ECLI:NL:RBNHO:2014:9936

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 oktober 2014
Publicatiedatum
24 oktober 2014
Zaaknummer
14/701022-12
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in ontuchtzaak wegens bewijsuitsluiting door onherstelbaar vormverzuim

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 23 oktober 2014, stond de verdachte terecht voor ontucht met twee minderjarige slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie, mr. E. Visser, vorderde vrijspraak van de primair ten laste gelegde feiten en bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde feiten. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. I.E. Leenhouwers, pleitte voor bewijsuitsluiting van de verklaringen van de aangeefsters op grond van schending van de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefsters niet betrouwbaar waren door de invloed van hun moeders tijdens het informatieve gesprek, wat leidde tot onherstelbaar vormverzuim. Hierdoor werden de verklaringen van de aangeefsters uitgesloten van het bewijs. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren aan de ten laste gelegde feiten, wat resulteerde in vrijspraak voor beide feiten. De benadeelde partijen, de slachtoffers, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, aangezien er geen bewezen feiten waren waaruit schade voortvloeide. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in zedenzaken en de noodzaak om de rechten van de verdachte te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 14/701022-12 (P)
Uitspraakdatum: 23 oktober 2014
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 9 oktober 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 2] te[geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Visser en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. I.E. Leenhouwers, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
Primair
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 1 maart 2007 te [plaats 1], gemeente[geboorteplaats], met[slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 1]), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die[slachtoffer 1], hebbende verdachte (telkens)
- zijn, verdachtes vinger in de vagina van die[slachtoffer 1] geduwd en/of gebracht, en/of
- zijn, verdachtes vinger tussen de schaamlippen van die[slachtoffer 1] gebracht en/of vervolgens heen en weer gaande bewegingen met die vinger tussen die schaamlippen gemaakt, en/of
- die[slachtoffer 1] ge(tong)zoend, en/of
- de vagina en/of de borsten van die[slachtoffer 1] betast, en/of
- zich laten aftrekken door die[slachtoffer 1] (waarna verdachte is klaargekomen)
- de hand(en) van die[slachtoffer 1] over zijn, verdachtes penis gelegd en/of zijn, verdachtes hand(en) over die hand(en) van die[slachtoffer 1] geplaatst en/of vervolgens heen en weer gaande bewegingen gemaakt;
Subsidiair
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1
januari 2007 tot en met 1 maart 2007 te [plaats 1], gemeente[geboorteplaats], met[slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 1]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
- het zoenen van die[slachtoffer 1], en/of
- het betasten van de vagina en/of de borsten van die[slachtoffer 1], en/of
- het leggen van de hand(en) van die[slachtoffer 1] over zijn, verdachtes penis en/of vervolgens het plaatsen van zijn, verdachtes hand(en) over die hand(en) van die[slachtoffer 1] en/of het vervolgens maken van heen en weer gaande bewegingen;
Feit 2:
Primair
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus tot en met 1 oktober 2008 te [plaats 2], met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], hebbende verdachte
- zijn, verdachtes vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 2] geduwd en/of gebracht, en/of
- die [slachtoffer 2] ge(tong)zoend, en/of
- zich laten aftrekken door die [slachtoffer 2] (waarna verdachte is klaargekomen), en/of
- de hand(en) van die [slachtoffer 2] over zijn, verdachtes penis gelegd en/of zijn, verdachtes hand(en) over die hand(en) van die [slachtoffer 2] geplaatst en/of vervolgens heen en weer gaande bewegingen gemaakt;
- de vagina en/of de borsten van die [slachtoffer 2] betast;
Subsidiair
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2008 tot en met 1 oktober 2008 te [plaats 2], met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
- het zoenen van die [slachtoffer 2], en/of
- het betasten van de vagina en/of de borsten van die [slachtoffer 2], en/of
- het zich laten aftrekken door die [slachtoffer 2], en/of
- het leggen van de hand(en) van die [slachtoffer 2] over zijn, verdachtes penis en/of het plaatsen van zijn, verdachtes hand(en) over die hand(en) van die [slachtoffer 2] en/of vervolgens het maken van heen en weer gaande bewegingen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de primair ten laste gelegde feiten en tot bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit primair bepleit dat de verklaringen van aangeefster van het bewijs dienen te worden uitgesloten wegens schending van de voorschriften vervat in de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik (de Aanwijzing). Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat vrijspraak dient te volgen aangezien de verklaringen van aangeefster als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat steunbewijs ontbreekt.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw eveneens vrijspraak bepleit. De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verklaring van aangeefster onvoldoende betrouwbaar, consistent en daarmee onvoldoende geloofwaardig moet worden geacht om mee te werken aan het bewijs. Subsidiair heeft zij bepleit dat steunbewijs ontbreekt.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De verklaringen van aangeefsters
