens om zijn hypotheek over te sluiten heeft hij geen concrete gegevens overgelegd. Daarbij heeft te gelden dat het ook bij een BKR registratie in beginsel niet onmogelijk is een (her)financiering te verkrijgen. De genuanceerde afweging door kredietverstrekkers die volgens ICS een ervaringsfeit is, wordt door het antwoord van vier financiers op de (te) globale vraag van [verzoeker] in elk geval niet weerlegd. Verder heeft [verzoeker] in het kader van de belangenafweging aangevoerd dat er geen sprake is van betalingsonmacht, dat hij overigens van onbesproken betalingsgedrag is, dat hij ICS al heeft betaald en dat het om een gering bedrag ging, zodat ICS na de betaling ten onrechte niet heeft besloten tot verwijdering van de registratie. De rechtbank is van oordeel dat deze argumenten van [verzoeker] samen minder zwaarwegend zijn dan de overwegingen van ICS om de registratie te handhaven. Met name de wijze waarop [verzoeker] de transactie ongedaan heeft gemaakt door in strijd met de waarheid in te vullen dat hij geen opdracht tot de betaling heeft verstrekt en, ook nadat dit was opgehelderd, bijna twee jaren onwillig bleef met betalen acht de rechtbank daarbij van doorslaggevend belang. Dat [verzoeker] betaling is blijven weigeren omdat hij een andere opvatting over de rol van ICS in de kwestie rond het tegenvallende vakantiehuis heeft, maakt dit niet anders. Immers, ICS is geen partij in de overeenkomst tussen de reisorganisatie en [verzoeker] en regels daarover in de algemene voorwaarden, waar ICS [verzoeker] in elk geval in haar brief van 9 oktober 2013 ook op heeft gewezen, zijn duidelijk op dit punt. Niettemin heeft [verzoeker] erin volhard het financiële nadeel van zijn geschil met de reisorganisatie langdurig door ICS te laten dragen en ICS aldus te noodzaken aanvullende kosten te maken ter incassering. Ook betalingsonwil als hier aan de orde vormt een risico voor kredietverstrekkers. Tegenover het belang om de registratie te handhaven en aldus het risico van betalingsonwil en misbruik in te perken, zijn de belangen van [verzoeker] onvoldoende zwaarwegend om tot doorhaling van de registratie te nopen.
De stelling van [verzoeker] dat de zitting niet had behoeven door te gaan omdat [verzoeker] in april 2015 tijdig, dat wil zeggen uiterlijk 48 uur voor de zittingsdatum, heeft betaald, behoeft geen nadere bespreking, nu dit niet relevant is voor de vraag of de belangenafweging na deze betaling anders had dienen uit te vallen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat ICS de gevraagde heroverweging van de registratie na de betaling in april 2015 op goede gronden heeft afgewezen.
3.7
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek van [verzoeker] zal worden afgewezen.
3.8
[verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij, conform het verzoek van ICS, in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.

4.De beslissing

De rechtbank
- wijst het verzoek af
- veroordeelt [verzoeker] in de kosten van dit geding, tot aan deze beschikking aan de zijde van ICS begroot op € 904,- aan salaris van de advocaat en € 613,- aan betaald griffierecht.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.E. van der Veen en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2015.