ECLI:NL:RBNHO:2015:10767

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 november 2015
Publicatiedatum
8 december 2015
Zaaknummer
C/15/224662 HA RK 15-63
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenrapport en onpartijdigheid in medische aansprakelijkheidszaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 26 november 2015, gaat het om een deelgeschil tussen Stichting MCA Gemini Groep en Centramed B.A. als verzoekers, en een verweerder die medische aansprakelijkheid aanvoert tegen de vaatchirurg [naam vaatchirurg]. De rechtbank beoordeelt of het deskundigenrapport van vaatchirurg [vaatchirurg Radboud], dat op gezamenlijk verzoek tot stand is gekomen, bindend is. De verzoekers stellen dat het rapport de bevindingen van de deskundige bevestigt, terwijl de verweerder betwist dat het rapport voldoet aan de eisen van onpartijdigheid en inzichtelijkheid. De rechtbank concludeert dat het rapport niet aan deze eisen voldoet, omdat de deskundige niet transparant is geweest over zijn connecties met de vaatchirurg en de procedurele beginselen niet heeft nageleefd. Hierdoor is het rapport niet bruikbaar voor de beoordeling van het medisch handelen van de vaatchirurg. De rechtbank wijst het verzoek van de verzoekers af en begroot de kosten van het deelgeschil aan de zijde van de verweerder op € 12.567,23.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht, sectie handel en insolventie, locatie Alkmaar
AJB/JB
zaaknummer / rekestnummer: C/15/224662 / HA RK 15/63
Beschikking van 26 november 2015
in de zaak van
1. de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting
Stichting MCA Gemini Groep
gevestigd te Alkmaar,
2 de onderlinge waarborgmaatschappij met beperkte aansprakelijkheid
Centramed B.A.
gevestigd te Voorburg,
verzoekers,
advocaat mr. A.N.L. de Hoogh te Utrecht,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [plaats] , gemeente [naam 1] ,
verweerder,
advocaat mr. E.C. Kleverlaan te Alkmaar.
Verzoekers zullen hierna MCA respectievelijk Centramed worden genoemd. Verzoekers tezamen zullen hierna MCA c.s. worden genoemd. Verweerder zal [verweerder] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 het verzoekschrift tot het beslissen in een deelgeschil ex artikel 1019w Rv bij de rechtbank ingekomen op 3 april 2015 van de zijde van MCA c.s.;
 het verweerschrift van de zijde van [verweerder] met als productie 23 een medische expertise van dr. [naam chirurg] , chirurg, van 22 september 2015 (hierna: het rapport van [naam chirurg] ;
 de brief van 24 september 2015 met bijlagen 27-30 van de zijde van [verweerder] ;
 de mondelinge behandeling op 24 september 2015 en de aldaar door MCA c.s. overgelegde drie A4-tjes met e-mails;
 de pleitnotities van de zijde van MCA c.s.;
 de brief van 30 september 2015 met 2 bijlagen van de zijde van MCA c.s.;
 de twee brieven van 15 oktober 2015 van de zijde van [verweerder] ;
 de twee brieven van 21 oktober 2015 van de zijde van MCA c.s.;
 de brief van 21 oktober van de zijde van [verweerder] .
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald. De inhoud van voormelde stukken geldt als hier ingelast.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] heeft in 2000 vanwege klachten in rug en benen onder meer dr. [naam vaatchirurg] , destijds vaatchirurg van het MCA, (hierna: [naam vaatchirurg] ) geconsulteerd. Na onderzoek concludeerde [naam vaatchirurg] dat er geen sprake was van bloedvatvernauwing en dat de klachten van [verweerder] vermoedelijk neurogene oorzaken hadden. [naam vaatchirurg] heeft [verweerder] naar de neuroloog verwezen en geadviseerd om te stoppen met roken. De neuroloog heeft forse afwijkingen, waaronder een hernia, geconstateerd.
2.2.
In 2003 werd [verweerder] wederom vanwege klachten gezien door [naam vaatchirurg] . Volgens [naam vaatchirurg] hadden de klachten van [verweerder] geen vasculaire oorzaak. [naam vaatchirurg] heeft een looptest uitgevoerd en [verweerder] geadviseerd te stoppen met roken.
2.3.
Tussen 2000 en 2010 onderging [verweerder] verscheidene behandelingen van neurologische, neurochirurgische en orthopedische aard.
2.4.
In 2010 werden er bij Heeremans arteriële vaatafwijkingen geconstateerd, waaraan hij is behandeld.
