ECLI:NL:RBNHO:2015:11231

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 december 2015
Publicatiedatum
18 december 2015
Zaaknummer
15/810248-14 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in moordzaak door gebrek aan bewijs en redelijke twijfel

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 december 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van moord op het slachtoffer, [slachtoffer], op 20 maart 2014 in Den Hoorn. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen direct bewijs is dat de verdachte betrokken was bij de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft de aanwezige bewijsmiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat er te veel redelijke twijfel bestaat over de betrokkenheid van de verdachte. De rechtbank heeft de tenlastelegging van het Openbaar Ministerie, die onder andere bestond uit het aanleveren van een vuurwapen en het vervoeren van medeverdachten, niet bewezen geacht. De verdachte heeft een alibi gepresenteerd, maar de rechtbank kon niet uitsluiten dat hij op het moment van de moord niet bij het slachtoffer was. De rechtbank heeft ook alternatieve scenario's overwogen, maar deze konden niet worden uitgesloten. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, omdat het bewijs niet wettig en overtuigend was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/810248-14 (P)
Uitspraakdatum: 18 december 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 30 november, 1 december, 3 december en 4 december 2015 in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname),
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.S. Warnaar, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C.M.P. Jongsma, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 20 maart 2014 te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen één of meer kogel(s) geschoten in het hoofd van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of één of meer andere perso(o)n(en) op of omstreeks 20 maart 2014 te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of één of meer van die andere perso(o)n(en) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen één of meer kogel(s) geschoten in het hoofd van die [slachtoffer], ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2014 tot en met 20 maart 2014 te 's-Gravenhage en/of Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland en/of elders in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of inlichtingen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest en/of middelen heeft verschaft door toen en daar opzettelijk
- die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of één of meer andere perso(o)n(en) een vuurwapen aan te leveren en/of na de moord aan te nemen en/of
- die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of één of meer andere perso(o)n(en), met een auto te vervoeren naar en/of van de plaats van het delict en/of
- één of meer andere (medeplichtigheids)handelingen.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Inleiding
Op donderdag 20 maart 2014, omstreeks 21.29 uur, kwam er een telefonische melding binnen bij de politie dat een bebloede man op de bank zou liggen op het adres [adres] te Den Hoorn. Ter plaatse troffen twee politieagenten het slachtoffer [slachtoffer] aan op de bank met vermoedelijk een schotwond in zijn hoofd. Er lag bloed op de bank en op de grond. Een van de agenten controleerde de vitale functies van het slachtoffer en voelde dat het slachtoffer mogelijk nog een zwakke pols had en warm aanvoelde. Vervolgens werd er door de agenten gestart met reanimatie, dat werd overgenomen door het ambulancepersoneel toen dat ter plaatse was gekomen. De reanimatie werd gestopt toen duidelijk werd dat het slachtoffer was overleden. Er werd geen vuurwapen in de nabijheid van het lichaam van het slachtoffer aangetroffen, hierdoor werd zelfmoord uitgesloten. De woning en directe omgeving werden als plaats delict aangemerkt.
Op de plaats delict zijn medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) aangehouden. [medeverdachte 2] is de partner van het slachtoffer met wie zij samen een vogelwinkel heeft. [medeverdachte 1] is een huisgenoot van [medeverdachte 2] en het slachtoffer die ook regelmatig in de vogelwinkel helpt. In het daaropvolgende onderzoek is op 20 mei 2014 tevens verdachte aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij de dood van het slachtoffer.
Door de patholoog is vastgesteld dat het slachtoffer is overleden als gevolg van een bij leven opgelopen schotverwonding in het hoofd.
4. Bewijs
4.1. Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Naar het oordeel van de officier van justitie leiden alle bewijsmiddelen, in onderling verband en in samenhang bezien, tot de conclusie dat er sprake was van een gezamenlijk plan van verdachte en zijn medeverdachten om het slachtoffer van het leven te beroven. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de officier van justitie - kort samengevat - het volgende aangevoerd. Volgens de officier van justitie hebben verdachte en zijn medeverdachten de gelegenheid gehad het slachtoffer te doden, terwijl hij geen sluitend alibi heeft. Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat de ex-vriendin van verdachte zeer belastende sms-berichten naar hem heeft verstuurd waaruit zijn betrokkenheid bij de dood van het slachtoffer kan worden opgemaakt. De juistheid van die berichten vindt steun in vele onderdelen van het dossier, waaronder de vele belcontacten tussen verdachte en [medeverdachte 1] in de twee weken voor de moord en ook nog vlak voor het tijdstip van de moord, de omstandigheid dat verdachte deze contacten met [medeverdachte 1] in zijn verhoor als getuige ontkent, het wissen door [medeverdachte 1] van deze onderlinge contacten in zijn telefoon, alsmede uitlatingen van verdachte gericht aan een getuige dat hij negen of tien jaar kan krijgen.
