ECLI:NL:RBNHO:2015:11111

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 december 2015
Publicatiedatum
16 december 2015
Zaaknummer
C/14/149215 HA ZA 13-284
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van maatschapsvermogen tussen broers in melkveehouderij en mestvergisterij

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee broers die samen een maatschap vormen voor hun melkveehouderij en mestvergisterij. De rechtbank Noord-Holland heeft op 16 december 2015 een eindvonnis uitgesproken over de verdeling van het maatschapsvermogen na de ontbinding van de maatschap per 1 januari 2013. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen dient te geschieden overeenkomstig de Overeenkomst bindende taxatie. De rechtbank heeft partijen uitgenodigd om zich uit te laten over de mogelijkheden van splitsing van de onderneming, maar heeft geconcludeerd dat splitsing niet wenselijk is vanwege de afhankelijkheid van de vergunningen en de financiële aansprakelijkheid van beide broers. Beide partijen hebben vervolgens voorstellen gedaan om de ander uit te kopen, waarbij de rechtbank uiteindelijk heeft besloten dat de onderneming aan de gedaagde broer wordt toegedeeld, onder de verplichting om een bedrag van € 1.178.468,-- aan de eiser te betalen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de resultaten van de veehouderij vanaf 1 januari 2013 aan de eiser toekomen, terwijl de resultaten van de vergisterij aan de gedaagde broer toekomen. Daarnaast is de gedaagde broer verplicht om de woning van de eiser over te nemen tegen een nog te bepalen waarde, waarbij de kosten van de waardebepaling door makelaars worden gedeeld. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat ieder zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Sectie Handel & Insolventies
Zittingsplaats Alkmaar
HvE/MWK/TR
zaaknummer / rolnummer: C/14/149215 / HA ZA 13-284
Vonnis van 16 december 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] , gemeente [naam] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. M.J.P. Schipper te Heerhugowaard,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [plaats] , gemeente [naam] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd te [plaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie
advocaat mr. K.A. Cerutti te Hoorn.
Eiser zal hierna [eiser] worden genoemd. Gedaagden zullen hierna afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en gezamenlijk [gedaagden] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 3 juni 2015;
  • de akte van [gedaagden] van 1 juli 2015;
  • de antwoordakte van [eiser] van 29 juli 2015;
  • de akte uitlating producties van [gedaagden] van 9 september 2015;
  • de rolbeslissing van 11 november 2015, waarbij de zaak door de enkelvoudige kamer is verwezen naar de meervoudige kamer.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie

2.1.
De rechtbank blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 3 juni 2015, inhoudende dat de maatschap per 1 januari 2013 is ontbonden en dat verdeling van het gemeenschappelijk vermogen, indien mogelijk, dient plaats te vinden overeenkomstig de tussen partijen gesloten Overeenkomst bindende taxatie. Als een splitsing in veehouderij en vergisterij vergunning-technisch niet uitvoerbaar blijkt te zijn, dient verdeling in beginsel plaats te vinden door toedeling van de gehele onderneming aan één van beide maten, tegen vergoeding van de overwaarde aan de ander. Indien geen van beide partijen in staat is de ander uit te kopen, dient de onderneming te worden verkocht aan een derde. De rechtbank heeft partijen uitgenodigd zich hieromtrent bij akte uit te laten.
2.2.
Uit de daaropvolgende aktewisseling blijkt dat partijen het erover eens zijn dat een splitsing van de onderneming in een aan [eiser] toe te delen veehouderij en een aan [gedaagde 1] toe te delen vergisterij, zo dit al mogelijk is, in ieder geval ongewenst is. Omdat de milieuvergunning verstrekt is aan de onderneming als geheel, vereist splitsing een verregaande samenwerking, waartoe partijen niet in staat moeten worden geacht. Nu de Rabobank in geval van splitsing bovendien vasthoudt aan de hoofdelijke aansprakelijkheid van beide maten, zouden partijen bij splitsing ook in financieel opzicht aan elkaar verbonden blijven, zodat splitsing geen reële oplossing biedt.
2.3.