2.5.
Bij brief van 10 augustus 2011 heeft [verweerder] het MCA aansprakelijk gesteld voor medisch onzorgvuldig handelen door [naam vaatchirurg] , inhoudende dat [naam vaatchirurg] in 2000 en 2003 de vaatdiagnostiek en de vaatproblematiek heeft ondergewaardeerd en heeft miskend dat aanvullend vaatonderzoek geïndiceerd was. De brief van de gemachtigde van [verweerder] vermeldt, voor zover relevant:
In 2000 en 2003 vond vaatonderzoek plaats door dr. [naam vaatchirurg] , omdat mijn cliënt al lange tijd last had van pijnlijke benen. De conclusie van dr. [naam vaatchirurg] was dat er geen sprake was van vaatproblematiek. In 2010 werden alsnog arteriële vaatafwijkingen gesignaleerd (door een andere arts) en bleken deze afwijkingen ook in 2000 en 2003 al aanwezig te zijn geweest. Nadat cliënt eind 2010 een tweetal stents in beide slagaders heeft gekregen, is hij voor het eerst in 10 jaar weer pijnvrij.
Mijn cliënt verwijt dr. [naam vaatchirurg] dat hij in 2000 en 2003 medisch onzorgvuldig heeft gehandeld.
Ik stel u daarom aansprakelijk voor de door cliënt geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade.
2.6.
Bij brief van 22 augustus 2011 heeft [naam vaatchirurg] de aansprakelijkstelling gemotiveerd betwist.
2.7.
Op 3 maart 2014 hebben verzekeraar Centramed, mede namens haar verzekerde MCA, en [verweerder] afgesproken om dr. [vaatchirurg Radboud] , als vaatchirurg verbonden aan het Radboud UMC, te vragen het medisch handelen van [naam vaatchirurg] te beoordelen aan de hand van de vraagstelling waarover partijen op 23 januari 2014, na onderhandeling, overeenstemming hebben bereikt.
2.8.
Bij brief van 3 maart 2014 heeft vervolgens Centramed [vaatchirurg Radboud] benaderd met het verzoek het medisch handelen van Meijer te beoordelen aan de hand van de vraagstelling. [vaatchirurg Radboud] heeft de opdracht aanvaard.
2.9.
Op 9 april 2014 heeft deskundige [vaatchirurg Radboud] een e-mail aan [naam vaatchirurg] gestuurd met de volgende tekst:
Geachte collega,
Recent werd mij verzocht een vaatchirurgische casus te beoordelen in verband met aansprakelijkstelling van het Medisch Centrum Alkmaar. U was destijds bij deze casus betrokken.
Na mijn onderzoek ben ik tot de conclusie gekomen, dat er in dit geval volledig volgens de professionele standaard is gehandeld. Dit zal ik aan klager meedelen.
Indien u nadere bijzonderheden wenst te vernemen, ben ik gaarne bereid tot een telefonische toelichting.
Met vriendelijke groet,
[vaatchirurg Radboud] .
2.10.
Op 9 april 2014 heeft [naam vaatchirurg] via e-mail een antwoord aan deskundige [vaatchirurg Radboud] gestuurd met de volgende tekst:
Beste [vaatchirurg Radboud] ,
Ik ben maar zo vrij om je te tutoyeren, al was het alleen maar vanwege onze groningse achtergrond. Ik was aan het AZG verbonden van 1976-1983 voor opleiding algemeen en later vaatchirurgie + nog een jaar bij [naam 1] . Ik meen dat jij in die periode transplantatiecoördinator was.
Dank voor je oordeel, het is inmiddels een ''oude'' zaak geworden, niet alleen van de lopende procedure, maar ook vanaf het ontstaan van de klacht. Voor zover ik het me herinner -zonder dossier- had hij lichte claudicatie in de beginjaren van deze eeuw, en werd uiteindelijk behandeld in 2011, inmiddels met veel co-morbiditeit.
Mooi dat het nu afgerond is,
Met vriendelijke groet,
[naam vaatchirurg]
2.11.
Op 10 april 2014 heeft deskundige [vaatchirurg Radboud] opnieuw een e-mail aan [naam vaatchirurg] gestuurd:
Beste [naam vaatchirurg] ,
Het is inderdaad de casus die je noemt. Ik denk dat de zaak wel klaar is nadat ze mijn rapport hebben gelezen.
