ECLI:NL:RBNHO:2015:10371

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 november 2015
Publicatiedatum
27 november 2015
Zaaknummer
800531-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag tijdens uitgaansgeweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 november 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van poging tot doodslag. De zaak vond zijn oorsprong in een gewelddadig voorval dat plaatsvond op 11 oktober 2014 in Purmerend, waar de verdachte en medeverdachten betrokken waren bij een uit de hand gelopen treiterpartij. Het geweld was gericht op een derde persoon die opkwam voor de getreiterde jongens. De verdachte heeft een significant aandeel gehad in het geweld door het slachtoffer elf keer met kracht te trappen, terwijl deze op de grond lag. Het slachtoffer raakte buiten kennis door het geweld en werd in een hulpeloze toestand achtergelaten door de verdachte en zijn mededaders. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van € 690,94 voor materiële schade, die voortvloeide uit het bewezen verklaarde feit. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800531-14 (P)
Uitspraakdatum: 26 november 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 november 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Kubbinga en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P.M. Breukink, advocaat te Arnhem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 11 oktober 2014 te Purmerend ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, (krachtig)
- ( met gebalde vuist) op/tegen/in het gezicht en/of het hoofd, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer] heeft geslagen/gestompt (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag en/of het hoofd van die [slachtoffer] tegen de grond werd gedrukt) en/of,
- ( met geschoeide voet) op/tegen/in het gezicht en/of het hoofd en/of de nek/hals en/of de rug en/of de buik, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer] heeft geschopt/getrapt (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag en/of het hoofd van die [slachtoffer] tegen de grond werd gedrukt) en/of, vervolgens
- ( met gebalde vuist) op/tegen/in het gezicht en/of het hoofd, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer] heeft geslagen/gestompt en/of (met geschoeide voet) op/tegen/in het gezicht en/of het hoofd en/of de nek/hals en/of de rug en/of de buik, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer] heeft geschopt/getrapt, terwijl die [slachtoffer] bewusteloos was geraakt en hulpeloos op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 11 oktober 2014 te Purmerend tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, (krachtig)
- ( met gebalde vuist) op/tegen/in het gezicht en/of het hoofd, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer] heeft geslagen/gestompt (terwijl die [slachtoffer] (buiten bewustzijn) op de grond lag en/of het hoofd van die [slachtoffer] tegen de grond werd gedrukt) en/of,
- ( met geschoeide voet) op/tegen/in het gezicht en/of het hoofd en/of de nek/hals en/of de rug en/of de buik, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer] heeft geschopt/getrapt (terwijl die [slachtoffer] (buiten bewustzijn) op de grond lag en/of het hoofd van die [slachtoffer] tegen de grond werd gedrukt), vervolgens
- ( met gebalde vuist) op/tegen/in het gezicht en/of het hoofd, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer] heeft geslagen/gestompt en/of (met geschoeide voet) op/tegen/in het gezicht en/of het hoofd en/of de nek/hals en/of de rug en/of de buik, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer] heeft geschopt/getrapt, terwijl die [slachtoffer] bewusteloos was geraakt en hulpeloos op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op vrijdagavond/nacht van 10 op 11 oktober 2014 is [slachtoffer 2] met vrienden in [café] aan de Koemarkt in Purmerend. Omstreeks 02:00 uur staat [slachtoffer 2] voor het café en wil hij naar huis gaan. [2] Verdachte, medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] staan samen met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] voor het café en vragen aan een jongen ([slachtoffer 2], rechtbank) hoe hij heet. [3] De groep jongens blijft vragen hoe [slachtoffer 2] heet en duwen hem. [slachtoffer 2] wordt bij zijn nek gepakt. Twee van de vrienden van [slachtoffer 2] komen uit het café en een van hen wordt ook lastiggevallen.
