ECLI:NL:RBNHO:2015:11531

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 december 2015
Publicatiedatum
24 december 2015
Zaaknummer
C/15/234373/HA RK 15/178
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de rechter in civiele procedure

Op 1 december 2015 heeft de Rechtbank Noord-Holland, in de persoon van de wrakingskamer, een verzoek tot wraking van de rechter afgewezen. Het verzoeker, die niet verschenen was, had op 3 november 2015 schriftelijk verzocht om wraking van mr. P.G. Vroom, de rechter in een aanhangige civiele zaak. Verzoeker voerde aan dat de rechter partijdig was en hem tijdens de zitting op 30 oktober 2015 had beledigd door te zeggen dat hij 'niet zo zielig moest doen'. De rechter had echter aangegeven dat het een standaardzaak betrof en dat hij probeerde een oplossing te vinden voor de onderliggende problematiek van verzoeker. De wrakingskamer oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. De subjectieve gevoelens van verzoeker waren niet voldoende om tot wraking over te gaan. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter niet vooringenomen was en dat de door verzoeker aangevoerde redenen geen grond voor wraking opleverden. De rechtbank besloot het verzoek tot wraking af te wijzen en het proces in de hoofdzaak voort te zetten.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/234373/HA RK 15/178
Beslissing van 1 december 2015
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
niet verschenen
Het verzoek is gericht tegen:
mr. P.G. Vroom
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft op 3 november 2015 schriftelijk de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, afdeling privaatrecht, sectie kanton, locatie Alkmaar aanhangige zaak met als zaaknummer 4026676 WM VERZ 16-603, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 1 december 2015. Verzoeker en de rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker is niet verschenen. De rechter is in persoon verschenen.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat –
het volgende aangevoerd.
De rechter weigerde ter zitting in de hoofdzaak op 30 oktober 2015 in te gaan op de relevante hoofdzaken. Verzoeker benadrukt dat hij niet onwillig is om te betalen maar onmachtig om te betalen.
Er was sprake van wangedrag van de rechter. Hem werd als verwerende partij in de hoofdzaak de mond gesnoerd. Hierdoor gaf de rechter aan vooringenomen en partijdig te zijn in het nadeel van de burgerpartij.
De rechter heeft hem als verwerende partij beledigd door hem, toen hij aangaf dat de rechter met hem in gesprek moest gaan en niet met zijn vader op de publieke tribune, mee te delen dat hij ‘niet zo zielig moest doen’.
De rechter weigerde inhoudelijk op de feiten in te gaan maar bracht het gesprek telkens terug op het onderwerp van gedwongen curatele of bewindvoering. Door de rechter werd verzoeker zo monddood gemaakt.

3.Het standpunt van de rechter

3.1
De rechter heeft aangevoerd dat de hoofdzaak van verzoeker een standaard zaak betreft bij de sectie kanton, waarbij regelmatig ter zitting wordt gekeken of er een oplossing gevonden kan worden voor eventueel onderliggende problematiek. Niet zelden heeft dergelijke problematiek te maken met een administratie die niet op orde is. De vader van verzoeker was mee naar de zitting van 30 oktober 2015 en vertelde desgevraagd dat hij al zo’n € 2.000,-- had betaald om zijn zoon te helpen. In het kader van deze problematiek is onder meer gesproken over de mogelijkheid van een onderbewindstelling. De rechter heeft aangevoerd dat het in zijn visie meer een bejegeningskwestie betreft dan een grond voor wraking.