Je hebt het bij het rechte eind. Ik was Txcoordinator in Groningen in 1979 en ben vervolgens met [naam 1] naar Maastricht afgereisd, waar ik mijn algemene opleiding heb genoten. Na verblijven in de US en in Rotterdam (Erasmus MC) ben ik nu al weer heel lang in het Radboud werkzaam als ''chief'' van een mooie jonge club vaatchirurgen. Met de Groningers heb ik nog altijd goede contacten. Onlangs heb ik bv met [naam 1] ( [soort chirurg] te Groningen) een groot donatie/transplantatie project gestart. Blijft leuk!
Groet, [vaatchirurg Radboud]
2.12.
Op 24 april 2014 heeft deskundige [vaatchirurg Radboud] het rapport dat als productie 13 bij verzoekschrift is overgelegd (hierna: het rapport) aan Centramed gestuurd. Onderaan het rapport staat vermeld dat het rapport in kopie is verzonden aan de heer [naam 1] van de SUR (Stichting Univé Rechtshulp), de rechtsbijstandsverzekeraar van Heeremans. Het rapport vermeldt op bladzijde 3:
Conclusie:
Aanvankelijk een conservatieve benadering voor arteriële insufficiëntie onderste extremiteiten, stadium Fontaine 2A bij een patiënt met voortdurende ernstige tabakabusus en later een invasieve behandeling voor arteriële insufficiëntie onderste extremiteiten stadium Fontaine 2B.
In beide stadia is geheel volgens de professionele standaard gehandeld.
2.13.
Bij e-mail van 10 juni 2014 aan de deskundige heeft Centramed mede namens MCA bericht geen vragen of opmerkingen te hebben over zijn rapport.
2.14.
Bij brief van 13 augustus 2014 is van de zijde van [verweerder] een aantal vragen voorgelegd aan de deskundige. De brief vermeldt onder meer:
Vraag 5
Naar ik heb begrepen werd door u advies uitgebracht op basis van de dossierinhoud. Niet duidelijk is uit uw rapportage op te maken welke stukken door u zijn bestudeerd. Kunt u mij alsnog daarvan een lijst met bestudeerde stukken aanleveren?
Vraag 6
Het is gebruikelijk, dat een concept van de uit te brengen expertiserapportage naar de te beoordelen cliënt wordt toegezonden om indien gewenst gebruik te maken van zijn blokkeringsrecht. Naar ik heb begrepen is dat in deze casus niet gebeurd.
Mag ik van u vernemen waarom dat niet plaats vond?
In het verlengde hiervan vroeg ik mij af waarom er, alvorens de rapportage definitief te maken, er geen concept-rapport aan ondergetekende werd toegezonden voor eventueel commentaar c.q. vragen. Zoals aangegeven mocht ik eerst na enige tijd de rapportage via de wederpartij ontvangen.
Vraag 7
Verder is het gebruikelijk om wanneer contact wordt opgenomen met een arts, in dit geval vaatchirurg [naam vaatchirurg] , een verslag hiervan wordt meegezonden met het rapport.
In de vraagstelling komt dit in vraag 4 aan de orde. Uit uw rapport maak ik op dat er een e-mailwisseling heeft plaats gevonden. Kunt u een kopie van deze e-mailwisseling naar mij en naar de medisch adviseur van Centramed zenden?
2.15.
Bij brief van 24 september 2014 heeft de deskundige de brief van [verweerder] beantwoord. Deze brief vermeldt onder meer:
5) Ik heb het volledige dossier, zoals dat door CentraMed aan mij is toegestuurd, bestudeerd. Ik ga ervan uit dat u over hetzelfde dossier beschikt en ik acht het niet aan mij om hiervan een volledige inhoudsopgave te maken.
6) Met de versturing van het concept rapport zijn de strikt de aanwijzingen van de opdrachtgever gevolgd. Ook aan u is op 24 april 2014 een kopie verzonden. Een verwijzing hiervan treft u aan aan het einde van het betreffende rapport.
7) Zo er relevante gegevens naar voren zijn gekomen uit de emailwisseling, zijn deze in het rapport verwerkt.
De bronberichten zijn niet gearchiveerd.
2.16.
Bij brief van 30 oktober 2014 heeft Centramed mede namens MCA aan [verweerder] bericht dat, gelet op het rapport van de deskundige, geen gronden aanwezig zijn voor het aannemen van verwijtbaar medisch handelen.
2.17.