Op dat moment komt een man langsgelopen. De man zegt: ‘We hebben toch geen zin in ruzie’ en probeert te sussen. [slachtoffer 2] loopt vervolgens samen met de man richting de Dubbele Buurt. De groep jongens blijft hen naroepen en loopt achter hen aan. De man wordt uitgescholden door de groep jongens. De man draait zich om en zegt tegen de groep jongens dat zij hun mond moeten houden. [4]
Deze man, later blijkend te zijn genaamd [slachtoffer], loopt op medeverdachte [medeverdachte 2] af en stopt vlak voor hem. Medeverdachte [medeverdachte 2] pakt [slachtoffer] met beide handen vast en ook [slachtoffer] pakt medeverdachte [medeverdachte 2] vast. Er ontstaat duw- en trekwerk. Verdachte trekt zijn jas uit en legt deze op de grond. Medeverdachte [medeverdachte 2] en [slachtoffer] komen ten val. Hierop geven verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] beiden een schop tegen de zijkant van het lichaam van [slachtoffer], terwijl medeverdachte [medeverdachte 2] op [slachtoffer] zit. Verdachte geeft vervolgens meerdere trappen met kracht met zijn rechtervoet tegen de zij en de rug van [slachtoffer]. Verdachte gebruikt zijn hele lichaam om kracht achter de trappen te zetten. Verdachte stampt vervolgens met zijn rechtervoet op het gezicht van [slachtoffer], door zijn knie omhoog te brengen en rechtstandig met kracht in het gezicht van [slachtoffer] te schoppen. [slachtoffer] ligt de gehele tijd op de grond en is in gevecht met medeverdachte [medeverdachte 2]. Na de rechtstandige trap van verdachte drukt medeverdachte [medeverdachte 1] het hoofd van [slachtoffer] op de grond. [slachtoffer] probeert zich te verdedigen door zijn hoofd en lichaam te beschermen. Medeverdachte [medeverdachte 2] slaat met zijn rechtervuist in het gezicht van [slachtoffer], terwijl verdachte [slachtoffer] tegen het hoofd schopt. Medeverdachte [medeverdachte 2] ligt nog met [slachtoffer] op de grond en verdachte slaat [slachtoffer]. Hierna schopt verdachte meermalen tegen het hoofd en de nek van [slachtoffer]. Vervolgens draait [slachtoffer] zijn gezicht weg van de klappen die hij krijgt van medeverdachte [medeverdachte 2], waarna hij door verdachte wordt geschopt in het gezicht. [slachtoffer] staakt zijn verdediging en verliest zijn bewustzijn. [slachtoffer] blijft in één houding op de grond liggen. Medeverdachte [medeverdachte 2] gaat bovenop [slachtoffer] zitten en geeft hem met zijn rechtervuist met kracht twee klappen in het gezicht. Medeverdachte [medeverdachte 2] stapt van [slachtoffer] af en hierna geeft verdachte nog een trap tegen de zijkant van het gezicht van [slachtoffer]. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft in totaal zeven keer richting het gezicht van [slachtoffer] geslagen. Verdachte heeft [slachtoffer] in totaal elf keer geschopt, waaronder drie keer tegen het hoofd en één keer in het gezicht. Verdachte pakt zijn jas van de grond en kijkt naar [slachtoffer]. Ook medeverdachte [medeverdachte 2] kijkt naar [slachtoffer], terwijl deze bewegingsloos op de grond blijft liggen. Vervolgens lopen zij weg in de richting van de Breedstraat. [5]
Verbalisant [verbalisant] loopt naar de Dubbele Buurt. [verbalisant] ziet dat een groep jongens wegrent. [verbalisant] ziet [slachtoffer] op de grond liggen. [slachtoffer] beweegt niet. [verbalisant] ziet dat [slachtoffer] niet bij bewustzijn is. Naast het gezicht van [slachtoffer] ligt een gebitsprothese, die in meerdere stukken gebroken is. [verbalisant] roept via de centrale meldkamer een ambulance op voor [slachtoffer]. [6] [slachtoffer] wordt in de ambulance nagekeken en mag onder begeleiding van een vriend naar huis. Deze vriend krijgt instructies, [slachtoffer] moet elke twee uur wakker gemaakt worden. [7] [slachtoffer] wordt de volgende ochtend wakker met hevige pijn in zijn hoofd en kan die dag alleen in bed blijven liggen. [8]
3.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 11 oktober 2014 te Purmerend ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, krachtig
- met gebalde vuist tegen/in het gezicht en/of het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag en/of het hoofd van die [slachtoffer] tegen de grond werd gedrukt) en,
- met geschoeide voet tegen/in het gezicht en/of het hoofd en/of de rug van die [slachtoffer] heeft geschopt/getrapt (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag en/of het hoofd van die [slachtoffer] tegen de grond werd gedrukt) en, vervolgens
- met gebalde vuist in het gezicht van die [slachtoffer] heeft geslagen en met geschoeide voet tegen het gezicht van die [slachtoffer] heeft getrapt, terwijl die [slachtoffer] bewusteloos was geraakt en hulpeloos op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot doodslag.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig (24) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan zes (6) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is er op gewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit in geen enkele vorm heeft vergoelijkt en zijn volledige verantwoording neemt voor hetgeen is gebeurd. Verdachte heeft berouw en heeft zijn spijt betuigd. Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit 18 jaar en is kortstondig gedetineerd geweest in een penitentiaire inrichting , hetgeen grote indruk op hem heeft gemaakt. Door verdachte is op vrijwillige basis hulp gezocht om er achter te komen hoe het zo mis heeft kunnen gaan. Op zichzelf is de strafeis van de officier van justitie in lijn met jurisprudentie en gezien de ernst wellicht op zijn plaats, maar door de verdediging wordt verzocht te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, een langdurige voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf voor maximale duur.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag. Na een treiterpartij tijdens een stapavond, die zich richtte op willekeurige jongens, heeft een explosie van geweld plaatsgevonden, gericht op een derde die opkwam voor deze getreiterde jongens. Verdachte heeft een belangrijk aandeel gehad in het geweld door het slachtoffer elf keer met kracht te trappen, terwijl deze op de grond lag en een medeverdachte op hem zat en hem sloeg en een andere medeverdachte het slachtoffer schopte en zijn hoofd naar beneden duwde. Verdachte heeft onder meer drie keer met kracht tegen het hoofd van het slachtoffer geschopt. Het slachtoffer is door het op hem uitgeoefende geweld buiten kennis geraakt, maar ook hierna heeft verdachte nog eens met kracht in het gezicht van het slachtoffer getrapt. Vervolgens hebben verdachte en zijn mededaders het slachtoffer in hulpeloze toestand achtergelaten.
