1.5.Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 augustus 2013 en daarbij declaratieformulieren van de maanden januari tot en met juni 2013 overgelegd waarop is ingevuld dat [naam zus] iedere dag 8 uur werkt voor een uurtarief van € 15,90 dus € 127,27 per dag.
2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat er geen aanleiding is om (alsnog) de verantwoording over de periode 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2013 goed te keuren. Eiseres heeft niet voldaan aan de verplichtingen voor het ontvangen van een Pgb. Zij heeft geen deugdelijk bewijs geleverd waaruit kan worden opgemaakt dat zij het bedrag van € 16.922,97 aan Pgb daadwerkelijk aan zorg heeft besteed. Verweerder mag om die reden redelijkerwijs aannemen dat de zorgkosten niet zijn gemaakt. De verantwoording is volgens verweerder dan ook terecht afgewezen.
3. Eiseres voert -zakelijk weergegeven- het volgende aan. Vast staat dat zij is geïndiceerd voor verblijf, begeleiding en persoonlijke verzorging, klasse 7. Haar zus verleent deze zorg, eigenlijk 24 uur per dag en 7 dagen per week. Eiseres was niet op de hoogte van de wet- en regelgeving en begreep deze voor zover zij dat wel was niet. Ook de hulpverleners begrepen niet hoe in het geval van eiseres het Pgb verantwoord diende te worden. Hoe dan ook is het Pgb correct besteed. De situatie van eiseres is duidelijk. Er is geen twijfel aan de omstandigheid dat de zus van eiseres, die eiseres in huis heeft, de zorg verleent. Zij heeft dan ook recht op het volledige netto Pgb voor een werkweek van 40 uur. De Pgb gelden zijn niet structureel met vaste bedragen aan de zorgverlener overgemaakt. Indien nodig vulde zij haar saldo aan met het Pgb. Thans loopt de administratie van het Pgb correct, via de Sociale Verzekeringsbank. In ieder geval dient verweerder volgens eiseres het bedrag dat aan de zorgverlener is betaald zoals volgt uit de bankafschriften van 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2013 goed te keuren.
4. De rechtbank acht het volgende wettelijk kader -zoals dit luidde ten tijde in geding- van belang.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de AWBZ kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat het College voor Zorgverzekeringen (nu het Zorginstituut Nederland), overeenkomstig de in die regeling gestelde regels, subsidies verstrekt om verzekerden de mogelijkheid te geven om in plaats van het tot gelding brengen van een aanspraak op grond van de AWBZ zelf te voorzien in de zorg die zij behoeven. Deze ministeriële regeling is de Regeling subsidies AWBZ (Stcrt. 2005, 242, hierna: de Regeling). In paragraaf 2.6 van de Regeling zijn bepalingen opgenomen over het Pgb.
Ingevolge artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling wordt, voor zover hier van belang, bij de verlening van het netto Pgb de verzekerde de verplichting opgelegd dat hij een schriftelijke overeenkomst sluit met de zorgverlener waarin ten minste, voor zover hier van belang, de volgende onder 1 en 2 genoemde afspraken zijn opgenomen:
“1. declaraties voor verleende zorg worden niet betaald indien zij niet binnen zes weken na de maand waarin de zorg is verleend bij de verzekerde zijn ingediend;
2. een declaratie van een zorgverlener bevat een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het uurtarief, het aantal te betalen uren, het burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, het sociaal-fiscaal nummer en de naam van de zorgverlener, en wordt door de zorgverlener ondertekend.”
Ingevolge artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling stelt de verzekerde, de in onderdeel c bedoelde overeenkomsten en declaraties, desgevraagd ter beschikking van het Zorgkantoor.
Ingevolge artikel 2.6.9 eerste lid, aanhef en onder i, van de Regeling draagt de verzekerde er zorg voor dat een zorgverlener op wie het Arbeidstijdenbesluit niet van toepassing is niet meer dan veertig uur in een week voor hem werkzaamheden verricht.
5. De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of verweerder de verantwoording van eiseres van haar Pgb over de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2013 terecht heeft afgekeurd. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of eiseres aan haar verplichting heeft voldaan aan te tonen dat zij het aan haar toegekende Pgb voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2013 heeft besteed aan kwalitatief verantwoorde zorg.
6. Eiseres heeft een incomplete zorgovereenkomst overgelegd. Deze heeft geen ingangsdatum en geldt voor onbepaalde tijd. Verder zijn er afspraken gemaakt over een variabel aantal uren met vermelding van 24 uur per dag en zeven dagen per week. Er is geen tarief in de overeenkomst opgenomen. Het rekeningnummer van de zorgverlener, de looptijd van de overeenkomst en de vergoeding per uur of per maand ontbreken. De door eiseres toegezonden declaratieformulieren vermelden dat 7 keer 24 uur per week is gewerkt. Er is geen specificatie van de data en het aantal gewerkte uren. Alleen een totaalbedrag van
€ 16.922,87 is genoemd. De som van de bedragen op de nadien toegezonden declaratieformulieren komt voorts niet overeen met het bedrag dat op het verantwoordingsformulier staat. Ook komen de bedragen niet overeen met de uitbetaalde bedragen zoals volgt uit de bankafschriften. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de verantwoording die is afgelegd niet beantwoordt aan de voorwaarden van artikel 2.6.9 van de Regeling. Als gevolg daarvan heeft eiseres niet aangetoond dat zij het aan haar toegekende Pgb over de periode in geding heeft besteed aan kwalitatief verantwoorde zorg. Verweerder heeft de verantwoording van het Pgb van eiseres over de periode van 1 januari 2013 tot 30 juni 2013 dan ook terecht afgekeurd.
7. Anders dan eiseres betoogt en de motivering van de beslissing op bezwaar doet vermoeden, heeft verweerder geen discretionaire bevoegdheid bij de beoordeling van de verantwoording. Een belangenafweging dient verweerder (pas) te maken bij besluiten tot subsidievaststelling en eventuele terugvordering. Deze besluiten liggen in het onderhavige geding niet ter beoordeling voor. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd omtrent onwetendheid van haar en door haar ingeschakelde derden met de geldende regelgeving leidt de rechtbank derhalve niet tot een ander oordeel. Ook de stelling dat er in elk geval wel zorg is verleend aan eiseres door haar zus kan eerst in een eventuele procedure rond de besluiten tot subsidievaststelling en eventuele terugvordering aan de orde komen.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.