Bij brief van 3 november 2014 heeft [verweerder] aan Centramed en MCA bericht dat het rapport van de deskundige niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. [verweerder] somt een aantal bezwaren op. [verweerder] stelt voor een andere deskundige te benoemen die opnieuw onderzoek gaat doen.
2.18.
Bij brief van 23 december 2014 heeft Centramed mede namens MCA bericht zich te zullen beraden op een juist vervolg van de zaak.
2.19.
Bij het op 3 april 2015 ingediende verzoekschrift heeft MCA c.s. een deelgeschil aanhangig gemaakt. Op 24 september 2015 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar. Daarbij zijn verschenen voor MCA mevrouw [naam 1] , juridisch adviseur bij MCA, en voor Centramed de heer [naam 1] , personenschadespecialist / dossierbehandelaar bij Centramed, beiden vergezeld van mr. De Hoogh voornoemd, alsmede [verweerder] , vergezeld van mr. Kleverlaan voornoemd.
2.20.
Op 22 september 2015 heeft dr. [naam chirurg] , chirurg aan het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis te Nijmegen, een definitieve rapportage re-expertise i.v.m. aansprakelijkheidsprocedure toegezonden aan [verweerder] (hierna: het rapport van [naam chirurg] ). Het betreft een in opdracht van [verweerder] opgesteld deskundigenbericht ter weerlegging van het deskundigenbericht van [vaatchirurg Radboud] heeft opgesteld.

3.Het deelgeschil

3.1.
MCA c.s. heeft verzocht dat de rechtbank voor recht verklaart dat het buiten rechte en op gezamenlijk verzoek tot stand gekomen deskundigenrapport van deskundige [vaatchirurg Radboud] bindend is tussen partijen en dat de bevindingen en conclusies van deze deskundige bij de verdere onderhandelingen tussen partijen als uitgangspunt dienen te gelden.
3.2.
[verweerder] heeft verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Kern van het geschil is de vraag of het buiten rechte en op gezamenlijk verzoek tot stand gekomen deskundigenrapport van deskundige [vaatchirurg Radboud] bindend is tussen partijen en of de bevindingen en conclusies van deze deskundige bij de verdere onderhandelingen tussen partijen als uitgangspunt dienen te gelden. Tussen partijen is niet in geschil dat ze met elkaar overeenstemming hebben bereikt over de persoon van de deskundige (vaatchirurg [vaatchirurg Radboud] , over de aan hem voor te leggen medische stukken en over de aan hem te stellen vragen. Tussen partijen is ook niet in geschil dat ze [vaatchirurg Radboud] gezamenlijk hebben verzocht een deskundigenbericht op te stellen. Partijen twisten over de vraag of de bezwaren die [verweerder] tegen het rapport aanvoert van zodanige aard zijn dat ze ertoe leiden dat hij niet aan het deskundigenbericht gebonden is.
4.2.
[verweerder] heeft aangevoerd dat het geschil niet geschikt is voor de deelgeschilprocedure omdat het rapport van [naam chirurg] de bevindingen van [vaatchirurg Radboud] weerspreekt zodat op zijn minst aanleiding is tot een nadere voorlichting, en daarvoor biedt de deelgeschilprocedure geen ruimte. Het MCA c.s. heeft dit verweer gemotiveerd betwist.
4.3.
De rechtbank verwerpt dit verweer van [verweerder] . De zaak gaat, zoals gezegd, in essentie om de vraag of de door [verweerder] aangevoerde bezwaren ertoe leiden dat hij niet aan het deskundigenbericht gebonden is. Naast bezwaren tegen de inhoud van het rapport heeft [verweerder] ook bezwaren tegen de wijze waarop het rapport tot stand is gekomen. Indien het rapport niet op de juiste wijze tot stand is gekomen, kan dit betekenen dat het rapport reeds daarom niet bruikbaar wordt geacht. Een beoordeling van de inhoud van het rapport is dan niet meer nodig. Het voor de beantwoording van deze vraag te onderzoeken materiaal is onmiddellijk beschikbaar en overzichtelijk.
4.4.
De rechtbank zal thans de door [verweerder] aangevoerde bezwaren bespreken. De rechtbank stelt daarbij voorop dat een buiten rechte en op gezamenlijk verzoek van partijen tot stand gekomen deskundigenrapport waarbij partijen overeenstemming hebben over de persoon van de deskundige, de voor te leggen stukken en de te stellen vragen in beginsel bindend is tussen partijen in die zin dat de bevindingen en conclusies van deze deskundige tussen partijen als uitgangspunt dienen te gelden, tenzij een van partijen zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen het deskundigenbericht heeft. De rechtbank dient daarom te beoordelen of de bezwaren die Heeremans tegen het deskundigenbericht aanvoert zwaarwegend en steekhoudend zijn.
