ECLI:NL:RBNHO:2015:11027

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 december 2015
Publicatiedatum
14 december 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 4002
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallen aanspraak op bezoldiging van ambtenaar wegens niet verschijnen bij bedrijfsarts

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en de korpschef van politie. De ambtenaar, eiser, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de korpschef om zijn aanspraak op bezoldiging per 7 juli 2014 te vervallen, omdat hij niet bij de bedrijfsarts was verschenen. Eiser had eerder een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, maar dit was ingetrokken. Na het indienen van een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar, verklaarde de korpschef het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat eiser niet had voldaan aan zijn verplichtingen om bij de bedrijfsarts te verschijnen. De rechtbank oordeelde dat de korpschef terecht de bezoldiging had stopgezet, aangezien eiser meerdere keren was opgeroepen maar niet was verschenen. Eiser had aangevoerd dat zijn psychische gesteldheid hem belette om aan zijn verplichtingen te voldoen, maar de rechtbank vond deze stelling niet voldoende onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de korpschef in redelijkheid had kunnen besluiten om de aanspraak op bezoldiging te vervallen, en wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen sprake was van een onrechtmatig besluit. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 14/4002

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 december 2015 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.S. Jonkers),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.J. Timmer-van Dishoeck).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanspraak op bezoldiging per 7 juli 2014 vervallen verklaard.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Op 11 juli 2014 heeft eiser ter zake een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, dat ter zitting van 31 juli 2014 is ingetrokken.
Bij brief van 3 september 2014 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit op zijn bezwaar.
Op 30 september 2014 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar.
Bij besluit van 3 november 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft zijn beroep gehandhaafd en de beroepsgronden aangevuld. Voorts heeft eiser een verzoek om schadevergoeding ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam] , [functie 1] .

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het besluit van 3 november 2014. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat zijn beroep zich alleen nog richt tegen het besluit van 3 november 2014. De rechtbank zal daarom uitsluitend het beroep tegen dat besluit en het daarmee samenhangende verzoek om schadevergoeding beoordelen.
2.1.
Bij de beoordeling zijn de navolgende bepalingen van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) van belang.
Ingevolge artikel 49c van het Barp is de ambtenaar die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, verplicht:
a. gevolg te geven aan door het bevoegd gezag of een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en mee te werken aan door het bevoegd gezag of een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige getroffen maatregelen als bedoeld in artikel 49b, eerste lid;
b. zijn medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van het plan van aanpak, bedoeld in artikel 49b, tweede lid;
c. passende arbeid te verrichten waartoe het bevoegd gezag hem in de gelegenheid stelt.
Ingevolge artikel 50, eerste lid, van het Barp, kan de ambtenaar onder meer worden verplicht om een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan:
g. als, gelet op artikel 88c, de deskundige persoon of de arbodienst van oordeel is dat dit noodzakelijk is;
j. voor zover dit voortvloeit uit enige wettelijke verplichting.
2.2.
Bij de beoordeling heeft verweerder toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 45 van het Besluit bezoldiging politie (Bbp). Dit artikel is op 27 augustus 2015 met terugwerkende kracht tot 29 december 2005 (Staatsblad 2015, 318) gewijzigd in artikel 44 Bbp.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, van het gewijzigde Bbp vervallen de aanspraken van de ambtenaar en de gewezen ambtenaar op grond van dit hoofdstuk onder meer indien de ambtenaar of de gewezen ambtenaar:
f) zonder deugdelijke grond nalaat gevolg te geven aan een verzoek van de deskundige persoon of de arbodienst om te verschijnen;
g) er de oorzaak van is dat het arbeidsgezondheidskundig onderzoek door een door de deskundige persoon of de arbodienst aangewezen arts niet kan plaatshebben;
t) zijn medewerking weigert bij de doelmatige uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk.
Ingevolge het derde lid van dit artikel herleven de ingevolge het eerste lid vervallen aanspraken met ingang van het tijdstip waarop de ambtenaar of de gewezen ambtenaar alsnog gevolg geeft aan de betreffende verplichting op grond van dat lid.
3. De rechtbank gaat uit van de volgende tussen partijen vaststaande feiten.
3.1.
