ECLI:NL:RBNHO:2015:11338

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 december 2015
Publicatiedatum
21 december 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 3167
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een functie in het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie en de toepassing van de hardheidsclausule

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een politieambtenaar, en de korpschef van politie. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de toekenning van een functie in het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) en de overgang naar de functie Bedrijfsvoering Specialist C, gewaardeerd in salarisschaal 11. Eiseres stelde dat de transponeringstabel, die als bijlage bij de Regeling overgang naar een LFNP functie was gevoegd, niet als een algemeen verbindend voorschrift kon worden aangemerkt en dat de matching onjuist was uitgevoerd. De rechtbank overwoog dat de programmadirecteur HRM bevoegd was om het besluit te nemen en dat de transponeringstabel een zwaarwegende betekenis heeft. Eiseres had niet aannemelijk gemaakt dat de matching niet overeenkomstig de Regeling had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de hardheidsclausule niet van toepassing was, omdat de verschillen tussen de korpsfunctie en de LFNP-functie door de regelgever waren voorzien. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 14/3167

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2015 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P. de Casparis),
en

de korpschef van politie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een functie in het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) toegekend en bepaald dat zij op 1 januari 2012 overgaat naar de LFNP-functie Bedrijfsvoeringspecialist C, gewaardeerd in salarisschaal 11.
Bij besluit van 4 juli 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. R. Achttienribben, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H. Horst, mr. M.J. de Vries en R.M.M. Paulssen.