Partijen hebben vervolgens over en weer aangeboden de ander uit te kopen, waarbij ook de buiten de maatschap vallende privéwoning van de ander wordt overgenomen. [gedaagde 1] heeft [eiser] een bod gedaan van € 1.333.218,-- voor diens aandeel en woning, onder de voorwaarde dat de resultaten van zowel de veehouderij als de vergisterij vanaf 1 januari 2013 uitsluitend voor rekening en risico van [gedaagde 1] komen. De windmolen, die buiten het vermogen van de maatschap valt, dient volgens [gedaagde 1] gemeenschappelijk te blijven. [eiser] heeft de berekening van [gedaagde 1] bestreden en op zijn beurt aangeboden [gedaagde 1] uit te kopen tegen betaling van € 1.443.153,--, waarbij de resultaten vanaf 1 januari 2013 in beginsel bij helfte dienen te worden verdeeld. [eiser] wenst een deel van de overbedelingsvordering te voldoen door zijn aandeel in de windmolen aan [gedaagde 1] te leveren. Daarop heeft [gedaagde 1] bij akte uitlating producties een laatste voorstel gedaan om [eiser] uit te kopen voor een bedrag van € 1.481.472,93, waaronder begrepen een vergoeding voor door [eiser] ingebrachte arbeid en kapitaal voor de periode 2013-2015 en een PM-post in verband met de woning. Partijen hebben vervolgens vonnis gevraagd.
2.4.
Beide partijen maken aldus aanspraak op toedeling van de onderneming. De rechtbank zal daarom eerst bepalen welke partij de meest gerede is om de onderneming met uitsluiting van de ander voort te zetten.
2.5.
Bij akte houdende wijziging van eis van 29 oktober 2014 heeft [eiser] ter onderbouwing van toedeling aan hem aangevoerd dat hij zijn bedrijf wil kunnen voortzetten op de plaats waar dat nu is gevestigd, zodat hij met zijn kinderen bij het bedrijf kan blijven wonen en zijn kinderen in de buurt naar school kunnen. Bovendien zou bij zijn kinderen de wens kunnen bestaan om het familiebedrijf in de toekomst over te nemen, terwijl toedeling aan [gedaagde 1] er waarschijnlijk toe zal leiden dat de veehouderij wordt beëindigd. Ook de (onrechtmatige) gedragingen van [gedaagde 1] richting [eiser] , zouden er toe moeten leiden dat de onderneming aan Matthé moet worden toegedeeld.
2.6.
[gedaagde 1] heeft hier bij antwoordakte van 14 november 2014 tegenin gebracht dat de argumenten van [eiser] volledig onzakelijk zijn, dat er voldoende woningen in de omgeving beschikbaar zijn en dat de kinderen van [eiser] dusdanig jong zijn dat er over bedrijfsopvolging in de toekomst niets valt te zeggen. [gedaagde 1] heeft weersproken dat hij erop uit zou zijn om de veehouderij te beëindigen; hij wil de veehouderij juist intensiveren, zodat een rendabele exploitatie mogelijk is. Volgens [gedaagde 1] dient een belangenafweging te resulteren in toedeling aan hem als de meest aangewezen persoon om de gehele bedrijfsvoering voort te zetten. [gedaagde 1] heeft erop gewezen dat het conflict tussen partijen is ontstaan doordat [eiser] er niet in slaagde om de veehouderij winstgevend te maken, onder meer omdat de productiecapaciteit van de stallen niet optimaal wordt gebruikt. Eerst recent is [gedaagde 1] gebleken dat [eiser] 100% arbeidsongeschikt is, hetgeen [eiser] voor zijn broer heeft verzwegen. Die arbeidsongeschiktheid brengt volgens [gedaagde 1] mee dat [eiser] niet geschikt is om de gehele bedrijfsvoering over te nemen.
2.7.
Bij akte uitlating producties van 24 december 2014 heeft [eiser] erkend dat hij 80-100% arbeidsongeschikt is voor fysiek werk. Hij acht zichzelf echter in staat om de onderneming te exploiteren, ondanks de hersenbloeding die hem drie-en-een-half jaar geleden heeft getroffen, zoals hij dat ook de afgelopen jaren heeft gedaan.
