ECLI:NL:RBNHO:2015:10644

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 december 2015
Publicatiedatum
4 december 2015
Zaaknummer
15/810088-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling van een NS-conductrice met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 december 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling van een hoofdconductrice van de N.V. Nederlandse Spoorwegen. De mishandeling vond plaats op 6 maart 2015 in Hoofddorp, waar de verdachte de conductrice zwaar lichamelijk letsel toebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen getuigen of camerabeelden van de mishandeling zelf waren, maar dat de verdachte als enige in de buurt van de aangeefster was op het moment van de mishandeling. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte, gezien zijn psychische problematiek, als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van één jaar opgelegd, naast een tbs-maatregel met dwangverpleging, gezien het verhoogde recidiverisico en de onvoorspelbaarheid van het gedrag van de verdachte. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor materiële en immateriële schade, is in zijn geheel toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting waar de officier van justitie en de raadsman van de verdachte hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft de inhoud van een Pro Justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum meegenomen in haar oordeel over de strafbaarheid van de verdachte en de op te leggen sancties.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/810088-15
Uitspraakdatum: 4 december 2015
Tegenspraak (artikel 279 lid 2 Sv)
Vonnis (P)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 november 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het PPC Vught.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Kubbinga en van wat de raadsman van verdachte, mr. F.W. Horstman, advocaat te Velsen-Zuid, naar voren heeft gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 06 maart 2015 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, althans een persoon, te weten [slachtoffer], hoofdconductrice bij de N.V. Nederlandse Spoorwegen, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten verbrijzeling van (dan wel fracturen van) de bovenkaak en/of jukboog en/of oogkas en/of neus, heeft toegebracht door die [slachtoffer] een of meerma(a)l(en) (met kracht) op/tegen haar hoofd en/of (elders) op/tegen haar lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen en/of anderszins geweld op die [slachtoffer] toegepast, ten gevolge waarvan genoemd letsel is ontstaan.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
3.3. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 6 maart 2015 omstreeks 00.38 uur komt de trein uit Amersfoort aan op perron 2 in Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, het eindstation van deze trein. [slachtoffer] (hierna aangeefster) is dan werkzaam als hoofdconductrice op deze trein. [2] Tevens is zij buitengewoon opsporingsambtenaar bij de NS. [3] Nadat de trein vanuit Schiphol is vertrokken richting Hoofddorp, loopt aangeefster de trein van voor naar achter door. Ze heeft daarbij verdachte in de eerste klasse zien zitten. Daarna is er omgeroepen dat Hoofddorp het eindstation is en dat iedereen de trein moet verlaten. In Hoofddorp aangekomen heeft aangeefster de trein aan de achterkant verlaten en is via het perron naar voren gelopen om te controleren of er nog mensen in de trein zaten. [4] Enkele passagiers stappen uit. [5] Verdachte blijft in de trein zitten. Aangeefster heeft verdachte gezegd dat hij de trein moest verlaten en wanneer hij daar niet op reageert, heeft ze zijn tas en muts gepakt en op een bankje op het perron gelegd. [6] Ondertussen heeft aangeefster aan getuige [getuige 1], de machinist, gemeld dat er één passagier is die de trein niet wil verlaten. [7] Ongeveer een minuut na deze oproep stond [getuige 1] op het perron. [8] Omstreeks 00.41 uur komt er een trein op perron 1 binnen, waar getuige [getuige 2] de hoofdconducteur van is. Hij stapt samen met een passagier uit zijn trein en ziet aangeefster op de grond liggen met [getuige 1] bij haar. [9] Naast deze mensen is verdachte op dat moment de enige andere persoon op het perron. [10] Aangeefster wordt door de ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Daar wordt geconstateerd dat sprake is van ernstige beschadiging van het gezichtsskelet; fracturen van het jukbeen, bovenkaak, neus en verbrijzeling van de rechter oogkas met verplaatsing van de bodem van de oogkas en het oog naar beneden. Het herstel van de breuken, het herstel van gezichtsvermogen en de gevolgen van de hersenschudding zijn niet te voorspellen. De fracturen zijn passend bij een hoogenergetisch trauma. [11] Dit kan ook worden geformuleerd worden als met kracht uitgevoerd (fors) stomp geweld, gericht rechts op het gelaat. Hierdoor zijn de beenderen van de oogkas, het jukbeen en de bovenkaak gebroken. Dit letsel past bij een trap of stomp en niet bij een val. [12] Aangeefster is geopereerd en moet minstens nog twee keer worden geopereerd. [13] Verdachte wordt omstreeks 01.33 uur aangehouden op perron 3 van station Hoofddorp. [14] Op zijn schoen wordt een bloedspoor aangetroffen die van aangeefster kan zijn. [15]
3.4. Bewijsoverweging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat er teveel onduidelijkheid is over hoe aangeefster haar letsel heeft opgelopen, of deze voortkomt uit een mishandeling en of het verdachte is die hiervoor verantwoordelijk is. Verdachte heeft een plausibele verklaring gegeven over wat zich heeft afgespeeld. Zijn verklaring wordt ondersteund door de stukken in het dossier. Er zijn geen getuigen en aangeefster weet niet hoe ze aan het letsel is gekomen. Daarbij komt dat verdachte niet de enige was in de trein. Dat wordt bevestigd door de camerabeelden en getuige [getuige 1] die meerdere reizigers ziet uitstappen. Getuige [getuige 2] ziet verdachte met zijn muts op. Dat ondersteunt de verklaring van verdachte dat aangeefster niet zijn spullen buiten de trein heeft gezet. Het bloedspoor op zijn schoen van verdachte past bij de verklaring van verdachte dat aangeefster zijn been heeft vastgepakt. De plek van het bloedspoor maakt het niet aannemelijk dat verdachte aangeefster letsel heeft toegebracht door middel van een trap met hoog energetische impact. Alles overwegend is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig en daarom moet verdachte worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn betoog en overweegt hieromtrent als volgt.
Het verweer dat er meerdere reizigers waren op het perron, vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen. Uit de onder 3.3. genoemde redengevende feiten en omstandigheden volgt immers dat verdachte alleen met aangeefster moet zijn geweest ten tijde van de mishandeling. Aangeefster liep, na aankomst in Hoofddorp, op het perron de trein langs om te zien of er nog passagiers in zaten. Zij zag alleen verdachte nog zitten, waarop zij de trein inging en de muts en tas van verdachte oppakte om deze vervolgens buiten op een bankje op het perron te leggen. Hierna zou zij de trein weer hebben willen binnengaan. Dat er op dat moment nog passagiers in de onmiddellijke nabijheid van de plaats waar aangeefster is aangetroffen, aanwezig waren, is uiterst onaannemelijk en vindt ook geen steun in de stukken. Het feit dat getuige [getuige 2] verdachte met zijn muts op heeft gezien doet daar niet aan af, aangezien dit niet strijdig is met de verklaring van aangeefster dat zij zijn spullen buiten de trein heeft gezet. Immers het is ook mogelijk dat verdachte na de mishandeling zijn spullen van het bankje heeft gepakt. Daarbij komt dat op de camerabeelden is te zien dat verdachte eerst de muts in zijn handen heeft. Bovendien acht de rechtbank de verklaring van verdachte over het bloedspoor op zijn schoen ongeloofwaardig. Er is geen enkel aanknopingspunt op grond waarvan aangenomen zou moeten worden dat aangeefster de verdachte zou hebben vastgepakt, zoals verdachte heeft verklaard. Dit scenario is niet aannemelijk geworden. Verdachte heeft deze verklaring naar het oordeel van de rechtbank alleen afgelegd om te waarheid te verhullen. Nu verdachte als enige bij aangeefster in de buurt was en in aanmerking genomen het korte tijdsbestek tussen de mishandeling en het aantreffen van aangeefster door de getuigen, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat verdachte aangeefster zwaar lichamelijk letsel door middel van mishandeling heeft toegebracht. Derhalve is het feit wettig en overtuigend bewezen.