Volgens de officier van justitie bieden de bevindingen uit het dossier daarnaast ook geen steun voor een (concreet) alternatief scenario voor de moord op het slachtoffer. Voor een onbekend gebleven andere dader was zeer weinig tijd voorhanden om de moord te plegen en er zijn geen braaksporen aan de woning van het slachtoffer aangetroffen. Ook de wijze waarop het slachtoffer is aangetroffen, de zeer geringe schootsafstand, het risico voor een derde, niet zijnde verdachte en zijn medeverdachten, dat anderen dan het slachtoffer in de woning aanwezig zouden zijn, het feit dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als enigen buiten het slachtoffer over de sleutel van de woning beschikten en het ontbreken van aanwijzingen dat er sprake was van actuele conflicten tussen het slachtoffer en anderen, passen niet bij een meer algemeen alternatief scenario waarbij iemand anders dan verdachte en/of zijn medeverdachten de woning is binnengedrongen en het slachtoffer heeft gedood. Evenmin bieden de bevindingen uit het dossier steun voor enig specifiek onderzocht scenario.
4.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde feit vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Daartoe heeft hij - kort samengevat - aangevoerd dat verdachte een alibi heeft voor de avond van de moord. Een getuige heeft verklaard dat verdachte op 20 maart 2014 de hele avond bij haar was. De juistheid van deze getuigenverklaring wordt bevestigd door de zendmastgegevens en de gegevens van de ARS camera’s. De verklaringen van getuigen die verklaren dat verdachte iets met de vluchtauto te maken zou hebben, berusten slechts op gissingen van deze getuigen en niet op hard bewijs, aldus de raadsman. Daarbij blijkt ook uit de omstandigheid dat [medeverdachte 1] kort voor het tijdstip van de moord telefonisch contact heeft gehad met een derde en niet met verdachte, dat verdachte geen instructies heeft ontvangen van [medeverdachte 1] en er die avond dus ook geen ontmoeting tussen verdachte en [medeverdachte 1] is geweest. Voorts heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat de ex-vriendin van verdachte heeft verklaard dat zij niets weet over enige betrokkenheid van verdachte bij de dood van het slachtoffer. Zij heeft de berichten uitsluitend naar verdachte gestuurd om hem een hak te zetten, maar de beschuldigingen berustten niet op waarheid. Nu verdachte op het moment dat zijn ex-vriendin hem deze berichten stuurde reeds was verhoord als getuige in de zaak en daarover contact had gehad met zijn ex-vriendin, had zijn ex-vriendin wetenschap over de inhoud van de zaak, aldus nog steeds de raadsman. Zijn ex-vriendin heeft hem van wel meer ernstige strafbare feiten beschuldigd, terwijl zij wist dat dat niet overeenkomstig de waarheid was. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat sprake is van medeplegen. Uit het dossier blijkt immers niet welke significante bijdrage verdachte zou hebben geleverd aan de moord op het slachtoffer. De officier heeft die bijdrage ook niet concreet benoemd. Hetzelfde geldt voor de subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid.
4.3. Vrijspraak
De rechtbank stelt voorop dat direct bewijs dat verdachte bij de dood van het slachtoffer betrokken is, ontbreekt. Er is geen vuurwapen aangetroffen en er zijn geen getuigen die daadwerkelijk zelf hebben gezien dat het ten laste gelegde feit werd gepleegd. Dit brengt met zich dat de rechtbank moet beoordelen of de in de wel aanwezige bewijsmiddelen vervatte feiten en omstandigheden, de betrokkenheid van verdachte bij de dood van het slachtoffer buiten gerede twijfel stellen. Dat houdt in dat de bewijsconstructie die in geval van een bewezenverklaring moet worden gebouwd, in beginsel logisch sluitend moet zijn en geen reële ruimte mag laten voor alternatieve verklaringen of scenario’s, waarin de verdachte niet als dader, medepleger of medeplichtige valt aan te merken. Dergelijke scenario’s moeten als uiterst onwaarschijnlijk buiten de deur kunnen worden gezet.
De rechtbank stelt om te beginnen vast dat het slachtoffer om 20:58:59 uur nog in leven moet zijn geweest. Op dat moment werd immers nog een activiteit met de telefoon van het slachtoffer verricht, namelijk het openen van de Apple Maps applicatie, waarbij de positie werd bekeken. [1] Tevens stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] om 21:29:44 uur een melding heeft gedaan bij 112. [2] In de tussenliggende periode moet het slachtoffer derhalve om het leven zijn gebracht.
