Geschil10. In geschil is de fiscale aftrekbaarheid van de swaprente ten bedrage van € 26.665 als rente inzake kosten eigen woning.
11. Eiseres stelt dat de variabele rente op de hypothecaire leningen is omgezet in een vaste rente door in samenhang en onlosmakelijk verbonden met deze leningen gelijktijdig een renteswap overeen te komen. Er is derhalve sprake van een samenstel van overeenkomsten die zodanig zijn verbonden dat zij moeten worden gezien als één geheel. De per saldo verschuldigde rente van € 51.544 (combinatie van variabele rente van € 24.879 en swaprente van € 26.665) is dan ook volledig aftrekbaar als rente ter zake van de eigen woningschuld.
12. Verweerder neemt het standpunt in dat sprake is van twee los van elkaar staande overeenkomsten: de hypothecaire leningen van € 1.400.000 en € 900.000, en de renteswapovereenkomst van € 2.300.000. De renteswapovereenkomst is niet aangegaan ter verwerving, onderhoud of verbetering van de eigen woning, maar louter ter afdekking van het risico van de variabele rente op de hypothecaire leningen.
Verweerder betwist niet dat het duidelijk in de bedoeling van partijen lag om door middel van de renteswapovereenkomst een vaste rente op de hypothecaire lening te creëren, doch hij acht doorslaggevend dat noch in de overeenkomsten van de hypothecaire leningen noch in de renteswapovereenkomst (en bijbehorende overeenkomsten en documenten) enige verwijzing naar de andere overeenkomst(en) is opgenomen.
Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat de swaprente wel aftrekbaar is als kosten van de eigen woning, stelt verweerder dat alsdan in box 3 geen rekening met de schuld inzake de swapovereenkomst moet worden gehouden, zoals in de uitspraak op bezwaar is gedaan. Verweerder beroept zich in dit verband op interne compensatie.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
13. Ter zake van de beëindigingspremie voortvloeiende uit de voortijdige aflossing van de eerste renteswapovereenkomst, geldt dat deze in 2014 door de [NAAM BANK 3] aan eiseres is terugbetaald. Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat noch de betaling van de premie in het onderhavige jaar, noch de terugbetaling daarvan in 2014 tot het belastbare inkomen behoort.
Beoordeling van het geschil
14. Artikel 3.110 van de Wet IB 2001 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Belastbare inkomsten uit eigen woning zijn de voordelen uit eigen woning (…) verminderd met de op de voordelen uit eigen woning drukkende aftrekbare kosten.”
15. Ingevolge de artikelen 3.119a en 3.120 van de Wet IB 2001 zijn de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning het gezamenlijke bedrag van - voor zover hier van belang - renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, die zijn aangegaan ter verwerving, verbetering of onderhoud van de eigen woning.
Artikel 3.123 van de Wet IB 2001 bepaalt dat schulden die zijn aangegaan tot verbetering of onderhoud van de eigen woning slechts in aanmerking worden genomen voor zover zij met schriftelijke bescheiden zijn te staven.
16. In geschil is of de swapovereenkomst een economisch zelfstandige overeenkomst is, dan wel dat deze in combinatie met de hypothecaire leningen als één geheel moet worden gezien. Het laatste brengt, naar tussen partijen ook niet in geschil is, mee dat de rentebetalingen uit hoofde van de swapovereenkomst als aftrekbare kosten in de zin van artikel 3.120 van de Wet IB 2001 kunnen worden aangemerkt.