3.5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 maart 2015 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, te weten [slachtoffer], hoofdconductrice bij de N.V. Nederlandse Spoorwegen, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten verbrijzeling van (dan wel fracturen van) de bovenkaak en jukboog en oogkas en neus, heeft toegebracht door die [slachtoffer] een of meerma(a)l(en) (met kracht) op/tegen haar hoofd en/of (elders) op/tegen haar lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen en/of anderszins geweld op die [slachtoffer] toegepast, ten gevolge waarvan genoemd letsel is ontstaan.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft en terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
[psychiater], psychiater, en [psycholoog], psycholoog, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum hebben een Pro Justitie rapportage, gedateerd 18 november 2015, opgemaakt naar aanleiding van onderzoek naar de persoon van verdachte. In dit rapport komt naar voren dat bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Zakelijk weergegeven staat in het rapport het volgende. Verdachte heeft zeer beperkt meegewerkt aan het onderzoek, maar vaststaat dat hij vanaf de adolescentie forse gedragsproblemen laat zien. In 2013 zijn er herhaaldelijk aanwijzingen uit de verschillende dossiers dat betrokkene chronisch psychotisch is, waarbij door meerdere psychiaters als primaire overweging een schizofrene ontwikkeling wordt benoemd. In het huidige onderzoek wordt eveneens een floride psychotisch toestandsbeeld vastgesteld met paranoïde en megalomane kenmerken. Derhalve wordt een psychotische stoornis NAO geclassificeerd. Daarnaast zijn er duidelijke aanwijzingen dat verdachte in dagelijkse hoeveelheden cannabis heeft gebruikt. Onduidelijk is wat het effect daarvan is geweest. Het is wel uitgesloten dat zijn recidiverende psychotische decompensaties door drugs alleen geïnduceerd zijn, daar bij abstinentie een floride psychose persisteert. Er zijn duidelijke aanwijzingen voor een zich ontwikkelende persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken. In het huidige onderzoek is het niet mogelijk om uitspraken te doen over de persoonlijkheid van betrokkene wegens het bestaan van een psychotisch toestandsbeeld, waardoor het zicht op onderliggende persoonlijkheid ontnomen wordt. Uit de verschillende medische dossiers en informatie uit het penitentiair dossier komt naar voren dat verdachte zowel in de periode voorafgaand aan, als in de periode na het ten laste gelegde feit floride psychotisch is. Daarnaast wordt in het proces-verbaal van het verhoor van verdachte direct na zijn aanhouding beschreven dat hij eveneens verward en moeilijk te volgen overkomt op de verbalisanten. Er kan dus met voldoende zekerheid wordt vastgesteld dat verdachte ook ten tijde van het ten laste gelegde feit in psychotische toestand heeft verkeerd. Deze psychotische stoornis was op floride en allesomvattende wijze aanwezig en heeft daarmee in ieder geval in zekere mate tot oordeels- en kritieksstoornis geleid. Om bovenstaande redenen wordt geadviseerd verdachte tenminste verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Een verder gaande mate van ontoerekeningsvatbaarheid wordt overigens niet uitgesloten, maar kan niet worden onderbouwd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het voornoemde rapport ter zijde dient te worden geschoven. De inhoud van het rapport is op gebrekkige wijze tot stand gekomen, er staan fouten in en het valt niet te controleren of de oude medische gegevens (die niet als bijlage aan het rapport zijn toegevoegd) juist zijn geïnterpreteerd terwijl deze ook nog eens op ongeldige wijze zijn verkregen. De inhoud van het rapport is voor 90% gestoeld op oude medische gegevens. Deze zijn verkregen door een volmacht die verdachte heeft getekend. Echter was hij zich er niet van bewust waarvoor en met welk doel hij tekende. Er is dus sprake van een wilsgebrek. Voorts zijn de oude rapportages niet aan het rapport aangehecht, waardoor niet kan worden gecontroleerd of deze op een juiste wijze zijn geïnterpreteerd. Bovendien staat in het rapport dat verdachte weer medicatie in het PPC Vught zou gebruiken, terwijl de behandelingspsychiater aldaar heeft gezegd dat dit niet het geval is. Gelet hierop dient het rapport volledig buiten beschouwing te worden gelaten en het advies terzijde te worden geschoven, aldus de raadsman.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn betoog en overweegt hieromtrent als volgt.