2.8.
Zoals de rechtbank in haar tussenvonnis onder 4.18. heeft overwogen, dient bij de verdeling zowel rekening te worden gehouden met de belangen van partijen als met het algemeen belang, waaronder begrepen (de continuïteit van) de onderneming die in de gemeenschap valt. De rechtbank acht met name dit laatste belang van doorslaggevende betekenis en ziet daarin aanleiding om de onderneming toe te delen aan [gedaagde 1] . Daarvoor is redengevend dat de door [eiser] genoemde belangen vooral van persoonlijke aard zijn en zien op de woonomgeving van het gezin. Zij brengen niet mee dat de onderneming, bestaande uit niet alleen de veehouderij maar ook de vergisterij, aan [eiser] moeten worden toegedeeld. Ook met toedeling aan [gedaagde 1] blijft de onderneming in de familie, terwijl niet valt in te zien waarom een bedrijfsopvolging door een kind van [eiser] in de toekomst niet mogelijk zou zijn. Nu de vergisterij zowel voor mest als voor de omgevingsvergunning afhankelijk is van de veehouderij en splitsing niet mogelijk is, ligt het voorts niet voor de hand dat [gedaagde 1] de veehouderij zal beëindigen. Andersom valt moeilijk in te zien dat [eiser] , die kennelijk als gevolg van een hersenbloeding voor 80-100% arbeidsongeschikt is voor fysieke arbeid, in staat zal zijn zowel de veehouderij als de vergisterij voort te zetten. De rechtbank zal de onderneming derhalve toedelen aan [gedaagde 1] , tegen vergoeding van de overwaarde aan [eiser] .
2.9.
Ten aanzien van de hoogte van deze vergoeding overweegt de rechtbank als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil dat toedeling van de onderneming dient plaats te vinden tegen de waarde op peildatum 1 januari 2013. [gedaagde 1] is in zijn berekeningen uitgegaan van een stille reserve per 1 januari 2013 van € 1.938.934,--. [eiser] heeft hiertegen aangevoerd dat de door [gedaagde 1] voor zijn berekening geschatte inventariswaarde € 66.395,-- lager is dan uit zijn als productie 16 overgelegde balans volgt en dat de voertuigen en voorraden eveneens voor een te laag bedrag op de balans staan. Na correctie komt [eiser] tot een totale stille reserve van € 2.129.434,--, waartoe partijen ieder voor de helft gerechtigd zijn.
2.10.
De rechtbank zal de door [eiser] berekende stille reserve tot uitgangspunt nemen, nu [gedaagde 1] de cijfers waarop die berekening berust, niet heeft betwist en hij evenmin de door [eiser] geconstateerde discrepantie tussen de door hem als productie 16 en 17 overgelegde cijfers heeft verklaard. Niet betwist is dat het eigen vermogen van [eiser] in de onderneming € 113.751,-- bedraagt (- € 257.664,-- in de veehouderij en € 371.415,-- in de vergisterij), zodat de uitkoopsom voor de onderneming per 1 januari 2013
€ 1.178.468,-- bedraagt.
De rechtbank ziet geen aanleiding om dwangsommen op de medewerking aan de verdeling te stellen, zoals door [eiser] is gevorderd, nu er geen aanwijzingen zijn dat [gedaagde 1] zijn medewerking zal onthouden.
2.11.
Partijen zijn het niet eens over de wijze van afrekening van de voortgezette onderneming over de periode na 1 januari 2013 tot aan het moment van verdeling. [gedaagde 1] gaat ervan uit dat de onderneming vanaf dat moment voor rekening en risico van de voortzettende maat moet komen. [eiser] houdt vast aan de oude maatschapsverdeling bij helfte. Hooguit dient volgens [eiser] het resultaat van de veehouderij voor rekening van [eiser] en van de vergisterij voor rekening van [gedaagde 1] te komen, waarbij dan nog wel een boekhoudkundige correctie op de resultaten dient plaats te vinden, omdat lasten van de vergisterij voor rekening van de veehouderij zijn gekomen. [gedaagde 1] heeft het primaire standpunt van [eiser] bestreden en zich over het subsidiaire standpunt niet uitgelaten.