De rechtbank acht het opportuun om het volgende voorop te stellen.
De deskundige R. Horselenberg heeft een rapport opgesteld met betrekking tot, kort weergegeven, de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefsters.
De conclusie van de deskundige luidt dat zowel in het geval van[slachtoffer 1] als in het geval van [slachtoffer 2] meer steun voorhanden is voor het scenario dat aangeefster niet betrouwbaar en valide over verdachte heeft verklaard, dan voor het scenario dat haar verklaringen kloppen en dat verdachte haar heeft misbruikt.
De rechtbank constateert dat door aangeefsters op punten niet consistent is verklaard. Anders dan de deskundige komt de rechtbank tot de conclusie dat voornoemde inconsistenties in beide gevallen niet van dien aard zijn dat zij het oordeel kunnen dragen dat de kern van de verklaringen van ieder van de aangeefsters als niet betrouwbaar moet worden beschouwd. Het deskundigenrapport leidt dan ook níet tot de slotsom dat aangeefsters niet geloofwaardig zijn en hun verklaringen dus niet gebruikt kunnen worden voor het bewijs.
Ten aanzien van feit 1
Het verweer met betrekking tot de Aanwijzing [1]
De Aanwijzing bevat (beleids-)regels met betrekking tot de kwaliteit en zorgvuldigheid van het opsporingsonderzoek en de vervolging in zedenzaken als de onderhavige en dient te worden aangemerkt als recht in de zin van artikel 79 Wet op de Rechterlijke Organisatie (RO).
Uit de inleiding bij de Aanwijzing blijkt dat de daarin voorgeschreven regels een professionele bejegening van aangevers en andere betrokkenen bij zedenzaken alsook het algemeen belang van waarheidsvinding beogen te bevorderen. De Aanwijzing bepaalt ten aanzien van het informatief gesprek dat om redenen van neutraliteit en objectiviteit een vertrouwenspersoon enkel aanwezig kan zijn bij het algemene deel van dit gesprek. In uitzonderlijke gevallen kan, na toestemming van de officier van justitie, een vertrouwenspersoon aanwezig zijn bij het inhoudelijke gedeelte van het informatieve gesprek.
De rechtbank constateert dat de moeder van[slachtoffer 1] aanwezig is geweest bij het inhoudelijke gedeelte van het informatieve gesprek, zonder dat de officier van justitie daarvoor toestemming had verleend. Hoewel de verbalisanten reeds hiermee het voornoemde voorschrift in de Aanwijzing omtrent de aanwezigheid van een vertrouwenspersoon niet hebben nageleefd, acht de rechtbank deze schending niet zodanig dat daaraan zonder meer een gevolg moet worden verbonden als door de verdediging betoogd. Immers het toelaten van de moeder bij het informatief gesprek was niet onbegrijpelijk en zou wellicht tot toestemming van de officier van justitie hebben kunnen leiden, gelet op de omstandigheid dat aangeefster een kwetsbaar, minderjarig meisje betrof met een negatief psychisch welzijn, terwijl geen gunstige omstandigheden aanwezig waren zoals in een kindvriendelijke studio. Doorslaggevend is hier echter dat de rechtbank, met de raadsvrouw, heeft geconstateerd dat de moeder niet enkel aanwezig is geweest bij het informatief gesprek, doch daarbij tevens een aanzienlijke verbale inbreng heeft gehad. Het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de verbatim uitwerking van het informatieve gesprek met[slachtoffer 1], bevat onder meer de volgende passages.
- Moeder: En over hoe lange periode is dit gebeurd?
-[slachtoffer 1]: Ongeveer vijf weken heeft het geduurd.
(…)
- Moeder: Hoe oud waren de kinderen toen?
-[slachtoffer 1]: De jongste was, ongeveer vier, vijf maanden. Vijf maanden ongeveer.
(…)
-[slachtoffer 1]: Het was rond februari gebeurd.
- Verbalisant 1: En uit welk jaar spreek je dan precies over?
-[slachtoffer 1]: 2007
- Moeder: Het was volgens mij iets langer dan vijf weken. Ik denk februari, maart, april, een week of acht ofzo. Want in april zijn ze gescheiden.
-[slachtoffer 1]: O ja
- Moeder: Vertel ook nog maar dat je na die scheiding een keer binnenkwam..
-[slachtoffer 1]: O ja. Na de scheiding is het nog een keer gebeurd. [2]
- Verbalisant: Je vertelde het je vader.. zeg ik dat goed.
- Moeder: Nee, ze heeft het als eerste aan mij verteld.
(…)
- Verbalisant: Maar ik begreep eruit dat ie nu alles ontkent he?
-[slachtoffer 1]: Ja
- Verbalisant: En hoe ben je dat te weten gekomen?
-[slachtoffer 1]: omdat zijn vrouw, zijn ex-vrouw. Die heeft mij verteld, zij was naar hem toegegaan, ook om te praten.
(…)
- Moeder: het is dat ze gescheiden zijn en dat ze een co-ouderschap hebben, ze wil de kinderen daar weg hebben. Omdat zijn nieuwe vriendin.. [verdachte] heeft een psycholoog, ze lopen met de oudste zoon [naam]bij een psycholoog omdat die twee jaar terug seksueel misbruikt is. Door de vorige kinderen van de vriendin van [verdachte]. Omdat [verdachte] porno op zijn internet.. en kinderen (onverstaanbaar). Dus er zitten daar allerlei psychologen in het gezin. En [getuige 2] gelooft[slachtoffer 1] gewoon, elk woord dat ze zegt. Want hij was destijds heel gefrustreerd had ze het over. Ze hoorde achteraf dat ie ook bij andere meiden tegen een dichte deur aanliep. En hij is nu wit en witheet op haar. Nou dat is hun pakkie aan.
En[slachtoffer 1] had de eerste avond zeg maar, nog geen details verteld. En[getuige 1] zou net enveloppen wegbrengen. Dus toen is ie gelijk langs [verdachte] gelopen. Toen zei hij wel, ik hang je aan de hoogste boom als dit waar is. Ik kom bij je terug. En de volgende dag heeft[slachtoffer 1] wat details verteld. Maar lang niet alles. En toen heeft[getuige 1] hem gebeld, dat ie niet langs zou komen omdat ie dan niet voor zichzelf in zou staan. En toen was het ja..ja.ja. [3]