In het navolgende gaat de rechtbank in op de bewijsconstructie die de officier van justitie aan haar conclusie - dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht - ten grondslag heeft gelegd.
De (substantiële) betrokkenheid van verdachte bij de dood van het slachtoffer blijkt volgens de officier van justitie uit het volgende.
A. De ex-vriendin van verdachte heeft zeer belastende berichtjes naar verdachte gestuurd die rechtstreeks te maken hebben met de dood van het slachtoffer en de betrokkenheid van verdachte en [medeverdachte 1] daarbij.
B. De juistheid van die berichtjes wordt bevestigd door:
1. Het feit dat er vele belcontacten zijn tussen verdachte en [medeverdachte 1] in de twee weken voor de moord.
2. Het telefoontje van [medeverdachte 1] naar verdachte, ongeveer een half uur voor de moord.
3. Het feit dat verdachte en [medeverdachte 1] verschillend verklaren over een ontmoeting die zij op 20 maart 2014 rond 12.00 uur zouden hebben gehad.
4. Het wissen door [medeverdachte 1] van de onderlinge contacten tussen hem en verdachte.
5. De uitlating van verdachte tegen de vader van zijn ex-vriendin dat hij 9 of 10 jaar kan krijgen, in een gesprek waarin die vader aan verdachte vragen stelt over “de papegaaienhandelaar”.
6. Het feit dat verdachte bij zijn verhoor als getuige zijn contacten met [medeverdachte 1] in de weken voorafgaand aan de moord ontkent.
7. Het feit dat verdachte de gelegenheid had het slachtoffer te doden. Hij had geen sluitend alibi.
Ad A. Belastende berichtjes van [getuige 13] aan verdachte.
[getuige 13] (hierna: [getuige 13]), de ex-vriendin van verdachte met wie hij samen een zoontje heeft, heeft op 11 april 2014, 8 mei 2014 en 12 mei 2014 verschillende berichten aan verdachte gestuurd, waarin zij suggereert dat zij weet dat verdachte en [medeverdachte 1] betrokken zijn bij de moord op het slachtoffer. [3] De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de beschuldigingen die [getuige 13] in die berichten uit, gelet op de inhoud van de berichten en het moment waarop zij de beschuldigingen uit, slechts gebaseerd kunnen zijn op informatie die zij van verdachte heeft gekregen over zijn daadwerkelijke betrokkenheid bij die moord. Verdachte is immers pas op 20 mei 2014 - derhalve na het versturen van de bedoelde berichten - als verdachte in het onderzoek aangehouden. Daarvoor is hij op 26 maart 2014 slechts als getuige in het onderzoek gehoord. Tot 20 mei 2014 kon zij dus nog niet bedenken dat hij als verdachte zou worden aangemerkt. Opmerkingen van [getuige 13] die vóór 20 mei 2014 suggereren dat verdachte als dader bij de moord betrokken is, moeten dus op informatie berusten die zij van verdachte heeft gekregen, zo stelt de officier van justitie.
[getuige 13] is op 20 mei 2014 [4] en 5 juni 2014 [5] door de politie gehoord, op 6 november 2014 door de rechter-commissaris [6] en op 30 november 2015 door deze rechtbank. In al deze verhoren verklaart zij consistent dat het hier slechts valse beschuldigingen betreft en dat zij verdachte in hun strijd om hun kind wel van meer slechte dingen heeft beschuldigd die niet op waarheid berustten, teneinde deze valse beschuldigingen in lopende familierechtelijke procedures te benutten. Daarbij komt dat aan verdachte bij zijn verhoor als getuige op 26 maart 2014 reeds is verteld dat hij werd gehoord in het onderzoek naar de moord op het slachtoffer en dat in dat onderzoek twee personen zijn aangehouden, waaronder [medeverdachte 1] die verdachte als “[bijnaam verdachte]” zou kennen. Verdachte vertelt in dat verhoor dat “zijn vrouw” [bijnaam verdachte] ook kent. [7] De avond van het verhoor heeft hij contact met [getuige 13]. Hij beëindigt het gesprek met haar met de mededeling “Als ik daar kom, dan praten we rustig”. [8]
Gelet op het vorenstaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden uitgesloten dat de informatie waarover [getuige 13] in de berichten van 11 april 2014, 8 mei 2014 en 12 mei 2014 suggereert te beschikken, afkomstig is van hetgeen verdachte haar naar aanleiding van zijn verhoor als getuige heeft verteld. Daar heeft hij immers te horen gekregen dat “[bijnaam verdachte]”, die zij allebei kennen, is aangehouden voor de moord op het slachtoffer. En hij is als getuige met name ook verhoord over zijn (recente) contacten met “[bijnaam verdachte]”. De rechtbank is om die reden van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat [getuige 13] de informatie die zij hierdoor heeft verkregen, inderdaad zoals zij consistent heeft verklaard, heeft gebruikt om verdachte onder druk te zetten door hem te beschuldigen van betrokkenheid bij de moord op het slachtoffer, terwijl zij niet weet of hij daar daadwerkelijk bij betrokken is geweest. Dat [getuige 13] in haar beschuldigingen zaaksspecifieke informatie heeft benoemd die de dan al openbaar geworden dan wel bij verdachte bekend geworden informatie te buiten gaat, is de rechtbank overigens niet gebleken.
