ECLI:NL:RBNHO:2015:11530

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 oktober 2015
Publicatiedatum
24 december 2015
Zaaknummer
C/15/234123 / HA RK 15-176
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak

Op 27 oktober 2015 heeft de Rechtbank Noord-Holland, afdeling privaatrecht, sectie familie en jeugd, te Haarlem, een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. P.J. van den Broeke. Het verzoek tot wraking was gericht tegen mr. F.G. Hijink, de rechter in de hoofdzaak met parketnummer 15/012481-15. Verzoeker stelde dat de rechter in strijd met de goede procesorde had gehandeld door de benadeelde partij als getuige te horen, wat volgens hem de schijn van partijdigheid wekte. De rechter had echter schriftelijk gereageerd op het verzoek en verklaard dat de waarheidsvinding voorop staat en dat het noodzakelijk was om de benadeelde partij te horen.

De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoeker en de rechter zorgvuldig afgewogen. De rechtbank oordeelde dat de beslissing van de rechter om de benadeelde partij als getuige te horen een procesbeslissing is, die niet ter beoordeling van de wrakingskamer staat. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleveren. Dit was in deze zaak niet het geval.

De rechtbank concludeerde dat de beslissing van de rechter niet onbegrijpelijk was en dat verzoeker voldoende gelegenheid had om zijn standpunt te verduidelijken. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, en de rechtbank beval aan dat het proces in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/234123 / HA RK 15-176
Beslissing van 27 oktober 2015
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
raadsman mr. P.J. van den Broeke, advocaat te Overveen.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft op 27 oktober 2015 ter zitting de wraking verzocht van mr. F.G. Hijink (hierna te noemen: de rechter), in de bij deze rechtbank, afdeling privaatrecht, sectie familie en jeugd, locatie Haarlem, aanhangige zaak met als parketnummer 15/012481-15 (hierna te noemen: de hoofdzaak).
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter zitting van de wrakingskamer van 27 oktober 2015. Verzoeker, de rechter en de officier van justitie in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Voor verzoeker is verschenen mr. Van den Broeke, voornoemd, die heeft verklaard door verzoeker uitdrukkelijk te zijn gemachtigd om namens hem het woord te voeren. De rechter en de officier van justitie waren, vanwege uitloop van een andere zitting, verhinderd aanwezig te zijn bij de zitting.

2.De standpunten van verzoeker en de rechter

2.1
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende aangevoerd. De rechter heeft na een drie kwartier durende ondervraging van verzoeker als verdachte, waarin verzoeker op een bepaald punt niet wenste te verklaren, op vordering van de officier van justitie toegestaan dat de officier van justitie de benadeelde partij, die ter zitting aanwezig was, als getuige een vraag zou stellen. Door deze vordering van de officier van justitie toe te wijzen, is in de visie van verzoeker door de rechter in strijd met de goede procesorde gehandeld en de schijn van partijdigheid gewekt. Van tevoren is immers bekend dat een benadeelde partij gebaat is bij een veroordeling van de verdachte. Bovendien was de benadeelde partij gedurende de gehele behandeling van de feiten aanwezig in de rechtszaal. Omdat er in de onderhavige strafzaak weinig bewijs voorhanden is, wekt de beslissing van de rechter bij verzoeker de indruk dat zij verzoeker een bekentenis wenst af te dwingen door de benadeelde partij als getuige te horen. Deze indruk van verzoeker werd versterkt door de wijze waarop het onderzoek ter terechtzitting is verlopen, waarbij de ondervraging door de rechter, door de vraagstelling en het herhaaldelijk stellen van dezelfde vragen, intimiderend op verzoeker is overgekomen.
2.2.
De rechter heeft – samengevat – als volgt schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek. De houding van verzoeker ter zitting was ontkennend en hij wilde op veel vragen geen antwoord geven. De benadeelde partij was ter zitting verschenen. De officier van justitie wilde hem een vraag stellen. Omdat de waarheidsvinding voorop staat en het in de ogen van de rechter noodzakelijk was dat de benadeelde partij als getuige de vraag van de officier van justitie beantwoordde, heeft de rechter de vordering van de officier van justitie tot het horen van de benadeelde partij als getuige toegewezen. De advocaat van verzoeker kende de zaak en de verdenking. De rechter zag het niet als een totale overrompeling en evenmin als strijdig met de goede procesorde.

3.De beoordeling

3.1
Een rechter kan – ingevolge het hier toepasselijke artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering – worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Naar het oordeel van de rechtbank is de beslissing van de rechter op de vordering van de officier van justitie om de benadeelde partij als getuige te horen, een procesbeslissing. De vraag of een procesbeslissing inhoudelijk al dan niet juist moet worden geacht, leent zich niet voor een oordeel door de wrakingskamer en kan slechts in eventueel hoger beroep worden getoetst. Alleen indien een procesbeslissing of de motivering daarvan zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert als genoemd in rechtsoverweging 3.1, kan dit tot een ander oordeel leiden. Deze situatie doet zich naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige zaak niet voor. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat niet moet worden vooruitgelopen op de mogelijke inhoud van de verklaring van de benadeelde partij als getuige, dat verzoeker het recht zal hebben zelf vragen aan de getuige te stellen en dat voor verzoeker de gelegenheid zal bestaan zich uit te laten over de betrouwbaarheid/geloofwaardigheid van de verklaring van de benadeelde partij als getuige, alvorens de rechter tot een uitspraak zal komen. De rechtbank zal het verzoek tot wraking dan ook afwijzen.

4.Beslissing

De rechtbank
4.1
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af;
4.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de officier van justitie in de hoofdzaak een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
4.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. S. Jongeling, voorzitter, mr. M. Mateman en
mr. C.A.M. van der Heijden, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van
mr. T. Alexander, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2015.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.