4.5.
[verweerder] heeft de volgende bezwaren tegen het rapport aangevoerd. De deskundige heeft een aantal procedurele beginselen niet nageleefd: het blokkeringsrecht van [verweerder] is veronachtzaamd, [verweerder] is niet opgeroepen voor onderzoek, het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden, de deskundige heeft niet toegelicht hoe hij de bevindingen van neuroloog en neurochirurg in de beoordeling heeft meegenomen en van welke medische stukken hij gebruik heeft gemaakt, en is evenmin (behoorlijk) ingegaan op opmerkingen van de zijde van [verweerder] . Bovendien heeft de deskundige niet gemeld dat hij banden had met [naam vaatchirurg] . Daardoor is de schijn van partijdigheid ontstaan. Daarnaast is de conclusie van de deskundige dat [naam vaatchirurg] medisch juist heeft gehandeld onjuist. Niet alleen volgens de relevante richtlijn was aanvullende diagnostiek en behandeling geïndiceerd, ook had de twijfel die bij de neuroloog en de neurochirurg leefde over de vraag of er een neurogene oorzaak voor de klachten was, aanleiding moeten zijn voor [naam vaatchirurg] om aanvullend onderzoek te indiceren. [naam vaatchirurg] heeft echter geen aanvullend onderzoek geïndiceerd. [verweerder] heeft ter onderbouwing van de medisch inhoudelijke bezwaren verwezen naar het rapport van [naam chirurg] dat als productie 23 bij verweerschrift van [verweerder] is overgelegd.
4.6.
De bezwaren van [verweerder] kunnen worden onderverdeeld in bezwaren tegen de medische inhoud van het rapport en bezwaren tegen de wijze waarop het rapport tot stand is gekomen. De rechtbank stelt ten aanzien van die laatste categorie het volgende voorop. Een deskundige dient zijn opdracht onpartijdig te volbrengen. Dat betekent dat vóór zijn benoeming ter sprake moet zijn geweest of hij partijen privé of zakelijk kent en of hij vrijstaat ten opzichte van partijen. De deskundige moet dit ook zelf verifiëren zodra hij de processtukken ontvangt. Als een deskundige op enig moment een zakelijke connectie ontwaart tussen hem en één van partijen dient hij hiervan partijen, dan wel zijn contactpersoon, onmiddellijk op de hoogte te brengen. Voorts dient hij er, vanuit het beginsel van hoor en wederhoor, voor te zorgen dat partijen in een gelijkwaardige positie komen en blijven in hun communicatie met hem. Het is daarom essentieel dat de deskundige niet met één partij communiceert zonder de wederpartij in de gelegenheid te stellen daarbij aanwezig te zijn of, in geval van bijvoorbeeld correspondentie via e-mail, de wederpartij daarvan een kopie geven. Ook dient een deskundige in medische zaken als deze het inzage- en blokkeringsrecht in acht te nemen, hetgeen inhoudt dat hij eerst de gelaedeerde in staat moet stellen kennis te nemen van het conceptrapport om te beoordelen of hij het wenst te blokkeren, voordat de deskundige het rapport tegelijkertijd aan partijen toestuurt voor opmerkingen en vragen.
4.7.
Bij de beoordeling of het rapport op juiste wijze tot stand is gekomen, neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Uit de e-mailwisseling die ter zitting door MCA c.s. is overgelegd en die integraal is vermeld onder 2.9-2.11 van deze beschikking, blijkt dat de deskundige en [naam vaatchirurg] elkaar kennen althans een gemeenschappelijke zakelijke achtergrond in het Academisch Ziekenhuis in Groningen hebben en dat de deskundige zich in ieder geval op 9 april 2014, twee weken voordat hij zijn rapport heeft uitgebracht, van deze connectie bewust was. Dit roept in beginsel vragen op over de onpartijdigheid van de deskundige.
4.8.
[verweerder] heeft zich na de zitting overeenkomstig afspraak over deze e-mailcorrespondentie uitgelaten bij brief van 15 oktober 2015. Het MCA c.s. heeft hierop inhoudelijk gereageerd bij brief van 21 oktober 2015. Dit was niet afgesproken op de zitting. Van de zijde van [verweerder] is bezwaar gemaakt tegen deze brief van het MCA c.s. en verzocht dat deze brief wegens schending van hoor en wederhoor buiten beschouwing zal worden gelaten. Het MCA c.s. heeft hiertegen geprotesteerd.