Ad B1. De vele belcontacten tussen verdachte en [medeverdachte 1] in de periode voorafgaand aan de moord.
Uit onderzoek is gebleken dat in de periode van 13 tot en met 20 maart 2014, derhalve de week voorafgaand aan de moord, verdachte en [medeverdachte 1] in totaal 244 maal per telefoon of sms contact hebben gehad of in ieder geval een poging daartoe hebben gedaan. [9]
De rechtbank is het met de officier van justitie eens dat dit op zichzelf opvallend veel contacten in één week tijd zijn. Echter, daar waar [medeverdachte 1] blijkens het dossier en zijn eigen verklaring, in de weken voorafgaand aan de moord bij [getuige 15] informeert of deze hem een vuurwapen zou kunnen leveren en bij “[bijnaam getuige 16]” ([getuige 16]) of deze een vuurwapen zou durven gebruiken, is niet gebleken dat de contacten tussen [medeverdachte 1] en verdachte ook over de levering en/of het gebruik van een vuurwapen gingen. Er zijn geen sms-berichten met een dergelijke inhoud, gericht aan verdachte of verstuurd door verdachte aan [medeverdachte 1], aangetroffen. Daarbij komt dat zowel [medeverdachte 1] als verdachte (o.a.) op 21 maart 2014 respectievelijk 26 maart 2014 hebben verklaard dat hun contacten gingen over de auto van verdachte die [medeverdachte 1] wilde kopen en die hij in termijnen aan het betalen was. Beiden verklaren zij dat [medeverdachte 1] op dat moment in totaal al 500 of 600 euro aan verdachte had betaald en dat hij steeds wat geld kwam brengen. [10] Ten tijde van die betreffende verhoren zat [medeverdachte 1] overigens in de beperkingen. Bij die stand van zaken kan niet zonder meer worden uitgesloten dat deze contacten daadwerkelijk over de aanschaf van de auto van verdachte door [medeverdachte 1] gingen en dus niet over de moord op het slachtoffer.
Ad B2. [medeverdachte 1] belt ongeveer een half uur voor de moord naar verdachte.
Op 20 maart 2014 belt [medeverdachte 1] om 20:37:40 uur met het nummer [telefoonnummer]. Om 20:38:45 uur doet hij dat opnieuw. Dit betreft het telefoonnummer op naam van [bedrijf] te Breda, in gebruik bij [getuige 17]. [11] Volgens [getuige 17] wordt hij gebeld door een anoniem nummer en wordt er tegen hem gezegd: “Ik zie je zo op de hoek van de straat, zoals afgesproken. Als je niet komt, heb je een probleem.”, waarna de verbinding wordt verbroken. [12] Onderzoek aan de telefoon van [medeverdachte 1] wijst uit dat [medeverdachte 1] vermoedelijk heeft geprobeerd om verdachte anoniem te bellen door #31# voor het nummer van verdachte te draaien, waarbij hij bij het handmatig intoetsen van het nummer van verdachte twee getallen heeft omgedraaid. Het nummer van verdachte is namelijk [telefoonnummer] en dat nummer belt [medeverdachte 1] vervolgens om 19:40:24 uur, 19:41:03 uur en 19:41:19 uur, echter zonder dat er een gesprek tot stand komt. [13] Dit heeft [medeverdachte 1] later ook bevestigd. Hij belde met verdachte toen hij bij de winkel op [medeverdachte 2] aan het wachten was. [14] Mogelijk is dat [medeverdachte 1] verdachte anoniem belde, omdat hij hem al meerdere keren had geprobeerd te bellen en verdachte maar niet opnam, en hoopte dat, als hij anoniem belde en verdachte dus niet kon zien wie hem belde, verdachte wel zou opnemen. [15]
De rechtbank is het met de officier van justitie eens dat dit een opvallend telefoongesprek is, gelet op de inhoud daarvan, het tijdstip waarop het is gevoerd en het feit dat [medeverdachte 1] verdachte anoniem probeert te bellen. Op zichzelf valt ook niet uit te sluiten dat, ondanks dat er uiteindelijk geen gesprek tussen verdachte en [medeverdachte 1] tot stand komt, verdachte en [medeverdachte 1] elkaar wel op de hoek bij de Plusmarkt - waar ze blijkens hun eigen verklaringen altijd afspraken - ontmoet hebben die avond, aangezien de boodschap volgens [getuige 17] was “zoals afgesproken”. Kennelijk zou verdachte dus van deze afspraak al op de hoogte moeten zijn geweest.
