ECLI:NL:RBNHO:2015:11527

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 oktober 2015
Publicatiedatum
24 december 2015
Zaaknummer
C/15/232495 HA RK 15-153
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van rechters in ontnemingszaak afgewezen wegens niet-tijdige indiening

Op 1 oktober 2015 heeft de Rechtbank Noord-Holland, in de wrakingszaak C/15/232495 HA RK 15-153, een beslissing genomen op het verzoek tot wraking van de rechters in een ontnemingszaak. Het verzoek was ingediend door de raadsman van verzoeker op 22 september 2015, maar de rechtbank oordeelde dat het verzoek niet tijdig was gedaan. De wraking was gebaseerd op de vrees voor partijdigheid van de rechters, die eerder een vonnis hadden gewezen waarin verzoeker valse facturen had opgemaakt. De raadsman stelde dat de rechters een vooringenomenheid koesterden, maar de rechtbank oordeelde dat de feiten en omstandigheden die aanleiding gaven voor de wraking al eerder bekend waren en dat het verzoek dus eerder ingediend had moeten worden. De rechtbank verklaarde het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk en besloot dat de ontnemingszaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/232495 HA RK 15-153
Beslissing van 1 oktober 2015
Op het verzoek tot wraking ingediend namens:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
door gemachtigd raadsman mr. J.F. van Halderen, advocaat te Haarlem.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. A.C.M. Rutten (voorzitter),
mr. A.E. van Montfrans-Wolters en
mr. D. Gruijters,
hierna te noemen: de rechters.

1.Procesverloop

1.1
Namens verzoeker is op 22 september 2015 ter zitting de wraking verzocht van de rechters in de bij deze rechtbank, afdeling publiekrecht, sectie straf, locatie Haarlem aanhangige ontnemingszaak met als parketnummer 15/710160-12, hierna te noemen: de ontnemingszaak.
1.2
De rechters hebben niet in de wraking berust en hebben schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 22 september 2015. Verzoeker, de rechters en de officier van justitie in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker is niet verschenen, maar wel is zijn raadsman verschenen. De rechters zijn niet verschenen. Voorts is verschenen de officier van justitie in de ontnemingszaak.