De deskundige [psychiater] heeft ter terechtzitting de gang van zaken bij een dergelijk onderzoek uitgelegd. Hij heeft onder ede verklaard dat hij verdachte heeft gewezen op het onderzoek en zijn rol daarin, alsmede op zijn rechten en de betekenis van de volmachten Gelet op deze toelichting ziet de rechtbank geen grond voor de aanwezigheid van een wilsgebrek bij de verlening van de volmacht en mocht de oude informatie derhalve door de deskundigen bij hun oordeelsvorming worden betrokken. Toen verdachte had aangegeven niet meer te willen meewerken, is de deskundige gestopt met het verzamelen van informatie. Echter, er was toen al informatie binnengekomen die gebruikt is bij het opstellen van het rapport. De deskundige heeft verder verklaard dat het niet gebruikelijk is om oude rapportages als bijlage bij het rapport te voegen, in het onderhavige geval is de gebruikelijke werkwijze toegepast.
De rechtbank heeft gelet op het vorenstaande geen reden om te twijfelen aan de inhoud van het rapport, dat naar het oordeel van de rechtbank een goed gefundeerde conclusie bevat. Derhalve wordt de inhoud van het rapport meegenomen ter beoordeling van de strafbaarheid van verdachte en de op te leggen straf.
Of verdachte op dit moment wel of niet medicatie gebruikt, laat de rechtbank daarbij in het midden. De vermelding in het rapport dat dit het geval is, is niet leidend voor de door de deskundigen getrokken conclusies.
De rechtbank neemt de conclusies van de psychiater en de psycholoog over en maakt die tot de hare. Nu de verdachte ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit verminderd toerekeningsvatbaar was, kan het feit hem niet geheel worden toegerekend. De rechtbank zal hiermee in de strafmaat rekening houden.
6. Motivering van de sancties
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar en de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Voorts vordert de officier de gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
6.2. Standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft hij betoogd dat uitsluitend een gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest dient te worden opgelegd, wanneer verdachte strafbaar wordt geacht en het rapport van het Pieter Baan Centrum terzijde wordt geschoven. Meer subsidiair verzoekt de raadsman een straf op te leggen die recht zou doen aan de zaak, waarbij hij opmerkt dat verdachte langer in voorarrest heeft gezeten dan passend zou zijn geweest, gezien zijn (gedeeltelijke) ontoerekeningsvatbaarheid.
6.3. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit de Pro Justitia rapportage d.d. 18 november 2015 van [psychiater], psychiater, en [psycholoog], psycholoog, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
6.4. Hoofdstraf
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de zware mishandeling van een hoofdconductrice van de NS. Verdachte heeft haar zwaar lichamelijk letsel toegebracht. Gezien het letsel moet verdachte haar met veel kracht hebben mishandeld, zulks terwijl er sprake was van een geringe conflictsituatie. Ze heeft een ernstige beschadiging van het gezichtsskelet; fracturen van het jukbeen, bovenkaak en neus. Haar oogkas is verbrijzeld met verplaatsing van de bodem en het oog naar beneden, waardoor ze nu dubbel ziet. Het slachtoffer heeft meerdere operaties moeten ondergaan om haar gezichtsskelet te reconstrueren. Er zullen nog vele operaties moeten volgen zonder dat duidelijk is of zij weer geheel zal herstellen. Naast het lichamelijke letsel is er ook sprake van psychisch letsel. De gevolgen van deze mishandeling hebben een grote impact gehad op het leven van het slachtoffer, zoals uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt. Ook heeft de mishandeling een grote maatschappelijke impact gehad, zoals blijkt uit alle media aandacht, acties van NS-medewerkers direct volgend op de mishandeling en de aanwezigheid van een groot aantal NS-medewerkers tijdens de terechtzitting. Een dergelijke mishandeling zorgt voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Uit voornoemd rapport van het Pieter Baan Centrum is naar voren gekomen dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. De rechtbank neemt deze conclusie mee in haar oordeel.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een straf, zoals door de officier van justitie geëist passend en geboden is.