Echter, als de ontmoeting al heeft plaatsgevonden, dan biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt wat er ten tijde van deze eventuele ontmoeting dan precies is gebeurd of besproken. Zoals hierboven reeds is opgemerkt, staat uitsluitend vast dat het slachtoffer ten tijde van deze ontmoeting in ieder geval nog leefde. Daarnaast is gebleken dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kort na dit telefoontje bij het slachtoffer thuis aankwamen, dus de ontmoeting kan niet heel lang geduurd hebben.
Ad B3. De ontmoeting tussen verdachte en [medeverdachte 1] op 20 maart 2014 rond 12.00 uur.
In zijn verklaring van 21 maart 2014 zegt [medeverdachte 1] dat hij op 20 maart 2014 rond 12.00 uur met verdachte had afgesproken om weer wat geld voor de auto te betalen. Rond 13.30 uur was hij terug. [16] In zijn verhoor op 22 maart 2014 plaatst hij de afspraak iets later in de tijd, maar geeft hij nog steeds aan dat de ontmoeting rond 13.30 uur was afgelopen. [17] Verdachte zegt op 26 maart 2014 dat de laatste keer dat [medeverdachte 1] hem geld gaf iets langer geleden was. “2 of 3 weken. Ik weet echt niet.” [18] In werkelijkheid lijkt de laatste ontmoeting tussen verdachte en [medeverdachte 1], afgaande op de verklaring van [medeverdachte 1], dus een kleine week eerder dan het verhoor geweest te zijn. De verklaring van verdachte lijkt daarmee niet geloofwaardig. Tegelijk geeft hij echter aan dat hij het niet meer zeker weet wanneer het precies was, maar dat ze al een keer of zes hadden afgesproken om een geldbedrag te betalen en dat hij wel weet dat ze altijd vóór 16.00 uur afspraken en op de hoek van de straat.
In het licht van het feit dat het slachtoffer diezelfde avond wordt vermoord, zou dit verschil in de verklaringen van verdachte en [medeverdachte 1] opvallend genoemd kunnen worden. Tegelijk kan ook niet worden uitgesloten dat zij elkaar inderdaad al een keer of zes hadden ontmoet op die locatie om een geldbedrag af te geven, in welk geval het feit dat verdachte niet meer weet of de laatste keer één week of twee à drie weken geleden is, wellicht een stuk logischer is.
Ad B4-6. Het wissen door [medeverdachte 1] van de onderlinge contacten tussen hem en verdachte; De uitlating van verdachte dat hij 9 of 10 jaar kan krijgen; Het feit dat verdachte zijn contacten met [medeverdachte 1] in de weken voorafgaand aan de moord ontkent.
Ad B4.
Uit onderzoek is gebleken dat verdachte in de periode van 13 tot en met 20 maart 2014 68 sms-berichten aan [medeverdachte 1] heeft gestuurd en 57 sms-berichten van [medeverdachte 1] heeft ontvangen. Hoewel er verschillende sms-berichten in de telefoon van [medeverdachte 1] zijn aangetroffen, is geen één van de hier bedoelde berichten aangetroffen, hetgeen op zichzelf opvallend genoemd zou kunnen worden. [19] [medeverdachte 1] heeft hierover verklaard dat hij regelmatig berichten wist. [20] Ook verdachte had al zijn berichten gewist.
Ad B5.
In een gesprek dat verdachte op 2 mei 2014 met [getuige 14], de vader van [getuige 13], voert, begint [getuige 14] over “die papegaai handelaar die is overleden”. [getuige 14] zegt dan onder meer: “(…) dat de politie jou ook aan het ondervragen is of dat ze je hebben vastgehouden, dat weet ik niet en na een paar dagen heb eh,” Waarop verdachte antwoordt: “Stop, stop. Je moet over dit soort dingen niet over de telefoon praten oompie. Over die dingen is ze mij ook aan het bedreigen. Want als dat” “dan mag ik voor 9 of 10 jaar naar binnen en daar heb ik ook geen zin in”. [21] Ook dit gesprek is opvallend te noemen. Het is echter wel zo dat uitgerekend het werkwoord niet goed te verstaan is. Verbalisanten menen te verstaan dat verdachte zegt “uitkomt”, maar het kan in principe ook een ander woord geweest zijn, waardoor de betekenis van de zin aanmerkelijk kan veranderen.