- Moeder: Net als nu,[slachtoffer 1] vertelt haar verhaal, als elf jarige. Dat voorbeeldje haar hand op zijn piemel en hij ging met zijn hand haar hand bewegen. En toen kwam er spul uit, zo vertelde[slachtoffer 1] dat. En toen zei ie: Oh sorry. En toen heeft ie het met een t-shirt afgeveegd en toen ging ie zelf snel naar de wc. En[slachtoffer 1] heeft haar handen gewassen. En toen zegt de psycholoog tegen haar, hij heeft zich afgetrokken met jouw hand. En dan denk je toch, hou je het verhaal wel zuiver..
(…)
- Verbalisant: Zoals je het de eerste keer verteld, zo schrijven we het voor haar ook op.
En dat ze nu begrijpt dat het een ander woord is..
- Moeder: Ja precies.. Maar dat wist[slachtoffer 1] niet eens. [4]
Uit onder meer voornoemde passages blijkt dat de moeder van aangeefster op essentiële punten in het informatief gesprek actief het woord heeft gevoerd, om welke reden het informatieve gesprek met[slachtoffer 1] niet kan worden beschouwd als zijnde neutraal en objectief. Niet kan worden uitgesloten dat[slachtoffer 1] zich in haar verklaring ten tijde van het informatieve gesprek heeft laten beïnvloeden door de uitingen van haar moeder, dan wel dat zij haar latere verklaringen heeft aangepast aan hetgeen haar moeder bij het informatieve gesprek heeft verklaard.
Gezien het voren overwogene is de rechtbank van oordeel dat, door op dergelijke wijze te handelen in strijd met de voorschriften van de Aanwijzing, sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering. Ten aanzien van de vraag welk rechtsgevolg aan het in de onderhavige zaak geconstateerde vormverzuim dient te worden verbonden, overweegt de rechtbank als volgt.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad – zie ECLI:HR:2013:BY5322 – kan bewijsuitsluiting, zoals door de raadsvrouw is verzocht, uitsluitend aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen, en eerst indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden.
De rechtbank stelt voorop dat in zaken van seksueel misbruik vaak sprake is van een één-op-één situatie. Volgens vaste rechtspraak kan een bewijsconstructie in dergelijke zaken voltooid worden door de regels van het bewijsminimum uit te leggen op zodanige wijze dat met een beperkte vorm van steunbewijs kan worden volstaan. Aangezien de rechtbank op basis van wettig bewijs de overtuiging moet hebben bekomen dat het feit is gepleegd, dient de verklaring van de aangeefster in een dergelijk geval boven iedere twijfel verheven te zijn. De rechtbank stelt vast dat de voorschriften van de Aanwijzing beogen te waarborgen dat het verhoor van de aangeefster op zodanige wijze plaatsvindt dat de daarbij afgelegde verklaring zo betrouwbaar mogelijk kan worden geacht. Het naleven van de voorschriften vervat in de Aanwijzing is daarmee in het belang van een goede strafrechtspraak en beschermt een verdachte tegen onterechte veroordelingen.
De rechtbank concludeert dat in deze zaak een belangrijk strafvorderlijk voorschrift in aanzienlijke mate is geschonden bij de verkrijging van bedoeld bewijsmiddel.
Hierdoor zijn tevens de overige bewijsmiddelen uit deze bron onbruikbaar te achten.
Op het betreffende onherstelbare verzuim kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet anders worden gereageerd dan met de sanctie van bewijsuitsluiting als bedoeld in artikel 359a, eerste lid onder b, van het Wetboek van Strafvordering.
De verklaringen van[slachtoffer 1] kunnen niet tot het bewijs van de ten laste gelegde feiten bijdragen en worden van het bewijs uitgesloten.
Overigens zal de verklaring van de vader van aangeefster,[getuige 1] , evenmin voor het bewijs worden gebezigd, nu[getuige 1] voorafgaand aan het afleggen van zijn verklaring aanwezig is geweest bij het verhoor van zijn echtgenote.
Vrijspraak
Nu de rechtbank in het hiervoor overwogene heeft vastgesteld dat de verklaringen van[slachtoffer 1] van het bewijs dienen te worden uitgesloten, resteert er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs waarop de slotsom kan worden gebaseerd dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem onder 1 ten laste gelegde feit.
Verdachte zal dan ook van het onder 1 ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank overweegt als volgt.
Op het moment waarop [slachtoffer 2] in 2008 door haar moeder,[getuige 3], wordt geconfronteerd met het feit dat een kennis, [getuige 4], haar in gezelschap van verdachte bij en in de bosjes aan de [plaats 3] heeft gezien, ontkent[slachtoffer 2] door verdachte seksueel te zijn misbruikt.[getuige 3] heeft in die tijd ook sms-berichten van verdachte in de telefoon van[slachtoffer 2] aangetroffen en zij heeft een bericht van verdachte in het dagboek van[slachtoffer 2] gelezen. [5] Haar moeder heeft in 2008 melding gedaan bij de politie van het contact tussen verdachte en haar dochter en de politie deze berichten laten zien. Zowel[getuige 3] als de politie hebben deze berichten niet bewaard. Uit een vrije mutatie van de politie van 30 september 2008 [6] blijkt dat verdachte is onderhouden over de inhoud van de gesprekken in samenhang met de aard van de relatie met een 12-jarig meisje.
Een viertal jaren later doet[slachtoffer 2] aangifte en verklaart dat destijds wel degelijk sprake is geweest van seksueel misbruik. Hoewel de rechtbank de verklaring van[slachtoffer 2], mede in samenhang met genoemde mutatie, in essentie niet onbetrouwbaar acht, vindt deze verklaring waar het de ten laste gelegde gedragingen betreft enkel steun in de destijds bestaande vermoedens die toen geen vervolg konden krijgen.
De verklaring van getuige[getuige 5], inhoudende dat[slachtoffer 2] hem in geëmotioneerde toestand over het misbruik heeft verteld, acht de rechtbank in combinatie met de verklaringen van aangeefster onvoldoende steunbewijs.
Bij gebrek aan voldoende bewijs zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit.