2.12.
Hoewel de maatschap reeds per 1 januari 2013 is ontbonden, hebben partijen de onderneming na die datum feitelijk voortgezet, in afwachting van verdeling van het maatschapsvermogen. Daarbij hebben de beide bedrijfsonderdelen nagenoeg zelfstandig geopereerd: [eiser] richtte zich op de exploitatie van de veehouderij en [gedaagde 1] op de vergisterij. Gelet op deze feitelijke handelswijze van partijen en de redelijkheid en billijkheid die de verhouding van de gewezen maten mede bepaalt, is de rechtbank van oordeel dat de resultaten van de veehouderij vanaf 1 januari 2013 tot datum verdeling uitsluitend toekomen aan [eiser] en de resultaten van de vergisterij uitsluitend toekomen aan [gedaagde 1] . Niet valt immers in te zien waarom alle resultaten met terugwerkende kracht aan [gedaagde 1] zouden moeten toevallen, terwijl evenmin redelijk is dat [eiser] na het feitelijk uiteengaan van partijen meedeelt in de inspanningen van [gedaagde 1] in de vergisterij. Dat deze wijze van toedeling van de resultaten een boekhoudkundige correctie vergt, zoals [eiser] heeft aangevoerd, doet hier niet aan af en gaat het bestek van deze procedure overigens te buiten, nu hieraan geen vordering is verbonden.
2.13.
Tussen partijen is voorts niet in geschil dat de privéwoning van de uittredende maat door de voortzettende maat moet worden overgenomen. Hoewel de privéwoning buiten het te verdelen maatschapsvermogen valt, zal de rechtbank partijen daarin volgen. Gelet op de toedeling van de onderneming aan [gedaagde 1] , dient [gedaagde 1] dus de woning van [eiser] over te nemen. Voor de waarde van de woning dient in beginsel te worden uitgegaan van de waarde in het economisch verkeer per de datum van verdeling, althans een datum die zo dicht mogelijk is gelegen bij die van de feitelijke verdeling. [gedaagde 1] heeft de waarde van de woning van [eiser] in zijn eerste voorstel gesteld op een bedrag van € 250.000,--. [eiser] heeft daartegen aangevoerd dat de waarde volgens een in zijn opdracht uitgevoerde geveltaxatie€ 307.575,-- bedraagt. In zijn laatste voorstel heeft [gedaagde 1] aangeboden de woning over te nemen tegen de WOZ-waarde per 1 januari 2014 ad € 233.000,-- , te verhogen met een PM-bedrag voor verhuiskosten. Daarbij heeft [gedaagde 1] aangegeven dat in plaats van de WOZ-waarde ook gekeken kan worden naar de prijs van een vergelijkbare woning in de omgeving. [gedaagde 1] acht het niet onredelijk dat de niet voortzettende broer, die gedwongen wordt te verhuizen, een vergoeding krijgt voor alle kosten en gedoe.
2.14.
De rechtbank begrijpt de stellingen van [gedaagde 1] aldus dat bij het toekennen van een waarde aan de woning van [eiser] acht moet worden geslagen op de aankoopprijs van een vergelijkbare woning en dat de verhuiskosten in de waarde verdisconteerd moeten worden. De rechtbank merkt op dat de verkoopprijs van vergelijkbare woningen over het algemeen bepalend zal zijn voor de waarde in het economisch verkeer. Gelet op het partijdebat zal deze waarde liggen ergens tussen de WOZ-waarde van € 233.000,-- vermeerderd met de verhuiskosten en het bedrag van de geveltaxatie ad € 307.575,--. Nu [gedaagde 1] de geveltaxatie gemotiveerd heeft betwist, ontbreekt het de rechtbank echter aan objectieve aanknopingspunten om de waarde zelf te kunnen vaststellen. De rechtbank zal daarom bepalen dat [gedaagde 1] de woning van [eiser] dient over te nemen tegen een waarde, waarin begrepen een redelijke vergoeding van de verhuiskosten, tussen partijen in onderling overleg te bepalen, bij gebreke waarvan de waarde bindend zal worden vastgesteld door twee makelaars, waarvan beide partijen er één zullen aanwijzen en betalen. Bij gebreke van overeenstemming tussen beide makelaars, zal een door die makelaars aan te wijzen derde makelaar de waarde bindend dienen vast te stellen. De kosten van deze derde makelaar komen voor rekening van beide partijen, ieder voor de helft.