Ad B6.
In zijn verklaring die hij op 26 maart 2014 als getuige heeft afgelegd, doet verdachte het voorkomen alsof hij [medeverdachte 1] al een week of twee à drie niet heeft gezien of gesproken en hem ook nauwelijks kent. [22] Eenmaal aangemerkt als verdachte, beroept hij zich op zijn zwijgrecht. Het is dan ook niet bekend waarom hij heeft gesuggereerd dat hij [medeverdachte 1] al een tijd niet had gezien, terwijl uit onderzoek is gebleken dat ze in de week voor de moord zeer regelmatig (telefonisch) contact hebben gehad. De raadsman van verdachte heeft ter zitting aangegeven dat dit er wellicht mee te maken heeft gehad dat verdachte te horen kreeg dat [medeverdachte 1] als verdachte in de moordzaak werd gezien en dat verdachte liever niet te veel aan iemand gelinkt wilde kunnen worden die mogelijk een moord zou hebben gepleegd.
Voor al deze drie genoemde punten geldt dat de rechtbank het met de officier van justitie eens is, dat hetgeen daarin wordt weergegeven opmerkelijk is of in ieder geval opmerkelijk zou kunnen zijn. Het enkele feit dat deze punten (mogelijk) opmerkelijk zijn, wil echter - ook in onderlinge samenhang bezien - nog niet zeggen dat ze bewijs voor het medeplegen van dan wel de medeplichtigheid aan de moord vormen. Wellicht heeft verdachte andere redenen om zich zo te gedragen en het (wederzijds) wissen van sms-berichten van bepaalde personen zegt nog niet per definitie dat sprake is van het verhullen van een strafbaar feit, laat staan van een moord.
Ad B7. Verdachte had de gelegenheid het slachtoffer te doden, want hij had geen sluitend alibi.
Vooropgesteld zij dat het enkele feit dat iemand de gelegenheid heeft gehad om het slachtoffer te doden, uiteraard nog niet wil zeggen dat hij dat ook daadwerkelijk heeft gedaan. Verdachte heeft bij monde van zijn raadsman een alibi gegeven. Hij zou die avond met [getuige 18], een vriendin van hem, samen zijn geweest. Zij is op 21 mei 2014 door de politie gehoord [23] en op 26 maart 2015 door de rechter-commissaris [24] en bevestigt dat zij die avond met verdachte samen was. Haar verklaring is gecheckt aan de hand van telefoonmastgegevens, ARS camerabeelden en ziekenhuisgegevens, en daarbij is gebleken dat niet kan worden uitgesloten dat verdachte’s alibi op waarheid berust. [25] Alleen de tijden waarover [getuige 18] verklaart, lijken niet te kloppen met de objectieve gegevens, zoals de sluitingstijd van het café waar zij waren dan wel de tijd waarop zij uit dit café vertrokken zijn. Desondanks kan niet worden uitgesloten dat verdachte op de avond van 20 maart 2014 in ieder geval tot na het overlijden van het slachtoffer in de aanwezigheid van [getuige 18] was.
De objectieve gegevens laten echter ook de mogelijkheid open dat verdachte even is weggeweest bij [getuige 18], aangezien zijn telefoon rondom het overlijden van het slachtoffer niet is gebruikt, zodat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat hij ten tijde van het overlijden van het slachtoffer inderdaad nog altijd bij [getuige 18] in het café was. De officier van justitie heeft aangegeven dat zij niet gelooft dat het hier een sluitend alibi betreft. Ter onderbouwing voert zij aan:
- Verdachte zit al geruime tijd vast als dit alibi opeens op de proppen komt;
- Het is volstrekt oncontroleerbaar, mede door dit tijdsverloop, op welke wijze dit alibi tot stand is gekomen en met betrokkenheid van wie;
- Verdachte heeft zelfs op de vraag of hij een alibi heeft niets willen zeggen. Slechts bij monde van zijn raadsman heeft hij dit alibi genoemd;
- De officier gaat ervan uit dat verdachte waarschijnlijk wel met [getuige 18] die dag naar het ziekenhuis is geweest, maar dat verdachte desondanks alle gelegenheid heeft gehad om op enig moment zoals afgesproken naar [medeverdachte 1] te komen.
Ook voor dit standpunt van de officier geldt dat een en ander op zichzelf opmerkelijk zou kunnen worden genoemd, maar dat daarmee nog niet onomstotelijk vaststaat dat het alibi van verdachte niet klopt. Laat staan dat met het ontbreken van een kloppend alibi vaststaat dat verdachte dus betrokken is geweest bij de moord op het slachtoffer.