Het behoeft geen betoog dat het slachtoffer evenzeer het leven had kunnen laten. Dit geweld tegen een volstrekt onschuldig slachtoffer, die enkel is opgekomen voor een ander, is verdachte zeer aan te rekenen. Door dergelijk zinloos geweld te plegen heeft verdachte blijk gegeven van een volstrekt gebrek aan respect voor het leven van een ander. Het geweld tegen het slachtoffer heeft, blijkens zijn verklaring op zitting, weliswaar geen onherstelbaar fysiek letsel, maar wel langdurige fysiotherapeutische behandeling noodzakelijk gemaakt en ernstige psychische gevolgen veroorzaakt. Het slachtoffer is nog altijd angstig en daardoor nog steeds in zijn dagelijkse doen en laten beperkt.
Verdachte heeft na het plegen van het feit met zijn medeverdachten overlegd over de mogelijkheden om de waarheid te bemantelen. De rechtbank acht, gezien de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en de onderzoeksbevindingen met betrekking tot de whats app gesprekken op [medeverdachte 2] telefoon, het verhaal over het mogelijk trekken van een mes door het slachtoffer volstrekt ongeloofwaardig. Ook het aanzetten van een ander tot het doen van valse aangifte en het verzinnen van verdachtmakingen in de richting van het slachtoffer acht de rechtbank kwalijk.
Ter zitting doet verdachte het ook nu nog voorkomen dat hij dacht dat het slachtoffer een beweging maakte als zou hij een mes hebben willen pakken. De rechtbank constateert dat verdachte ook ter zitting in elk geval op dit punt niet de volledige verantwoording voor zijn handelen heeft willen nemen.
Gelet op in het bijzonder de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt, en ziet de rechtbank geen ruimte voor het voorstel van de raadsvrouw om het onvoorwaardelijk strafdeel gelijk te doen zijn aan het voorarrest en aan te vullen met een maximale taakstraf en een langdurige voorwaardelijke gevangenisstraf.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
  • het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 12 oktober 2015, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld;
  • het ten aanzien van verdachte opgestelde reclasseringsadvies, gedateerd 21 oktober 2015, waaruit onder meer volgt dat verdachte bij FPK De Waag in Zaandam aan risicofactoren in zijn leven heeft gewerkt en goede resultaten heeft geboekt, waardoor voortzetting van het toezicht in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke strafoplegging geen toegevoegde waarde meer zal hebben en dit toezicht derhalve niet langer geïndiceerd is.
Voorts heeft de rechtbank gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte, die ten tijde van het plegen van het feit 18 jaar oud was.
De rechtbank constateert dat de strafeis die door de officier van justitie is geformuleerd overeenstemt met straffen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd. In de jeugdige leeftijd van verdachte, alsmede de omstandigheid dat verdachte in het kader van zijn schorsingsvoorwaarden langdurig onder elektronisch toezicht is gesteld en daarmee al gedurende lange tijd een vorm van vrijheidsbeperking heeft ondergaan, ziet de rechtbank aanleiding deze straf te matigen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.

7.Vordering benadeelde partij [slachtoffer] en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft, conform het bepaalde in artikel 51f lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, een vordering tot schadevergoeding van een gedeelte van zijn totale vordering, ten bedrage van € 690,94, ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit tandartskosten met betrekking tot herstel c.q. vervanging van een kunstgebit.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot het gevorderde bedrag rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De vordering zal derhalve worden toegewezen. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een van de medeverdachten dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: medeplegen van poging tot doodslag) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
VIERENTWINTIG (24) MAANDEN, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
TWAALF (12) MAANDEN,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op DRIE (3) JAREN bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 690,94, geheel bestaande uit materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd ;
veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 690,94, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
DERTIEN (13) DAGENhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Daalmeijer, voorzitter,
mr. I.A.M. Tel en mr. B.E.P. Myjer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.J. de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van donderdag 26 november 2015.
Mr. Myjer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] d.d. 12 oktober 2014 (dossierpagina 65-midden).
3.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [medeverdachte 3] d.d. 24 oktober 2014 (dossierpagina 182-onder en 183-boven).
4.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] d.d. 12 oktober 2014 (dossierpagina 65-onder en 66-boven).
5.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 oktober 2014 (dossierpagina’s 17 en 18).
6.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 oktober 2014 (dossierpagina 14-midden).
7.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] d.d. 12 oktober 2014 (dossierpagina 69-boven).
8.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 14 oktober 2014 (dossierpagina 41-midden).