Overwegingen

1.1.
In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008-2010 is onder meer afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Er is vervolgens een stelsel van 92 organieke functies met daarbij behorende functiebeschrijvingen ontwikkeld, voorzien van een waardering per organieke functie. Aan de functies zijn, daar waar nodig geacht, werkterreinen, aandachtsgebieden en specifieke functionaliteiten gekoppeld. Dit geheel wordt aangeduid als het LFNP en is door de Minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de Minister) op 7 mei 2013 vastgelegd in de Regeling vaststelling LFNP (Stcrt. 2013, 13079). Invoering van het LFNP geschiedt in stappen, hetgeen is beschreven in de ‘Regeling overgang naar een LFNP functie’ (hierna: de Regeling), vastgesteld door de Minister op 8 mei 2013 (Stcrt. 2013, 13141).
1.2.
De eerste stap betreft de vaststelling van de uitgangsposities van de politieambtenaren in de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011. Met het oog op het bepalen van de uitgangspositie is aan alle politieambtenaren eerst een voorgenomen besluit uitgangspositie gezonden. Daarin is onder meer gewezen op de mogelijkheid om uiterlijk op 23 mei 2011 eenmalig functieonderhoud aan te vragen op de wijze zoals omschreven in artikel 3 van de op 9 februari 2012 vastgestelde Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp) (Stcrt. 2012, 3097). In de periode vanaf 1 april 2011 tot en met 31 december 2011 zijn alle individuele functiewijzigingen en de daarmee samenhangende gewijzigde uitgangsposities bij besluit vastgelegd. Vervolgens is op de peildatum 31 december 2011 voor iedere politieambtenaar vastgesteld in hoeverre sprake is van specifieke werkzaamheden door middel van een aanvullend besluit uitgangspositie.
1.3.
De tweede stap is het bepalen van een zogenaamde ‘match’ met de LFNP-functies door een daartoe in het leven geroepen werkgroep matching. Bij het matchingsproces zijn de Regeling, het reglement voor de werkwijze van de werkgroep matching en de beleidsregel Instructie organieke matching bepalend. De Regeling schrijft voor dat op basis van de functiebeschrijvingen het meest vergelijkbare LFNP-domein wordt vastgesteld: Leiding, Uitvoering of Ondersteuning. Hierna worden de functiebeschrijvingen die zijn ingedeeld in de domeinen Uitvoering en Ondersteuning verder ingedeeld in het meest vergelijkbare vakgebied. Vervolgens wordt binnen het vakgebied de meest vergelijkbare LFNP-functie vastgesteld, waarbij een LFNP-functie met een overeenkomstige salarisschaal zonder meer als de meest vergelijkbare functie heeft te gelden (‘matching op schaal’). De resultaten van deze matching zijn vastgelegd in een transponeringstabel, die als bijlage bij de Regeling is gevoegd en gelijktijdig is gepubliceerd. De bijlage is sindsdien een aantal keer vervangen door een gewijzigde transponeringstabel, welke wijzigingen eveneens zijn gepubliceerd in de Staatscourant.
1.4
Het bestreden besluit ziet op de derde stap: de toekenning van en overgang naar een LFNP-functie aan alle politieambtenaren, waarbij op grond van de Regeling (artikel 5, tweede en derde lid) de uitgangspositie en de transponeringstabel bepalend zijn. Verweerder is daarbij de mogelijkheid gegeven om - na afweging van de belangen van het individu en van de organisatie - van voornoemde uitgangspunten af te wijken indien dit in individuele gevallen leidt tot onbillijkheden van overwegende aard of indien sprake is van een bijzondere situatie (artikel 5, vierde lid, van de Regeling, hierna: de hardheidsclausule).
2.1
Bij het besluit uitgangspositie heeft verweerder de uitgangspositie van eiseres voor de overgang naar het LFNP vastgesteld op de functie Adviseur D per de peildatum 31 december 2011, waarbij eiseres voor 27 uur is gedetacheerd bij het Beslag Interventie Team. Eiseres heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen ingesteld.
2.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiseres een functie uit het LFNP toegekend en bepaald dat eiseres op 1 januari 2012 overgaat naar de LFNP-functie Bedrijfsvoering Specialist C, met het werkterrein Control, met als waardering schaal 11. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
3. Eiseres heeft allereerst aangevoerd dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen. De rechtbank overweegt onder verwijzing naar hetgeen de Centrale Raad van Beroep (de Raad) heeft overwogen in zijn uitspraak van 1 juni 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1550) dat de programmadirecteur HRM bevoegd was om namens verweerder op het bezwaar van eiseres te beslissen. De beroepsgrond slaagt niet.
4.1
Eiseres heeft voorts aangevoerd dat de transponeringstabel die als bijlage bij de Regeling overgang naar een LFNP functie (Regeling) is gevoegd niet gekwalificeerd kan worden als een algemeen verbindend voorschrift (avv).
4.2
De Raad heeft in de uitspraken van 1 juni 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663) overwogen dat de transponeringstabel niet kan worden aangemerkt als een avv. Het bestreden besluit is in zoverre ondeugdelijk gemotiveerd. Dit motiveringsgebrek passeert de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, nu eiseres door dit gebrek niet in haar belangen is geschaad.
5.1