2.15.
Ten aanzien van de windmolen is de rechtbank van oordeel dat deze buiten de verdeling dient te blijven. Niet in geschil is dat de windmolen niet tot het maatschapsvermogen behoort en dat de gemeenschappelijkheid evenmin aanleiding geeft tot geschillen tussen partijen.
Slotsom en kosten:
2.16.
De rechtbank zal de verdeling aldus vaststellen dat de onderneming van de maatschap wordt toegedeeld aan [gedaagde 1] onder de verplichting om aan [eiser] een bedrag wegens overbedeling te betalen van € 1.178.468,--. De rechtbank zal daarbij bepalen dat de resultaten van de veehouderij vanaf 1 januari 2013 tot aan de datum van verdeling uitsluitend toekomen aan [eiser] en de resultaten van de vergisterij uitsluitend aan [gedaagde 1] . Ook zal de rechtbank [gedaagde 1] – overeenkomstig r.o. 4.27 van het tussenvonnis van 3 juni 2015 – veroordelen tot betaling aan de maatschap van een bedrag van € 72.373,54 wegens onttrekkingen in 2013, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals gevorderd.
[gedaagde 1] dient de woning van [eiser] over te nemen tegen een waarde, met inbegrip van een vergoeding voor verhuiskosten, door partijen in onderling overleg te bepalen, bij gebreke waarvan twee makelaars die waarde bindend zullen bepalen, waarbij ieder van partijen één makelaar aanwijst en betaald. Bij gebreke van overeenstemming dient een derde, door de eerste twee makelaars aan te wijzen en door partijen ieder voor de helft te betalen, makelaar de waarde bindend vast te stellen.
De windmolen blijft onverdeeld.
2.17.
De rechtbank ziet in de omstandigheid dat de onderhavige zaak handelt om het verdelen van het maatschapsvermogen waarin [eiser] en [gedaagde 1] ieder voor de helft gerechtigd waren, aanleiding om de kosten van deze procedure tussen partijen te compenseren, aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
3.1.
verklaart voor recht dat de Maatschap [naam] en [gedaagde 1] per 1 januari 2013 is ontbonden.
3.2.
deelt de door de Maatschap [naam] en [gedaagde 1] gedreven onderneming toe aan [gedaagde 1] onder de verplichting om aan [eiser] een bedrag van € 1.178.468,-- wegens overbedeling te betalen;
3.3.
bepaalt dat de resultaten van de veehouderij vanaf 1 januari 2013 tot aan de datum van verdeling uitsluitend toekomen aan [eiser] en de resultaten van de vergisterij vanaf 1 januari 2013 tot aan de datum van verdeling uitsluitend aan Pieter Jan;
3.4.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan de Maatschap [naam] en [gedaagde 1] van een bedrag van € 72.373,54, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
3.5.
bepaalt dat [gedaagde 1] de woning van [eiser] overneemt tegen een waarde, met inbegrip van een vergoeding voor verhuiskosten, door partijen in onderling overleg te bepalen, bij gebreke waarvan twee makelaars die waarde bindend zullen bepalen, waarbij ieder van partijen één makelaar aanwijst en betaald. Bij gebreke van overeenstemming tussen beide makelaars dient een derde, door de eerste twee makelaars aan te wijzen en door partijen ieder voor de helft te betalen, makelaar de waarde bindend vast te stellen;
3.6.
compenseert de proceskosten aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
3.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell, mr. H.E. van Erp-van Harten en mr. M.W. Koenis en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2015. [1]

Voetnoten

1.type: HvE