In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee broers die samen een maatschap vormen voor hun melkveehouderij en mestvergisterij. De rechtbank Noord-Holland heeft op 16 december 2015 een eindvonnis uitgesproken over de verdeling van het maatschapsvermogen na de ontbinding van de maatschap per 1 januari 2013. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen dient te geschieden overeenkomstig de Overeenkomst bindende taxatie. De rechtbank heeft partijen uitgenodigd om zich uit te laten over de mogelijkheden van splitsing van de onderneming, maar heeft geconcludeerd dat splitsing niet wenselijk is vanwege de afhankelijkheid van de vergunningen en de financiële aansprakelijkheid van beide broers. Beide partijen hebben vervolgens voorstellen gedaan om de ander uit te kopen, waarbij de rechtbank uiteindelijk heeft besloten dat de onderneming aan de gedaagde broer wordt toegedeeld, onder de verplichting om een bedrag van € 1.178.468,-- aan de eiser te betalen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de resultaten van de veehouderij vanaf 1 januari 2013 aan de eiser toekomen, terwijl de resultaten van de vergisterij aan de gedaagde broer toekomen. Daarnaast is de gedaagde broer verplicht om de woning van de eiser over te nemen tegen een nog te bepalen waarde, waarbij de kosten van de waardebepaling door makelaars worden gedeeld. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat ieder zijn eigen kosten draagt.