2.Het standpunt van verzoeker

De raadsman heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende aangevoerd. De wraking is gebaseerd op zwaarwegende aanwijzingen dat de rechters jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De meervoudige strafkamer van de rechtbank, bestaande uit de gewraakte rechters, heeft bij vonnis van 1 mei jl. onder andere bewezen verklaard, in meer dan krachtige bewoordingen, dat verzoeker valse facturen heeft opgemaakt. Door het meermalen gebruiken van het bijvoeglijk naamwoord “volstrekt” geeft de rechtbank reeds een oordeel over de in de ontneming te beoordelen uren. De rechtbank oordeelde bij vonnis dat deze uren absoluut niet in verhouding staan tot de (al dan niet geleverde) prestaties. Daarmee is de mate van “ongeloofwaardigheid” van de uren derhalve reeds door de rechtbank gekwalificeerd. Naar de mening van verzoeker is de kern van de ontnemingszaak de niet gewerkte uren en niet de wel gewerkte uren. Ook blijkt de vooringenomenheid uit de overweging in het vonnis in de zaak van [verdachte 1] , nu de rechtbank daarin heeft overwogen dat vrij simpel kan worden geoordeeld dat het urenoverzicht niet kan kloppen. Verzoeker vreest gelet op het voorgaande dat reeds een mening is gevormd, terwijl de beoordeling van de uren nog bij de rechtbank voorligt.
Voorts heeft de verdediging in de conclusie van antwoord verzocht om [verdachte 1] als getuige te horen, omdat hij kan verklaren over de mate van samenwerking met verzoeker. Intussen heeft de rechter-commissaris in hoger beroep het verzoek om [verdachte 1] als getuige te horen toegewezen. De verdediging heeft daarom verzocht om de ontnemingszaak aan te houden, zodat deze verklaring kan worden meegenomen. In het kader van de beoordeling van de ontneming is het evident dat de verklaring van [verdachte 1] relevant kan zijn. De verdediging is nog niet eerder in de gelegenheid gesteld deze getuige te horen. In een email van 7 september jl. heeft de voorzitter van de meervoudige strafkamer in reactie op voornoemd verzoek aangegeven in hetgeen is aangevoerd op voorhand geen reden te zien om de behandeling aan te houden. Voor de verdediging is het niet mogelijk om meer (gemotiveerd) aan te voeren dan in het schriftelijke verzoek is gedaan. Door de wijze en bewoording van het afwijzen van het verzoek, heeft de rechtbank de schijn gewekt niet geïnteresseerd te zijn in de verklaring van [verdachte 1] . Het evidente belang van zijn verklaring wordt simpelweg door de rechtbank niet onderkend, waaraan een zwaarwegende aanwijzing moet worden ontleend dat de rechtbank de verklaring van [verdachte 1] niet in haar oordeel zou betrekken en derhalve een vooringenomenheid koestert.
De merkwaardige gang van zaken ter terechtzitting van 22 september jl. omtrent de aanhouding van de behandeling van de ontnemingszaak tegen [verdachte 2] , ook genaamd [naam] , versterkt bij verzoeker slechts de indruk dat het oordeel reeds vaststaat.
Ter zitting heeft de raadsman desgevraagd aangegeven, dat hem niet bekend was dat de zelfde meervoudige strafkamer die vonnis heeft gewezen in de hoofdzaak ook de ontnemingszaak zou behandelen. De raadsman is namelijk niet bekend met de administratie van de rechtbank. Pas toen hij vanochtend de rechtszaal inkwam, zag hij dat dezelfde rechters die de hoofdzaak behandeld hebben, de ontnemingszaak zouden behandelen. Vandaar dat hij pas op de zitting het wrakingsverzoek heeft gedaan.

3.Het standpunt van de rechters

De rechters hebben op 22 september 2015 – samengevat – als volgt schriftelijk gereageerd. Wanneer de strafkamer die de hoofdzaak heeft behandeld ook optreedt in de ontnemingszaak impliceert dit geen partijdigheid en levert dit geen schending van artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) op. De rechtbank heeft zich in het vonnis in krachtige bewoordingen uitgelaten met betrekking tot uitsluitend de gefactureerde uren en die niet geloofwaardig bevonden. Over het aantal uren dat wel gewerkt is heeft de rechtbank zich niet uitgelaten en deze uren vormen de kern van de ontnemingszaak.
De beslissing op een aanhoudingsverzoek betreft een inhoudelijke beslissing over een procedureel aspect van de zaak en kan niet een grond vormen voor een wrakingsverzoek. Slechts wanneer deze beslissing dermate onbegrijpelijk is, kan dit een zwaarwegende aanwijzing opleveren, dat het oordeel van de rechter voortvloeit uit een vooringenomenheid. Hiervan is niet gebleken. Van een afwijzing van het verzoek om [verdachte 1] als getuige te horen is geen sprake, nu een dergelijk verzoek niet is gedaan, ook niet op zitting. De voorzitter heeft slechts op voorhand geweigerd de zaak aan te houden, omdat het verzoek onvoldoende was onderbouwd. Daarmee is ruimte geboden aan de raadsman om op zitting het verzoek alsnog uitgebreider gemotiveerd te doen.
De rechters zien niet de relevantie van beslissingen die de rechtbank in de zaak [verdachte 2], ook genaamd Lelyveld, heeft genomen.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de wraking niet dient te worden toegewezen. In de conclusie van repliek is zij voor het grootste gedeelte al ingegaan op de aangevoerde wrakingsgronden en zij verwijst daarnaar. Een strafkamer die vonnis heeft gewezen in de hoofdzaak kan ook optreden in de ontnemingszaak zonder als partijdig te worden aangemerkt, aldus vaste jurisprudentie van de Hoge Raad.
Er is geweigerd de ontnemingszaak op voorhand aan te houden. Dit houdt in dat de rechtbank pas op zitting een uiteindelijk oordeel zal vellen over het verzoek. Dit om de raadsman in de gelegenheid te stellen om zijn verzoek nogmaals te doen en dit verder toe te lichten. Dit kan geen grond voor wraking opleveren. Ter terechtzitting is voorts door de raadsman niet om het horen van de getuige verzocht en de rechtbank heeft daar derhalve geen oordeel over gegeven.