(Tussen)conclusie
Ten aanzien van al de hierboven genoemde punten (B1 tot en met B7) geldt dat de rechtbank het met de officier van justitie eens is, dat hetgeen daarin wordt weergegeven opmerkelijk is of in ieder geval opmerkelijk zou kunnen zijn. Het enkele feit dat deze punten (mogelijk) opmerkelijk zijn, wil echter nog niet zeggen dat ze bewijs voor het medeplegen van dan wel de medeplichtigheid aan de moord vormen. Wellicht heeft verdachte andere hem moverende redenen om zich te gedragen zoals hij heeft gedaan. Een en ander wordt niet anders wanneer al deze punten in onderling verband en samenhang worden bezien. De rechtbank heeft naast de door de officier van justitie aangevoerde bewijsmiddelen ook geen andere bewijsmiddelen in het dossier aangetroffen die een ander oordeel rechtvaardigen en onomstotelijk in de richting van verdachte als dader dan wel medeplichtige wijzen.
Alternatieve scenario’s
De rechtbank is voorts van oordeel dat de mogelijkheid dat een ander dan verdachte en/of zijn medeverdachten het slachtoffer om het leven heeft gebracht niet zo onwaarschijnlijk is dat deze zonder meer moet worden uitgesloten. Daartoe is het volgende redengevend. Zelfs indien het standpunt van de officier van justitie - dat een andere dader dan verdachte en/of zijn medeverdachten slechts 15 minuten de gelegenheid kan hebben gehad om het slachtoffer te doden - als uitgangspunt wordt genomen, kan die mogelijkheid niet worden uitgesloten. Het is immers mogelijk dat een andere dader, bijvoorbeeld door middel van de “flipper-methode” dan wel op andere wijze, in korte tijd de woning is binnengedrongen, het slachtoffer - al dan niet slapend - vervolgens heeft overvallen dan wel onder dreiging van een vuurwapen heeft gedwongen weer op de bank plaats te nemen, en om het leven heeft gebracht. Dit te meer daar medeverdachte [medeverdachte 1] in zijn eerste verhoor heeft verklaard dat toen hij naar de woning liep, de deur naar zijn mening al op een kier stond omdat zijn pup zo snel doorliep. Hij dacht toen dat het slachtoffer de deur al open had gezet, omdat het slachtoffer dat wel vaker deed. [26] Getuige [getuige 1] geeft ook aan dat haar bijgebleven is dat zij de hond naar de voordeur toe zag rennen en dat het leek alsof hij bij de voordeur gewoon door kon rennen. [27]
Dat niet valt uit te sluiten dat een ander dan verdachte en/of zijn medeverdachten het slachtoffer om het leven heeft gebracht, vindt ook steun in de verklaringen van verschillende getuigen die rondom het tijdstip van de moord onbekende verdachte personen in de straat hebben gezien. Zo verklaart getuige [getuige 10], bewoonster van [wooncomplex], dat zij tussen 19:45 uur en 20:30 uur een man op het voetpad zag lopen in de richting van [wooncomplex]. De man was geheel in het donker gekleed, had zijn handen in de zakken van zijn vest en droeg een capuchon over zijn hoofd. Getuige [getuige 10] keek hem aan en hij keek haar aan. Zij kreeg een eng gevoel bij deze man. [28] Getuige [getuige 11], eveneens bewoonster van [wooncomplex], verklaart dat zij op 20 maart 2014 rond 20:45 uur twee in het zwart geklede mannen, welke zij niet eerder in de buurt heeft gezien en waar zij een raar gevoel bij kreeg, in de nabijheid van de woning heeft zien lopen. [29] Getuige [getuige 12], die op 20 maart 2014 op bezoek was bij een bewoonster van [wooncomplex], heeft verklaard dat hij rond 21:00 uur buiten op de stoep naast de parkeerplaats aan de rechterkant een auto geparkeerd zag staan. In de auto zat iemand op de bestuurdersplek, waarvan de getuige het idee had dat deze persoon aan het wachten was. [30]
Het voorgaande geldt temeer nu het dossier aanknopingspunten biedt dat mogelijk ook andere personen dan medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een motief voor de moord op het slachtoffer hadden. Anders dan de officier van justitie stelt, maakt de rechtbank uit het dossier op dat het slachtoffer wel degelijk ook (recente) conflicten/problemen met anderen had.
Tenslotte overweegt de rechtbank nog dat waar de officier van justitie sommige specifieke alternatieve scenario’s uitsluit wegens het ontbreken van een motief, het opvalt dat een duidelijk motief bij verdachte voor het doden van het slachtoffer ook niet uit het dossier kan worden afgeleid.
Conclusie
De rechtbank komt op grond van al het voorgaande tot de slotsom dat er te veel redelijke twijfel over de betrokkenheid van verdachte bij de dood van het slachtoffer bestaat en dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een veroordeling van verdachte te komen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het aan hem ten laste gelegde primaire en subsidiaire feit.