De rechtbank is van oordeel dat er tussen de swapovereenkomst en de hypothecaire leningen een zodanige samenhang bestaat, dat zij in economische zin als één geheel moeten worden beschouwd. De rechtbank acht daarbij van belang dat de swapovereenkomst en de hypothecaire leningen (nagenoeg) gelijktijdig zijn afgesloten, dat het nominale bedrag van de swapovereenkomst aanvankelijk gelijk was aan de bedragen van de hypothecaire leningen (€ 2.300.000) en dat het ook de bedoeling van beide contractspartijen – zowel van de [NAAM BANK 3] als van eiseres – was om de hypothecaire leningen met een variabele rente middels het swapcontract om te zetten in leningen met een vaste rente. Steun voor dit oordeel vindt de rechtbank ook in de stelling van eiseres dat de [NAAM BANK 3] aan niet-professionele klanten alleen een renteswap als de onderhavige verstrekt indien daaraan een lening is gekoppeld, zoals ook is weergegeven in de brief van de [NAAM BANK 3] van 5 juni 2013 gericht aan de heer [A] . Verweerder heeft dit beleid van de [NAAM BANK 3] onvoldoende weersproken.
Het enkele feit dat de renteswapovereenkomst (en bijbehorende documenten) en de hypothecaire leningen niet direct naar elkaar verwijzen doet aan het voorgaande, anders dan verweerder betoogt, niet af.
Dat de looptijd van beide overeenkomsten niet gelijk is – de hypothecaire leningen zijn afgesloten met een looptijd van 25 jaar en de renteswapovereenkomst met een looptijd van 10 jaar – kan evenmin tot een ander oordeel leiden. Immers, ook bij een lening afgesloten voor 25 jaar is het mogelijk de rente voor een periode van 10 jaar vast te zetten.
Ook de omstandigheid dat een renteswapovereenkomst gedurende de looptijd van een lening afgesloten kan worden, maakt niet dat daarom sprake is van een losstaande overeenkomst, nu een afgesloten hypothecaire lening met een variabele rente eveneens gedurende de looptijd kan worden omgezet naar een lening met een vaste rente (en omgekeerd). Tot slot doet ook het feit dat na verkoop van de woning [ADRES 1] een nieuwe renteswapovereenkomst is gesloten, waarbij het nominale bedrag is verminderd tot € 1.052.000, niet af aan de onderlinge verbondenheid, zoals verweerder heeft gesteld. Weliswaar komt het nominale bedrag van de renteswapovereenkomst vanaf 17 december 2009 niet meer overeen met het totaalbedrag van de hypotheekschuld op dat moment, maar dat maakt, gelet op het voorgaande nog niet dat de overeenkomsten in economische zin niet meer als één geheel moeten worden beschouwd. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting bovendien onweersproken gesteld dat partijen destijds nog in de veronderstelling waren dat de eigenwoningschuld € 1.052.040 bedroeg en dat zij voor de omzetting van de variabele rente in vaste rente bij dit bedrag aansluiting hebben gezocht. Hieruit volgt veeleer de onderlinge verbondenheid van de overeenkomsten.
17. De onderhavige situatie dient derhalve economisch gezien gelijk gesteld te worden met de situatie waarbij een hypothecaire lening met een vaste rente is afgesloten, zodat de swaprente als rente ter zake van de eigen woning aftrekbaar is bij het belastbare inkomen uit werk en woning.
Bij dit oordeel van de rechtbank is tussen partijen niet in geschil dat alsdan een bedrag aan swaprente van € 26.665 op het belastbare inkomen uit werk en woning (box 1) in aftrek kan worden gebracht. Dit leidt tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 17.500 (€ 9.165 -/- € 26.665).
18. De rechtbank volgt verweerder voor zover hij (met een beroep op interne compensatie) het standpunt inneemt dat nu de swaprente wel tot aftrek in box 1 leidt, de waarde van de swapovereenkomst in zoverre niet tevens in box 3 in aanmerking moet worden genomen, zoals hij bij uitspraak op bezwaar heeft gedaan.
Naar tussen partijen niet in geschil is, dient het voordeel uit sparen en beleggen (voor persoonsgebonden aftrek) in dat geval te worden vastgesteld op € 110 (zoals volgt uit de bij het bezwaarschrift gevoegde herziene aangifte “primair”). De niet (in box 1) benutte persoonsgebonden aftrek bedraagt € 17.900. Na aftrek van de persoonsgebonden aftrek in box 3 resteert een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil en een restant persoonsgebonden aftrek van € 17.790.
19. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.468 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 244, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1).