4.9.
De rechtbank oordeelt als volgt. De e-mailcorrespondentie is ter zitting in het geding gebracht. Het debat daarover is daarom ter zitting niet uitvoerig gevoerd, reden waarom partijen in de gelegenheid zijn gesteld zich er alsnog bij brief over de e-mailcorrespondentie uit te laten. De rechtbank acht het van belang dat partijen zich volledig over de e-mailcorrespondentie kunnen uitlaten omdat het een centraal punt inneemt bij de vraag of de schijn van partijdigheid van de deskundige objectief gerechtvaardigd is. Met de brieven van 30 september 2015, 15 oktober 2015 en 21 oktober 2015 hebben partijen dat naar het oordeel van de rechtbank kunnen doen. Het MCA c.s. laat zich in zijn brief van 21 oktober 2015 niet meer uit over een nieuw aspect van de e-mailcorrespondentie. Van schending van hoor en wederhoor is geen sprake. Op grond van het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om de brief van het MCA c.s. van 21 oktober 2015 buiten beschouwing te laten.
4.10.
Verdergaande met de beoordeling van het geschil is vervolgens de vraag in hoeverre de schijn van partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Bij de beantwoording van die vraag neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Tussen partijen is niet in geschil dat de deskundige zijn connectie met [naam vaatchirurg] niet heeft gemeld aan beide partijen. Het verweer van MCA c.s. dat hij ''het wel had gemeld als hij niet vrijstond'' faalt. Het had op de weg gelegen van de deskundige om aan partijen te melden dat hij [naam vaatchirurg] kende, zodra hij daar achter kwam. De vraag of de deskundige desondanks vrij stond, staat immers niet alleen ter beoordeling van hemzelf maar ook van partijen. Partijen, in dit geval met name [verweerder] , is nu de mogelijkheid ontnomen zich over deze vraag uit te laten.
4.11.
Uit de inhoud van de e-mails blijkt voorts dat, zoals [verweerder] opmerkt, de deskundige [naam vaatchirurg] ruim twee weken voordat hij zijn rapport aan partijen heeft verzonden, toen hij nog midden in zijn onderzoek zat, uit eigen beweging per e-mail heeft benaderd, en niet vanuit de noodzaak om inlichtingen te verzamelen teneinde zich een oordeel over het medisch handelen van [naam vaatchirurg] te vormen maar om hem te informeren over de uitkomsten van zijn onderzoek. De deskundige schrijft aan [naam vaatchirurg] dat hij denkt ''dat de zaak wel klaar is nadat partijen zijn rapport hebben gelezen''. Deze ongevraagde en premature inschatting van de kansen van [verweerder] geeft geen blijk van een onpartijdige houding jegens partijen maar wijst eerder op onderlinge vertrouwelijkheid met de arts [naam vaatchirurg] wiens handelen ter beoordeling stond. Bovendien heeft de deskundige deze e-mail, hoewel daarom expliciet gevraagd, zonder deugdelijke verklaring niet aan [verweerder] toegestuurd.
4.12.
Uit de e-mails van de deskundige en zijn brief van 24 september 2014 blijkt verder dat hij geen acht heeft geslagen op het inzage- en blokkeringsrecht van [verweerder] . Niet alleen heeft hij [naam vaatchirurg] zonder duidelijke noodzaak als eerste geïnformeerd over zijn bevindingen maar ook heeft hij niet, zoals het hoort, eerst een exclusieve conceptrapportage aan [verweerder] gestuurd zodat deze kon beslissen of hij gebruik wilde maken van zijn blokkeringsrecht. De deskundige heeft zijn rapport, naar eigen zeggen, tegelijkertijd aan beide partijen heeft gestuurd. Het rapport is immers gericht aan het MCA en onderaan het rapport staat vermeld dat het rapport in kopie naar de rechtsbijstandsverzekeraar van [verweerder] is verzonden (daargelaten de vraag of het rapport daar daadwerkelijk is ontvangen). Deze handelwijze staat ook vermeld als antwoord onder punt 6 van de brief van 24 september 2014, vermeld onder 2.14 van deze beschikking. De rechtbank leidt uit dit antwoord af dat de deskundige bewust voor deze handelwijze heeft gekozen.
4.13.
