In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 23 december 2015 uitspraak gedaan over een verzoek tot wijziging van de kinderbijdrage. De man, die onderhoudsplichtig is voor twee minderjarigen, verzocht om de kinderbijdrage die hij aan de vrouw betaalt voor hun gezamenlijke kind, [kind 1], te verlagen. Hij stelde dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden, onder andere door de invoering van de Wet Hervorming Kindregelingen en zijn nieuwe onderhoudsplicht jegens een ander kind, [kind 2]. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een wijziging van omstandigheden die de wijziging van de beschikking rechtvaardigde, omdat de man niet kon aantonen dat er na de eerdere beschikking van 10 oktober 2000 afwijkende afspraken waren gemaakt. De rechtbank stelde vast dat de man de vastgestelde kinderbijdrage van ƒ 700,- per maand nooit volledig had betaald en dat de bestreden beschikking pas in 2014 aan hem was betekend. De rechtbank oordeelde dat de man, ondanks zijn argumenten, verplicht bleef de vastgestelde kinderbijdrage te betalen. De rechtbank hield rekening met de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015, die invloed had op de berekening van de kinderbijdrage. Uiteindelijk werd de kinderbijdrage vastgesteld op € 23,- per maand, met een achterstand van € 13.182,43 die binnen dertig dagen na betekening van de beschikking moest worden voldaan. De rechtbank wees het verzoek van de vrouw om de man in de proceskosten te veroordelen af, waardoor elke partij zijn eigen kosten moest dragen.