De rechtbank realiseert zich bij dit oordeel terdege dat veel vragen onbeantwoord blijven en dat het door de officier van justitie geschetste scenario juist kan zijn. Echter, de enkele mogelijkheid is onvoldoende. Ondanks al het onderzoek dat is verricht, is helaas niet komen vast te staan op welke wijze en door wiens toedoen het slachtoffer van het leven is beroofd, hetgeen met name voor de nabestaanden uiterst betreurenswaardig en verdrietig is.
5. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Daalmeijer, voorzitter,
mr. P.H. Lauryssen en mr. J.A.M. Jansen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. V.J.M. Goldschmeding en W. Remijn Msc.,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 december 2015.
W. Remijn is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De tijdlijn, opgenomen in bijlage 1 bij een verslag van een deskundige, te weten het rapport Data-analyse van gegevens van een iPhone naar aanleiding van een geweldsmisdrijf te Den Hoorn op 20 maart 2014, van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 26 mei 2015 met zaaknummer 2014.03.21.192 en aanvraagnummer 021, opgemaakt door [deskundige 1], (pagina 2 van 4 van de bijlage, los opgenomen).
2.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 maart 2014 (AMB. 054, Zaaksdossier pagina 240-241).
3.Het proces-verbaal pv bevindingen sms berichten d.d. 16 juni 2014 (AMB. 141, Zaaksdossier pagina 453-454).
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 13] d.d. 20 mei 2014 (G. 085.1, Zaaksdossier pagina 1570-1580).
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 13] d.d. 5 juni 2014 (G. 085.2, Zaaksdossier pagina 1584-1590).
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 13] door de rechter-commissaris d.d. 6 november 2014 (los opgenomen).
7.Het proces-verbaal van verhoor getuige [verdachte] d.d. 26 maart 2014 (G. 025, Zaaksdossier pagina 1157-1162).
8.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 juli 2014 (AMB. 167, Zaaksdossier pagina 522-524, 526 met bijlage).
9.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 maart 2014 (AMB. 060, Zaaksdossier pagina 252-253).
10.Het proces-verbaal van verhoor getuige [verdachte] d.d. 26 maart 2014 (G. 025, Zaaksdossier pagina 1160) en het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 21 maart 2014 (V. 01 eerste verhoor, Zaaksdossier pagina 1745).
11.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 april 2014 (AMB. 090, Zaaksdossier pagina 303).
12.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 april 2014 (AMB. 098, Zaaksdossier pagina 317).
13.Een schriftelijk stuk, te weten het Informatierapport bevindingen anoniem bellen d.d. 2 juni 2014 (AMB. 133, Zaaksdossier pagina 431-432).
14.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 23 maart 2014 (V. 01 derde verhoor, Zaaksdossier pagina 1774).
15.Het proces-verbaal van relaas d.d. 18 januari 2014 (Zaaksdossier pagina 41).
16.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 21 maart 2014 (V. 01 eerste verhoor, Zaaksdossier pagina 1745).
17.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 22 maart 2014 (V. 01 tweede verhoor, Zaaksdossier pagina 1754).
18.Het proces-verbaal van verhoor getuige [verdachte] d.d. 26 maart 2014 (G. 025, Zaaksdossier pagina 1160).
19.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 maart 2014 (AMB. 060, Zaaksdossier pagina 252-253).
20.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 19 mei 2014 (V. 01 zevende verhoor, Zaaksdossier pagina 1859).
21.Het proces-verbaal van bevindingen uitgewerkt tapgesprek d.d. 14 februari 2015 (los opgenomen).
22.Het proces-verbaal van verhoor getuige [verdachte] d.d. 26 maart 2014 (G. 025, Zaaksdossier pagina 1160).
23.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 18] d.d. 21 mei 2014 (G. 084, Zaaksdossier pagina 1561-1568).
24.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 18] door de rechter-commissaris d.d. 26 maart 2015 (los opgenomen).
25.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 augustus 2014 (AMB. 184, Zaaksdossier, pagina 544-546, met bijlagen) en het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 oktober 2014 (AMB. 192, Zaaksdossier, pagina 574-575, met bijlagen).
26.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 21 maart 2014 (V. 01 eerste verhoor, Zaaksdossier pagina 1746).
27.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 24 maart 2014 (G. 015, Zaaksdossier pagina 1084).
28.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 november 2014 (AMB. 204, Ambtshandelingendossier pagina 615-616).
29.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 11] d.d. 7 april 2014 (G. 046, Zaaksdossier pagina 1339-1340).
30.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 april 2014 (AMB. 067, Zaaksdossier pagina 268).