4.De beoordeling

4.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid.
Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
4.2
De wrakingskamer gaat uit van de volgende feiten. Uit het proces-verbaal van de zitting van 30 oktober 2015 blijkt dat de rechter op enig moment aan verzoeker heeft meegedeeld dat alleen gekeken kan worden naar de onderhavige zaak (verzet dwangbevel) en niet naar andere kwesties die verzoeker aan de orde wenste te stellen. Betrokkene heeft vervolgens een reactie gegeven die betrekking heeft op de onderliggende beschikkingen van het CJIB. De rechter heeft vervolgens aan de vader van verzoeker gevraagd of hij verzoeker helpt en de vader heeft daarop geantwoord. Vervolgens heeft de rechter tegenover betrokkene de mogelijkheid geopperd om hulp te zoeken, bijvoorbeeld in de vorm van bewind. Verzoeker heeft daarop verklaard dat hij verder in de problemen zou komen als hij onder bewind zou gaan. Vervolgens heeft de rechter met verzoeker gesproken over de vraag waar het voertuig waarop de beschikkingen van het CJIB betrekking hebben zich nu bevindt en verzoeker heeft daarop geantwoord. Hierna heeft de rechter zich opnieuw tot de vader van verzoeker gericht met de vraag wat nu verstandig zou zijn om te doen. Hierop is verzoeker boos geworden en heeft tegen de rechter gezegd: “Ik ben geen klein kind. U gaat respectloos met mij om. Ik verwacht van u dat zich tot mij richt, want het gaat mij aan. Het is toch niet geloven. Ik ben niet achterlijk.” De rechter heeft in reactie hierop gezegd “Doet u nu niet zo zielig. We proberen hier met elkaar tot een oplossing te komen.” Verzoeker heeft de rechter vervolgens onderbroken en gezegd “Zielig? U vindt mij zielig? Dit vind ik nu echt een kutopmerking. Ik ga u wraken en ik dien een klacht in. U laat mij niet eens uitpraten.” De rechter heeft vervolgens gezegd “Kom, ga even zitten en dan praten.” Verzoeker is vervolgens weggegaan.
4.3
Gesteld noch gebleken is dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, zodat de subjectieve toets geen grond voor wraking oplevert.
4.4
Voorts is niet gebleken dat sprake is van omstandigheden die grond geven voor het oordeel dat vrees voor onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is, zodat de objectieve toets evenmin grond voor wraking oplevert.
4. 5 Het eerste verwijt dat verzoeker de rechter in zijn onderbouwing van het wrakingsverzoek heeft gemaakt, houdt in dat de rechter niet wilde ingaan op relevante hoofdzaken tijdens de mondelinge behandeling op 30 oktober 2015. Dit verwijt gaat niet op. De hoofdzaak betreft uitsluitend de behandeling van het verzet tegen een uitgevaardigd dwangbevel. In de wet is vastgelegd dat bij een dergelijke behandeling de rechtmatigheid van de onderliggende beschikkingen niet meer ter discussie kan worden gesteld. Verder is het aan de rechter om te bepalen welke zaken relevant zijn bij de behandeling van de voorliggende zaak. Dat verzoeker andere, onderliggende zaken uit zijn eigen privésfeer van meer belang achtte, maakt dat niet anders.
4.6
Ten aanzien van het tweede verwijt, dat de rechter in gesprek ging met publiek en niet met verweerder, wordt overwogen dat dit ook geen doel treft. Ter zitting van 30 oktober 2015 is door de rechter getracht in overleg met verzoeker en zijn vader te zoeken naar een oplossing voor het onderliggende probleem van verzoeker. Op zo’n moment is het aan de rechter, als degene die gang van zaken in de zittingzaal bepaalt, om te beslissen met wie hij in gesprek gaat om informatie in te winnen. Het is niet zo dat de rechter met een willekeurige derde in gesprek is gegaan of dat hij verzoeker geheel heeft genegeerd. De rechter was op enig moment, bij het zoeken naar een oplossing voor het onderliggende probleem, in gesprek met de vader van verzoeker die zijn zoon waar mogelijk wil helpen. Uit die gang van zaken kan geen vooringenomenheid van de rechter worden afgeleid.
4.7
Het derde verwijt dat verzoeker de rechter maakt, is dat deze hem beledigd heeft door tegen hem te zeggen ‘doe niet zo zielig’. Vooropgesteld wordt dat dit eerder een bejegeningskwestie betreft die eventueel via de klachtregeling van de rechtbank Noord-Holland dient te worden afgehandeld, dan dat deze een grond voor wraking oplevert. De wrakingskamer is van oordeel dat de door de rechter gebezigde woorden ongelukkig geacht kunnen worden en dat het niet onbegrijpelijk is dat deze woorden bij verzoeker verkeerd gevallen zijn. Hieruit vloeit op zichzelf echter geen gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid of partijdigheid voort ten opzichte van verzoeker. Bijkomende omstandigheden die dit anders zouden kunnen maken zijn in dit geval niet gebleken.
4.8
Ook het vierde verwijt, dat de rechter weigerde inhoudelijk op hoofdzakelijke feiten in te gaan maar het gesprek telkens terugbracht op het onderwerp van gedwongen curatele of bewindvoering, treft geen doel. Zoals uit het proces-verbaal van de zitting van 30 oktober 2015 blijkt was de rechter bezig met verzoeker en zijn vader te spreken over mogelijke oplossingen voor het onderliggende probleem. Dat verzoeker gedwongen onder curatele of bewind zou worden gesteld, was niet aan de orde. Ook blijkt uit het proces-verbaal dat de rechter steeds bereid bleef het gesprek met verzoeker voort te zetten, maar dat verzoeker er uiteindelijk zelf voor heeft gekozen de zittingzaal te verlaten. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat verzoeker de mond is gesnoerd.
4.9
Uit het vorenstaande volgt dat de feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, geen grond opleveren voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Zij vormen derhalve geen grond voor wraking. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.

5.Beslissing

De rechtbank
5.1
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af,
5.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker en de rechter een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
5.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van het team kanton locatie Alkmaar.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.F. van Hoorn, voorzitter, mr. J.L. Roubos en
mr. M.S. Lamboo, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van C. Vis-van Zanden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2015.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.