6.5. Vrijheidsbenemende maatregel
Uit voornoemd rapport van het Pieter Baan Centrum komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens, die ook bestond ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit. Daarover is, zakelijk weergegeven, het volgende opgenomen in het rapport. Verdachte reageert betrekkelijk goed op behandeling met antipsychotica. Verdachte is echter herhaaldelijk weinig gemotiveerd gebleken om op langere termijn medicatie in te nemen. Hierdoor stopt hij met de medicatie en de psychotische klachten keren terug. Er bestaan dus echter wel mogelijkheden om de psychotische klachten te behandelen, mits in een (blijvend) gedwongen kader uitgevoerd en gecontroleerd. Deze behandeling moet worden aangevuld met psycho-educatie. Bovendien moet er nog aanvullend onderzoek plaatsvinden om een eventuele organische component uit te sluiten. De behandeling van de psychotische stoornis zal echter niet voldoende zijn om de kans op recidive voldoende te verminderen. Er is een groot vermoeden dat sprake is van al veel langer bestaande onderliggende gedragsproblemen. Dit is gestoeld op een pre morbide reeds aanwezige verminderde frustratietolerantie en gestoorde agressieregulatie, waarmee een antisociaal gedragspatroon en daarmee zeer wel mogelijke een verhoogd risico op recidive in stand zullen worden gehouden. Bovendien kan niet worden uitgesloten, dat er in het middelengebruik ook nog te behandelen problematiek verscholen ligt. Het patroon van agressie lijkt verankerd in de multi-complexe problematiek en is daarmee in ieder geval deels door pathologische factoren bepaald. Het recidive risico wordt als verhoogd ingeschat. Wanneer verdacht begrensd wordt en hij geen of weinig uitwijkmogelijkheden heeft, kunnen bij snel oplopende frustratie gevaarlijke situaties ontstaan. Aangetekend moet worden dat zijn gedrag onvoorspelbaar en oninvoelbaar is. Een verhoogd risico op escalatie kan dus ook niet worden uitgesloten. De behandeldoelen zullen in een langdurig klinisch kader moeten worden gerealiseerd. Gezien de duur van de behandeling is een opname in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar ex artikel 37 Sr geen optie. Verdachte weigert behandeld te worden, waardoor hij zich niet zal houden aan behandeleisen indien deze als voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf of bij een tbs-behandeling zouden worden opgelegd. Aldus resteert het advies verdachte een TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt die tot de hare.
De rechtbank is van oordeel dat de terbeschikkingstelling van verdachte dient te worden gelast en dat zijn verpleging van overheidswege dient te worden bevolen, nu bij verdachte tijdens het begaan van het feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, het door verdachte begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen/goederen het opleggen van deze maatregel eist.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten zware mishandeling kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven kan gaan. Met betrekking tot het gevaar voor de algemene veiligheid van personen overweegt de rechtbank dat verdachte is vervolgd voor zware mishandeling van een ambtenaar in functie, hetgeen op zichzelf een rechtstreeks gevaar voor anderen oplevert.
7. Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 25.752,83,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit respectievelijk € 22.000,- immateriële schade, € 1.235,83,- zorgkosten, € 524,- kosten voor een nieuwe bril, € 1.732,- kosten huishoudelijke hulp,€ 252,- ziekenhuisdaggeldvergoeding en € 9,- parkeerkosten.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard gezien de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft hij betoogd dat er een kans is dat de schade verdachte niet kan worden toegerekend nu hij tenminste als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden gezien. Om dit door een deskundige te laten uitzoeken zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij moet op die grond niet ontvankelijk worden verklaard. Tot slot merkt de raadsman op dat het bedrag van de immateriële schade erg hoog is ingeschat, nu niet te overzien is of en hoe het letsel zal genezen. De strafprocedure komt te vroeg voor een dergelijke vordering en kan hierom ook niet ontvankelijk worden verklaard. Wanneer de rechtbank van mening is dat er een gedeelte van de immateriële schade kan worden toegewezen, dan is deze wel erg hoog ingeschat. Een bedrag rond de € 5.000,- zou in dit geval passend zijn. Ten aanzien van een eventuele toewijzing van de materiële schadeposten refereert de raadsman zich aan het oordeel van rechtbank.
De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsman en overweegt hieromtrent als volgt. De verminderde toerekenbaarheid in strafrechtelijke zin heeft betrekking op de vraag of het gepleegde feit aan de dader kan worden toegerekend. Vertaald naar het civiele recht gaat het derhalve om de toerekenbaarheid van de onrechtmatige daad aan de dader, niet om de toerekenbaarheid van schade aan het handelen van de dader. De verminderde toerekenbaarheid in strafrechtelijke zin staat niet in de weg staat de toerekenbaarheid van de onrechtmatige daad aan de verdachte (zie ook: ECLI:NL:RBSHE:2011:BU8967).
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. Ondanks dat er nog geen eindprognose is het dermate duidelijk dat nu al sprake is van blijvend letsel, zoals het verlies van het reukvermogen. De rechtbank zoekt voor de hoogte van het bedrag aansluiting bij de door de benadeelde partij toegevoegde jurisprudentie.
De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 maart 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 37a, 37b, 300, 304 van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van één (1) jaar.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld, en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van € 25.752,83, bestaande uit € 3.752,83,- voor de materiële en
€ 22.000,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 maart 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 25.752,83, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 maart 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 163 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.J. van Keken, voorzitter,
mr. B.J.G. Leeuw en mr. R.M. Flohil, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. C.W. van der Hoek,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 december 2015.
Mr. Flohil is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] d.d. 8 maart 2015, dossierpagina 38 & Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 maart 2015, dossierpagina 83.
3.Proces-verbaal verhoor [slachtoffer] bij de rechter-commissaris d.d. 24 augustus 2015.
4.Proces-verbaal verhoor [slachtoffer] bij de rechter-commissaris d.d. 24 augustus 2015.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 maart 2015, dossierpagina 84.
6.Proces-verbaal verhoor [slachtoffer] bij de rechter-commissaris d.d. 24 augustus 2015.
7.Proces-verbaal verhoor [slachtoffer] bij de rechter-commissaris d.d. 24 augustus 2015 en proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] d.d. 12 maart 2015, dossierpagina 57.
8.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] d.d. 12 maart 2015, dossierpagina 57.
9.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] d.d. 8 maart 2015, dossierpagina 53-54 en proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 maart 2015, dossierpagina 84-85.
10.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] d.d. 12 maart 2015, dossierpagina 57, proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 maart 2015, dossierpagina 85-88.
11.Geneeskundige verklaring GGD d.d. 11 maart 2015, 100.
12.Een schriftelijk bescheid, te weten een e-mail van [arts], arts, d.d. 19 oktober 2015, los opgenomen in het strafdossier.
13.Proces-verbaal verhoor [slachtoffer] bij de rechter-commissaris d.d. 24 augustus 2015.
14.Proces-verbaal aanhouding d.d. 6 maart 2015, dossierpagina 22.
15.Proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 6 april 2015 & Rapport Nederlands Forensisch Instituut d.d. 26 maart 2015, los opgenomen in het dossier.