5.De beoordeling

5.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets).
Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
5.2
Alvorens het wrakingsverzoek inhoudelijk te beoordelen dient de wrakingskamer te bezien of het verzoek tot wraking tijdig is gedaan. Ingevolge artikel 513, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering moet een wrakingsverzoek worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden die ertoe aanleiding geven aan de verzoeker bekend zijn geworden.
Op 10 april 2015 heeft de meervoudige strafkamer, bestaande uit dezelfde rechters die de hoofdzaak behandelden, ter terechtzitting de behandeling van de ontnemingszaak voor bepaalde tijd aangehouden tot de zitting van 22 september 2015 om 09.00 uur, waarbij tevens de schriftelijke rondes zijn vastgesteld. De raadsman was hierbij aanwezig. In zijn conclusies van antwoord en dupliek heeft de raadsman aangegeven, dat hij het niet wenselijk vindt dat dezelfde strafkamer die de hoofdzaak behandeld heeft, ook de ontnemingszaak behandelt. Hij heeft bij e-mail van 21 augustus bovendien een verzoek gedaan tot aanhouding van behandeling van de zaak in afwachting van het verhoor van [verdachte 1] . Op 7 september 2015 heeft de raadsman een emailbericht ontvangen van mr. Rutten, waarin het aanhoudingsverzoek wordt afgewezen. In de email is opgenomen dat de voorzitter in hetgeen is aangevoerd op voorhand geen aanleiding ziet om de zaak aan te houden. Op dat moment wist de raadsman dat de behandelend strafkamer in zijn opmerkingen geen aanleiding had gezien zich te verschonen en dat mr. Rutten derhalve nog steeds als voorzitter zou optreden in de ontnemingszaak. De rechtbank is van oordeel dat het verzoek om wraking na dit emailbericht had moeten worden ingediend. Op dat moment waren de feiten en omstandigheden die aanleiding gaven voor de wraking hem immers bekend geworden, namelijk het feit dat behandelende strafkamer geen aanleiding had gezien zich te verschonen en dus in ongewijzigde samenstelling de behandeling van de ontnemingszaak zou hervatten, in combinatie met de afwijzing van het aanhoudingsverzoek. Dat het emailbericht niet vermeldde wie de overige leden van strafkamer zouden zijn, maakt niet dat pas op zitting het wrakingsverzoek kon worden gedaan. Uit het voorgaande blijkt immers dat de samenstelling van de strafkamer, die, zoals uit het emailbericht van de voorzitter van 7 september jl. kon worden afgeleid, ongewijzigd was gebleven, verzoeker en zijn raadsman reeds op 10 april 2015 bekend was. Van het ter terechtzitting van 22 september 2015 gedane verzoek om wraking kan aldus niet gezegd worden dat het gedaan is zodra de feiten en omstandigheden die ertoe aanleiding geven aan verzoeker en zijn raadsman bekend zijn geworden. De raadsman had aldus eerder moeten handelen en niet de zitting moeten afwachten. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek tot wraking niet tijdig gedaan en het wrakingsverzoek derhalve niet-ontvankelijk is.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1
verklaart het verzoek tot wraking van de rechters niet-ontvankelijk,
6.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, zijn raadsman, de rechters en de officier van justitie in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
6.3
beveelt dat het proces in de ontnemingszaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van het team straf, locatie Haarlem.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A.M. van der Heijden, voorzitter, mr. E.B. de Vries-van den Heuvel en mr. A. van Dongen, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2015.
De griffier is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.