In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en de korpschef van politie. De ambtenaar, eiser, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de korpschef om zijn aanspraak op bezoldiging per 7 juli 2014 te vervallen, omdat hij niet bij de bedrijfsarts was verschenen. Eiser had eerder een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, maar dit was ingetrokken. Na het indienen van een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar, verklaarde de korpschef het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat eiser niet had voldaan aan zijn verplichtingen om bij de bedrijfsarts te verschijnen. De rechtbank oordeelde dat de korpschef terecht de bezoldiging had stopgezet, aangezien eiser meerdere keren was opgeroepen maar niet was verschenen. Eiser had aangevoerd dat zijn psychische gesteldheid hem belette om aan zijn verplichtingen te voldoen, maar de rechtbank vond deze stelling niet voldoende onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de korpschef in redelijkheid had kunnen besluiten om de aanspraak op bezoldiging te vervallen, en wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen sprake was van een onrechtmatig besluit. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.