Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil
- i) tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [de werknemer] te voldoen het netto-equivalent van het bruto bedrag ad € 1.231,20 aan achterstallig salaris en bijkomende emolumenten over de maand maart 2015, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2015 tot de dag der algehele voldoening, althans subsidiair de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
- ii) tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [de werknemer] te voldoen het netto equivalent van het bruto bedrag ad €167,20 aan niet uitbetaalde vakantiedagen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2015 tot de dag der algehele voldoening, althans subsidiair de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
- iii) tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [de werknemer] te voldoen het netto equivalent van het bruto bedrag ad € 615,60 aan wettelijke verhoging vanwege het tot op heden niet uitbetalen van het salaris over de maand maart 2015, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2015 tot de dag der algehele voldoening, althans subsidiair de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
- iv) tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [de werknemer] te voldoen een bedrag ad
- v) binnen 2 weken na betekening van dit vonnis over te gaan tot overlegging aan [de werknemer] van een schriftelijke specificatie (salarisstrook) over de maanden november en december van 2014, alsmede die van de maanden januari, februari en maart van 2015 ter zake de verschuldigde bedragen alsmede een eindafrekening en een jaaropgave van het jaar 2014, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom ad € 1.500,00 voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat [de werkgever] c.s. daarmede in gebreke blijft;
- vi) tegen behoorlijk bewijs van kwijting ter zake van buitengerechtelijke kosten aan eiseres te voldoen een bedrag ad € 532,88, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
- vii) aan [de werknemer] te voldoen de kosten van deze procedure, alsmede de nakosten, te
(€ 167,20) niet uitbetaald.
4.De beoordeling
€ 167,20 bruto. [de werkgever] heeft dit gemotiveerd betwist bij conclusie van antwoord door middel van een door haar opgesteld overzicht van de opgebouwde en opgenomen uren. Gelet op deze gemotiveerde betwisting bij conclusie van antwoord, nader toegelicht ter zitting, heeft [de werknemer] het door haar gestelde aantal nog uit te betalen uren onvoldoende onderbouwd. Behoudens de enkele stelling dat [de werknemer] niet goed inziet waar het negatieve urensaldo over 2014 (- 17) vandaan komt, heeft [de werknemer] het overzicht niet inhoudelijk weersproken. In het licht van de gemotiveerde onderbouwing daarvan door [de werkgever] is deze stelling onvoldoende concreet.
Dit brengt mee dat de [de werkgever] op de voet van artikel 7:668, lid 1 een aanzegvergoeding verschuldigd is. Bij de begroting van de hoogte van de te betalen vergoeding is het volgende van belang.