Eiser is sinds [jaar] werkzaam bij de politie. Sindsdien heeft eiser meerdere buitenfuncties vervuld. Tot 2006 was eiser gedurende vijftien jaar [functie 2] . In 2006 is hij overgestapt naar de [organisatie 3] . Hier werkte hij in de functie van [functie 4] ’. Eiser heeft in 2007 enige tijd ervaring opgedaan bij de [organisatie 1] . In april 2010 is eiser uitgevallen met burn-outverschijnselen. Na enige maanden van re-integratie is eiser in september 2010 geplaatst bij de Verkeerspolitie. In november 2011 heeft eiser als gevolg van een ongeval ernstig knieletsel opgelopen. Na re-integratie is eiser in november 2012 gaan werken bij de dienst [dienst] van het toenmalige [organisatie 2] . Op 1 mei 2013 was verweerder voornemens eiser te plaatsen bij de unit [unit] van de [organisatie 3] in [plaatsnaam] . In juni 2013 heeft eiser zich ziek gemeld.
3.2.
Bij besluit van 20 januari 2014 heeft verweerder de betaling van eisers bezoldiging per 13 januari 2014 stopgezet, omdat eiser niet bij de bedrijfsarts was verschenen.
Naar aanleiding van eisers bezwaar heeft verweerder dit besluit herroepen.
3.3.
Verweerder heeft eiser bij brief van 15 mei 2014 opgeroepen om op 22 mei 2014 te verschijnen op het spreekuur van de bedrijfsarts. Eiser heeft geantwoord bij e-mail van 21 mei 2014. Verweerder heeft bij brief van 12 juni 2014 voorgesteld dat de bedrijfsarts eiser thuis zal bezoeken. Eiser heeft daarop bij e-mail van 23 juni 2014 laten weten dat hij geen vertrouwen heeft in de arbodienst. Verweerder heeft eiser vervolgens bij brief van 2 juli 2014 opgeroepen om op 7 juli 2014 op het spreekuur van de bedrijfsarts te verschijnen. Als eiser niet verschijnt, zal zijn bezoldiging worden stopgezet. Eiser is op 7 juli 2014 niet verschenen bij de bedrijfsarts.
3.4.
Verweerder heeft bij het primaire besluit, omdat eiser heeft geweigerd bij de bedrijfsarts te verschijnen, eisers aanspraak op bezoldiging per 7 juli 2014 vervallen verklaard.
3.5.
Verweerder heeft eiser daarna nogmaals opgeroepen te verschijnen op het spreekuur van de bedrijfsarts. Eiser is op 7 augustus 2014 bij de bedrijfsarts geweest. Vanaf die datum is de bezoldiging hervat.
4. Bij het bestreden besluit handhaaft verweerder het primaire besluit. Verweerder ziet in de door eiser verwoorde historie ten aanzien van zijn re-integratie geen grondslag anders te oordelen over het vervallen van de aanspraak op bezoldiging per 7 juli 2014.
5. Eiser keert zich tegen dat besluit en stelt allereerst dat verweerder ten tijde van de vervallenverklaring reeds in staat was om een beslissing met betrekking tot zijn rechtspositie te nemen, omdat hij immers een machtiging voor het opvragen van medische informatie had afgegeven. Dit is niet gebeurd, ook niet toen eiser zich alsnog bij de bedrijfsarts gemeld had. De vervallenverklaring van de bezoldiging was daarom niet terecht, terwijl het door verweerder gebruikte middel ondeugdelijk is gebleken.
5.1.
De rechtbank volgt eisers betoog niet. Eiser is opgeroepen door de bedrijfsarts in het kader van verzuimbegeleiding en re-integratie, niet met het oog op het nemen van enig besluit ten aanzien van eisers rechtspositie. De vervallenverklaring van de aanspraak op bezoldiging is daarbij het geëigende middel om in te zetten indien de betrokken ambtenaar zijn verplichtingen niet nakomt.
5.2.
Niet in geschil is dat eiser is op grond van de artikelen 49c en 50 van het Barp verplicht is medewerking te verlenen aan zijn re-integratie. Vast staat dat eiser (ook) op 22 mei 2014 geen gehoor heeft gegeven aan de oproep om op het spreekuur van de bedrijfsarts te verschijnen. De bedrijfsarts, mevrouw [naam bedrijfsarts] , heeft reeds op 24 april 2014 toegelicht waarom het naar haar oordeel noodzakelijk was eiser op haar spreekuur te zien.
