Op 5 augustus 2015 diende verzoeker, vertegenwoordigd door mr. K.C. van Hoogmoed, een verzoekschrift in bij de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, met het verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering. Dit verzoek was gericht aan de Staat en betrof een schadevergoeding van in totaal € 2.654,30, bestaande uit kosten voor een raadsman en schade door ten onrechte ondergane verzekering. De behandeling van het verzoek vond plaats op 14 december 2015 in raadkamer, waar ook de officier van justitie, mr. M. van Oosten, aanwezig was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker op 28 juli 2011 in verzekering was gesteld en op 29 juli 2011 weer in vrijheid was gesteld. De strafzaak tegen verzoeker was voorwaardelijk geseponeerd op 21 juni 2013, waarbij een proeftijd van twee jaar was opgelegd. De rechtbank overwoog dat op basis van de artikelen 89, 90 en 591a Sv een gewezen verdachte recht kan hebben op schadevergoeding, mits er gronden van billijkheid aanwezig zijn. De rechtbank concludeerde dat in dit geval geen gronden van billijkheid aanwezig waren om verzoeker een vergoeding toe te kennen.
De rechtbank oordeelde dat de enkele mededeling van de raadsman over een soortgelijke zaak onvoldoende was om tot toewijzing van het verzoek te komen. De rechtbank stelde vast dat de beslissing van het openbaar ministerie om niet verder te vervolgen was genomen op basis van gewijzigde persoonlijke omstandigheden van verzoeker, en niet omdat er geen straf of maatregel opgelegd zou zijn. Daarom werd het verzoek tot schadevergoeding afgewezen, en de rechtbank wees het verzoek af in zijn geheel. De beschikking werd uitgesproken door mr. A.C. Haverkate in tegenwoordigheid van griffier mr. M. van Randeraat op 21 december 2015.