4.Vorderingen benadeelde partijen

De benadeelde partijen[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben vorderingen tot schadevergoeding van € 20.182,- respectievelijk € 2.548,25 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zouden hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat, nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, de benadeelde partijen niet in de vorderingen, die betrekking heeft op die ten laste gelegde feiten, kunnen worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partijen niet ontvankelijk zijn in hun vorderingen. De benadeelde partijen kunnen hun vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

5.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partijen[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. A.E. van Montfrans-Wolters en mr. T. Fuchs, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier S.D.M. Piet,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 oktober 2014.

Voetnoten

1.Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik (2010A026), opgesteld door het college van procureurs-generaal, in werking getreden op 1 januari 2011 en gepubliceerd in Staatscourant 2010, nr. 19123.
2.Het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal met nummer PL10RR 2011051602-24 van 10 februari 2014 inhoudende de verklaring van verbalisant J. van Leeuwen dat C.A.M. van Leersum-Dol, recherche assistent, de verbatim uitwerking van het informatief gesprek met[slachtoffer 1] op ambtseed heeft opgemaakt, waarbij is gevoegd de verbatim uitwerking van het verhoor informatief gesprek met[slachtoffer 1], pagina 2 en 3.
3.De verbatim uitwerking van het verhoor informatief gesprek met[slachtoffer 1], pagina 5.
4.De verbatim uitwerking van het verhoor informatief gesprek met[slachtoffer 1], pagina 9.
5.Het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van verhoor met nummer PL10RR 2012038795-2 van 18 mei 2012 inhoudende de verklaring van [getuige 3], dossierpagina 236.
6.Dossierpagina 194 en 195.