Zij was niet op de hoogte van eisers lichamelijke situatie en het beleid van de behandelend specialist. Volgens de bedrijfsarts was voorts de informatie van eisers behandelend psycholoog onvoldoende om op basis hiervan psychische beperkingen vast te stellen.
Het laatste contact met eiser daarover was op 6 mei 2013. De bedrijfsarts vindt het ten slotte nodig dat ze eiser ziet alvorens verweerder te kunnen adviseren.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee een redelijke grond voor de oproep aan eiser om bij de bedrijfsarts te verschijnen gegeven.
5.3.
Eisers stelling dat zijn psychische gesteldheid hem belet aan zijn verplichtingen te voldoen of in ieder geval maakt dat dit in redelijkheid niet van hem gevergd zou mogen worden, wordt naar het oordeel van de rechtbank niet ondersteund door de zich in het dossier bevindende medische stukken, waaronder ook de berichtgeving van eisers behandelend psychiater.
Eiser is bovendien op 7 augustus 2014 alsnog bij de bedrijfsarts geweest. Dat naar het oordeel van de behandelend psychiater al teveel direct contact met het werk moet worden afgeraden en dat verweerder op de hoogte is van eisers medische situatie en over alle relevante gegevens beschikt, is onvoldoende om te oordelen dat eiser niet bij de bedrijfsarts kon verschijnen of dat dit in redelijkheid niet van hem gevergd kon worden. Dat eisers arbeidsongeschiktheid (mede) een gevolg is van een arbeidsconflict en dat dit conflict voortduurt, is daarvoor ook onvoldoende.
5.4.
Eiser houdt verweerder verantwoordelijk voor het ontstaan en voortduren van zijn ernstige psychische klachten. Volgens eiser dient het arbeidsconflict opgelost te worden en draagt het oproepen bij de bedrijfsarts en de verzuimbegeleiding daar niet aan bij. Verweerder gaat volgens eiser niet in op zijn verzoeken om een eindoplossing.
Ook hierin ziet de rechtbank geen grond om eisers niet voldoen aan de oproep van de bedrijfsarts verschoonbaar te achten. Het antwoord op de vraag of sprake is van arbeidsongeschiktheid die is ontstaan door of vanwege de dienst, kan op zichzelf niet zo’n grond zijn. Dat geldt ook voor het gegeven dat partijen het niet eens zijn geworden over een ontslagregeling en –vergoeding.
5.5.
Nu de redenen die eiser heeft aangedragen geen deugdelijke grond bieden voor het niet verschijnen bij de bedrijfsarts, mocht verweerder in redelijkheid toepassing geven aan artikel 44 van het Bbp. Het gevolg dat eiser daardoor verstoken is van inkomen is daaraan inherent en maakt de gevolgen van het besluit niet onevenredig. Eiser is daarbij diverse malen in de gelegenheid gesteld aan zijn verplichtingen te voldoen en was op de hoogte van de gevolgen van het volharden in zijn weigering. Dit betekent dat verweerder evenmin grond hoefde te zien om de bezoldiging eerder te hervatten dan nadat eiser zich op 7 augustus 2014 alsnog bij de bedrijfsarts had gemeld.
5.6.
De beroepsgronden treffen geen doel. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
6.1.
Bij deze uitkomst is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.
7.1.
Eiser heeft verzocht om schadevergoeding tot een bedrag van € 66.537,18.
7.2.
Artikel 8:88 van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter bevoegd is op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van onder meer een onrechtmatig besluit of een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit.
Nu geen sprake is van een onrechtmatig besluit (of een daarmee gelijk te stellen handeling), wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af.
7.3
De rechtbank voegt hieraan het volgende toe. Eiser baseert zijn verzoek, met name de berekening van de gestelde schade, op de door de Centrale Raad van Beroep ontwikkelde jurisprudentie over schadevergoeding bij ontslag wegens verstoorde arbeidsverhoudingen.
In deze procedure is echter uitsluitend het besluit met betrekking tot het vervallen van de aanspraak op bezoldiging per 7 juli 2014 aan de orde. Aan een oordeel over de door eiser gestelde verstoorde arbeidsverhoudingen of het aandeel van elk van partijen daarin, komt de rechtbank niet toe. De rechtbank kan er ook niet aan voorbij gaan dat van een ontslagbesluit op die grond geen sprake is.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 3 november 2014 ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzitter, en mr. M. Kraefft en mr. R. Stijnen, leden, in aanwezigheid van C.H. Kuiper, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.