Eiseres stelt voorts dat sprake is van een onjuiste matching. Zo stelt zij dat zij een beleidsfunctie uitoefent die is gericht op het beslagproces, waarin zij zich bezig houdt met het proces goederenzorg. Het beslagproces behoort evident tot het operationele politiewerk volgens eiseres. Het ontwikkelen van beleid en adviseren over het beslagproces behoort, gelet op paragraaf 3.2.4 van de matchingshandleiding aldus eveneens tot het domein Uitvoering. Voorts stelt eiseres dat zij is gedetacheerd en dat haar gedetacheerde functie niet is gematcht. Dit is volgens eiseres in strijd met Instructie 2.1 ‘Kaders en uitgangspunten voor bepalen uitgangspositie’ van 4 april 2011 (de Instructie). Daarin staat immers dat “De detacheringsfunctie waarin de medewerker is geplaatst wordt wel gematcht (door het korps waar de functie in de formatie staat). Gedurende de matching dient afstemming plaats te vinden tussen de korpsen met gedetacheerde medewerkers (uitlenend dan wel inlenend).”
5.2
De Raad heeft in voornoemde uitspraken van 1 juni 2015 geoordeeld dat aan de transponeringstabel een zwaarwegende betekenis moet worden gehecht en dat in beginsel niet van deze tabel wordt afgeweken. Verweerder mag bij het nemen van besluiten over de toekenning van en overgang naar een LFNP-functie ervan uitgaan dat toepassing van de voor het matchingsproces geldende regels tot de in de tabel vermelde uitkomst leidt en ter motivering mag in beginsel worden volstaan met een verwijzing naar de transponeringstabel.
5.3
Voorts volgt uit bovengenoemde uitspraak dat het in artikel 3 van de Regeling neergelegde uitgangspunt dat matching plaatsvindt op basis van de formele (schriftelijke) functiebeschrijving van de korpsfunctie en dat voor de match met de meest vergelijkbare functie binnen het toegekende vakgebied de salarisschaal van de korpsfunctie in beginsel bepalend is, niet maakt dat aan de inhoud of de wijze van totstandkoming van de Regeling zodanige ernstige feilen kleven dat deze niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten. Het is aan de betrokken politieambtenaar om aannemelijk te maken dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten. Het enkele feit dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest, is niet voldoende. Verder kan de politieambtenaar zich in dit verband niet beroepen op feiten of omstandigheden die hij reeds in het kader van de vaststelling van de uitgangspositie naar voren had kunnen brengen.
5.4
De rechtbank stelt voorop dat eiseres inmiddels is overgegaan naar de functie van Operationeel Specialist C, de in haar ogen meest vergelijkbare LFNP-functie. De rechtbank ziet evenwel nog procesbelang in deze procedure, nu de overgang naar deze functie nog niet is geformaliseerd.
5.5
Het standpunt van eiseres dat verweerder bij de matching rekening had moeten houden met de werkzaamheden zij uitvoerde ten tijde van haar detachering onderschrijft de rechtbank niet. Uit de Instructie 2.1 “Kaders en uitgangspunten voor bepalen uitgangspositie” van 4 april 2011 valt af te leiden dat detachering geen rol speelt bij de overgang naar een LFNP-functie. Deze instructie is in samenspraak met het Georganiseerd Overleg Sector Politie tot stand gekomen. Detachering is tijdelijk en derhalve niet leidend bij de matching.
Voor zover eiser stelt dat zij feitelijk meer of andere taken en verantwoordelijkheden heeft dan uit de functiebeschrijving van Adviseur D blijkt, had zij functieonderhoud moeten aanvragen. De functiebeschrijving zoals deze thans voorligt, is leidend bij de matching. Gelet op de inhoud daarvan heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de matching niet conform de Regeling heeft plaatsgevonden, dan wel dat deze anderszins onhoudbaar moet worden geacht.
6.1
Eiseres heeft er voorts met een beroep op het gelijkheidsbeginsel op gewezen dat werknemers in den lande maar ook binnen haar eigen eenheid die werkzaam zijn bij het onderdeel Programmamanagement of de Dienst Algemene Ondersteuning wel zijn gematcht met de functie van Operationeel Specialist C. Zij hebben echter soortgelijke werkzaamheden die juist meer ondersteunend en beleidsmatig zijn dan operationeel.
6.2
Eiseres heeft onvoldoende concreet onderbouwd dat sprake is van gelijk gevallen die door verweerder anders zijn behandeld. Zij heeft slechts in algemene termen verwezen naar collega’s.
7.1
Tot slot doet eiseres een beroep op de hardheidsclausule. Volgens eiseres is er sprake van een onbillijke situatie als gevolg van de matching met de functie Bedrijfsvoeringspecialist C. Hierdoor kan zij haar executieve status verliezen alsmede haar recht om te solliciteren als leidinggevende in de uitvoering, verminderen haar carrièrekansen en lijdt zij verlies aan inkomensgroei.
7.2
De Raad heeft in de uitspraak van 1 juni 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1550) overwogen dat inherent is aan de (door de regelgever) bewust gekozen wijze waarop moet worden gematcht dat een politieambtenaar kan overgaan naar een LFNP-functie waarvan de inhoud afwijkt van zijn korpsfunctie. Een eventuele verschraling van het takenpakket van een betrokkene kan dan ook niet worden beschouwd als een onbedoelde onbillijke uitwerking van de Regeling. De mogelijkheid van verschillen tussen de korpsfunctie en de LFNP-functie is door de regelgever uitdrukkelijk onder ogen gezien, en dergelijke verschillen zijn uitdrukkelijk beoogd vanuit de - meer op abstracte functiebeschrijving gerichte - systematiek van het LFNP en bovendien strekt het nieuwe functiegebouw nu eenmaal tot uniformering en harmonisering, waaraan inherent is dat niet voor iedereen de situatie bij het oude kan blijven.
7.3
Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake van omstandigheden die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 december 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.