Volgens MCA c.s. heeft [verweerder] zijn inzage- en blokkeringsrecht prijsgegeven door daar niet direct een beroep op te doen maar in plaats daarvan vragen te stellen en opmerkingen te maken over het deskundigenbericht, in het verlengde waarvan deze handelwijze van de deskundige er niet toe kan leiden dat [verweerder] niet gebonden is aan het rapport. Wat daar ook van zij, de rechtbank acht de omstandigheid dat de deskundige het inzage- en blokkeringsrecht van [verweerder] kennelijk bewust heeft veronachtzaamd ook relevant in het kader van de vraag of de schijn van partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Het illustreert dat de deskundige weinig zorgvuldig met de belangen van [verweerder] is omgesprongen.
4.14.
De rechtbank merkt op dat ook de inzichtelijkheid van het rapport op meerdere punten te wensen overlaat. Het rapport is zeer summier, slechts 2,5 bladzijde lang. Zoals [verweerder] terecht opmerkt, heeft de deskundige niet gedocumenteerd op welke stukken hij zijn oordeel heeft gebaseerd. Ook is geen inzicht gegeven in de wijze waarop het rapport tot stand gekomen is en zijn gemaakte keuzes niet gemotiveerd (zoals: waarom is contact met [naam vaatchirurg] opgenomen en waarover is met hem gecorrespondeerd, welke stukken zijn bestudeerd en wat is daaruit gebleken, wanneer is het concept naar partijen verstuurd, welke vragen zijn door partijen gesteld en hoe zijn deze verwerkt in de eindrapportage). De uiteindelijke conclusie dat [naam vaatchirurg] volgens de professionele standaard heeft gehandeld, is minder dan vier regels lang en is nauwelijks gemotiveerd.
4.15.
Daarnaast geldt het volgende. [verweerder] is in 2001 onderzocht door neuroloog [naam 1] . Zij heeft haar bevindingen neergelegd in haar brief van 5 november 2001. In 2003 is Heeremans onderzocht door neurochirurg [naam 1] . Hij heeft zijn bevindingen neergelegd in zijn brief van 18 juni 2003. Deze brieven zijn door [verweerder] overgelegd als bijlage 4 en 5 bij verweerschrift. [verweerder] is van oordeel dat de deskundige de bevindingen van deze neuroloog en neurochirurg, die allebei schrijven dat de klachten van [verweerder] mogelijk vasculair te duiden waren en wiens bevindingen volgens [verweerder] aanleiding hadden moeten zijn voor aanvullend vasculair onderzoek, onvoldoende heeft meegenomen in zijn oordeel. [verweerder] heeft ter onderbouwing van deze stelling verwezen naar het rapport van [naam chirurg] . [naam chirurg] betrekt de bevindingen van deze neurologen en neurochirurgen wel in zijn onderzoek en komt tot de conclusie dat in 2003 aanvullend onderzoek geïndiceerd was. Het MCA c.s. heeft deze stelling gemotiveerd betwist.
4.16.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het gaat in deze niet om de vraag of [naam vaatchirurg] in 2003 aanvullend vasculair onderzoek had moeten gelasten of niet, het gaat om de vraag of de deskundige de bevindingen van de neuroloog en neurochirurg bij zijn oordeel had moeten betrekken en zo ja, of hij dat op behoorlijke wijze gedaan heeft (voor zover uit zijn rapport kan worden opgemaakt). De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de deskundige deze brieven niet uit eigen beweging in zijn rapport heeft besproken terwijl dat, gelet op het feit dat de bevindingen van de neuroloog en neurochirurg niet op één lijn stonden met de bevindingen van [naam vaatchirurg] , op zichzelf wel voor de hand had gelegen. Nadat [verweerder] de deskundige in zijn brief van 13 augustus 2014 specifiek heeft gevraagd om alsnog zijn licht te laten schijnen over deze bevindingen van de neuroloog en de neurochirurg, antwoordt de deskundige dat de mening van de neuroloog niet ter zake doet omdat deze niet is gebaseerd op enige vorm van vaatchirurgisch onderzoek en dat de mening van de neurochirurg niet ter zake doet omdat deze slechts is gevormd op basis van waargenomen perifere verkalkingen. De rechtbank acht dit antwoord van de deskundige onvoldoende begrijpelijk en inzichtelijk. Al het voorgaande levert sterke aanwijzingen op dat de deskundige de bevindingen van de neuroloog en neurochirurg onvoldoende bij zijn oordeel heeft betrokken.
4.17.
De rechtbank is op grond van al het voorgaande van oordeel dat het deskundigenbericht niet voldoet aan de eisen van onpartijdigheid en inzichtelijkheid bij de totstandkoming van het deskundigenbericht. Hierdoor kleven er reeds zodanige fundamentele gebreken aan het rapport van [vaatchirurg Radboud] dat het niet bruikbaar is om als rapportage te dienen voor de beoordeling van het medisch handelen van vaatchirurg [naam vaatchirurg] in de zaak tussen MCA c.s. en [verweerder] . De overige bezwaren van [verweerder] tegen de medische inhoud van het deskundigenbericht behoeven daarom geen bespreking meer. Het verzoek van MCA c.s. zal worden afgewezen.
4.18.
De rechtbank zal overeenkomstig het bepaalde in artikel 1019aa Rv de kosten van het deelgeschil aan de zijde van [verweerder] begroten, nu er geen aanleiding bestaat van dit uitgangspunt af te wijken. Voor een veroordeling tot betaling van de kosten van het deelgeschil bestaat evenwel geen grond, nu de aansprakelijkheid niet is vastgesteld.
4.19.
[verweerder] verzoekt toewijzing van een bedrag van € 4.070,00 aan advocaatkosten plus vergoeding van de kosten van het rapport [naam chirurg] van € 5.127,38 en vergoeding van de kosten van de medisch adviseur van € 3.369,85. [verweerder] stelt een rechtsbijstandsverzekering te hebben bij Univé uit hoofde waarvan Univé de advocaatkosten voor haar rekening neemt.
4.20.
MCA c.s. betwist de hoogte van de advocaatkosten. Volgens MCA c.s. is het bedrag van € 4.070,00 onvoldoende gespecificeerd en doorstaan de uren die de advocaat heeft besteed aan contact met cliënt, medisch adviseur en derden niet de dubbele redelijkheidstoets. MCA c.s. wenst de prijsafspraak tussen Univé en [naam 1] Advocaten te zien om te kunnen nagaan of inderdaad een bedrag van € 4.070,00 is overeengekomen. MCA c.s. acht het bedrag voor de medisch adviseur exorbitant omdat het de helft is van het bedrag dat [naam chirurg] vraagt terwijl [naam chirurg] een geheel nieuwe rapportage heeft opgezet en de medisch adviseur alleen de rapportages van derden beoordeelt. Anderzijds stelt Centramed dat zij niets te maken heeft met de prijsafspraak tussen Univé en [naam 1] Advocaten en stelt zij dat het bedrag van € 4.070,00 de dubbele redelijkheidstoets niet doorstaat.
4.21.
Van de zijde van [verweerder] is hiertegen ingebracht dat, om een deskundigenbericht dat op gezamenlijk verzoek is opgesteld te kunnen weerleggen, het nodig is om een tegenrapport in het geding te brengen, zodat de kosten daarvoor in redelijkheid zijn gemaakt. Voorts is aangevoerd door mr. Kleverlaan dat zij in werkelijkheid meer dan het bedrag van € 4.070,00 zou kosten als zij niet van de prijsafspraak zou uitgaan maar van haar werkelijke tarief en gemaakte uren.
4.22.
De rechtbank overweegt dat bij de begroting van de kosten aan de zijde van [verweerder] de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd dient te worden: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn. De rechtbank acht het bedrag van € 4.070,00 inclusief kantoorkosten en BTW aan advocaatkosten, gelet op de aard van de zaak, alleszins redelijk en zal dit bedrag daarom overnemen, te meer daar ook niet weersproken is dat mr. Kleverlaan meer uren aan de zaak heeft besteed dan door dit bedrag gedekt. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de stelling van mr. Kleverlaan dat er een prijsafspraak is tussen Univé en Schenkeveld voor dit bedrag. De rechtbank acht de kosten van de medisch adviseur en de kosten van [naam chirurg] ook redelijk. MCA c.s. heeft tegen de in de specificatie genoemde uren en tarieven geen concreet bezwaar aangevoerd en de rechtbank heeft zelf ook geen aanleiding om aan de redelijkheid ervan te twijfelen. Gezien het voorgaande zal de rechtbank de kosten van het deelgeschil begroten op een totaalbedrag van € 12.567,23.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzochte af.
5.2.
begroot de kosten aan de zijde van [verweerder] als bedoeld in artikel 1019aa Rv op € 12.567,23.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Blokland en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2015.