ECLI:NL:RBNHO:2014:9807

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 oktober 2014
Publicatiedatum
22 oktober 2014
Zaaknummer
3095535 \ WM VERZ 14-1284
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring van beroep tegen verkeersboete voor oprijden van busbrug met geslotenverklaring te Zaanstad

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 21 oktober 2014 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. Betrokkene had een administratieve sanctie van € 130,00 ontvangen voor het oprijden van de busbrug de Binding te Zaanstad op een tijdstip waarop een geslotenverklaring gold. Betrokkene heeft tegen deze sanctie beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft betrokkene het beroep bij de kantonrechter ingediend.

De zitting vond plaats op 7 oktober 2014, waarbij de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie aanwezig was, maar betrokkene zelf niet. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging, het oprijden van de busbrug, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter oordeelde dat de bebording ter plaatse duidelijk was en dat de sanctie terecht was opgelegd. Betrokkene had aangevoerd dat de camera's die de overtreding hadden geregistreerd niet correct waren, maar de kantonrechter wees dit verweer van de hand. De tijdregistratie door de camera's werd als betrouwbaar beschouwd.

De kantonrechter concludeerde dat de sanctie was opgelegd in het kader van de handhaving van de openbare orde en dat de buitengewoon opsporingsambtenaar bevoegd was om deze sanctie op te leggen. De feitcode die was gebruikt voor de sanctie werd ook als correct beoordeeld. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en de kantonrechter zag geen reden om de sanctie te matigen. De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. P.J. Jansen, kantonrechter.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton – locatie Zaanstad
Zaaknr.: 3095535 \ WM VERZ 14-1284
CJIB-nummer: [nummer]
Uitspraakdatum: 21 oktober 2014
Beslissing op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV)
in de zaak van:
[betrokkene]
[adres]
[woonplaats]
hierna te noemen betrokkene.

Het verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (een verkeersboete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 7 oktober 2014. Op die zitting is de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie namens de officier van justitie verschenen. Betrokkene is niet verschenen.

De administratieve sanctie (de verkeersboete)

Aan betrokkene is op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna te noemen: WAHV) een sanctie opgelegd van € 130,00, omdat – kort gezegd – een auto of motorfiets, waarvan het kenteken op naam van betrokkene stond, de zogenoemde busbrug de Binding te Zaanstad is opgereden op een tijdstip waarop dat niet was toegestaan.
De gedraging waarvoor de sanctie is opgelegd luidt volgens de beslissing van de officier van justitie als volgt: “Handelen i.s.m. gesloten verklaring in beide richtingen weg(gedeelte) bestemd voor bep.cat.voertuigen (doelgroepstr.)”.

Het standpunt van betrokkene en van de officier van justitie

Betrokkene is het er niet mee eens dat de sanctie is opgelegd en heeft in het beroepschrift de gronden daarvoor aangevoerd. De vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie heeft het standpunt van de officier van justitie op de zitting verwoord en toegelicht.

De overwegingen van de kantonrechter

Inleiding
De zaak van betrokkene is behandeld op de zitting van 7 oktober 2014, samen met een groot aantal andere zaken van betrokkenen aan wie een sanctie is opgelegd voor het oprijden van busbrug de Binding. Veel betrokkenen hebben in hun beroepschrift meerdere, vergelijkbare principiële argumenten aangevoerd tegen de opgelegde sanctie.
Op de zitting heeft een aantal betrokkenen het beroep toegelicht. De kantonrechter heeft de overige betrokkenen te kennen gegeven dat zij zich kunnen aansluiten bij die toelichting en de aangevoerde argumenten. Dat hebben veel betrokkenen ook gedaan. Daarvan uitgaande zal de kantonrechter in iedere individuele zaak, waaronder deze zaak van betrokkene, alle aangevoerde argumenten bespreken en beoordelen.
De gedraging
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken die zich in het dossier bevinden – en met name uit de verklaring van de verbalisant – voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de administratieve sanctie is opgelegd, is begaan. In zaken als deze biedt de verklaring van een verbalisant op ambtseed of ambtsbelofte in beginsel ook een deugdelijke grondslag voor de vaststelling van het plegen van de gedraging door betrokkene.
Volgens de verklaring van de verbalisant is op het in die verklaring genoemde tijdstip geconstateerd dat een auto of motorfiets, waarvan het kenteken op naam van betrokkene stond, de busbrug de Binding is opgereden. Verder staat vast dat ter plaatse met een zogenoemd bord C1 (een wit, rond bord met rode rand) is aangegeven dat de busbrug tussen 07:00 uur en 09:00 uur, en tussen 16:00 uur en 18:00 uur, in beide richtingen gesloten is voor voertuigen, uitgezonderd lijndiensten (m.n. stadsbussen). Auto’s of motorfietsen mogen op die tijdstippen dus niet over de busbrug de Binding rijden. Nu de auto of motorfiets van betrokkene de brug is opgereden op een tijdstip waarop de geslotenverklaring gold, is in strijd gehandeld met artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. Volgens dat artikel zijn weggebruikers namelijk verplicht gevolg te geven aan de verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden.
Vaststelling tijdstip gedraging
De gedraging als hier aan de orde wordt geregistreerd door camera’s die op busbrug de Binding zijn geplaatst. Uit een door de officier van justitie op de zitting genoemd aanvullend proces-verbaal van 18 december 2012 volgt dat de tijd van die camera’s via www.time. windows.com is gesynchroniseerd met de zogenoemde atoomtijdserver in Frankfurt, Duitsland. De kantonrechter ziet daarom geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de tijdregistratie door de camera’s. De enkele stelling dat een (recent) ijkingsrapport ontbreekt, is daarvoor niet genoeg. Betrokkene heeft ook geen gegevens overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat de tijdregistratie onjuist zou zijn.
Voor zover als verweer is aangevoerd dat betrokkene bij het oprijden van de busbrug is afgegaan op de tijd van een eigen horloge, klok of de radio, kan dat verweer dus niet slagen. Aan de geijkte tijd van de camera’s komt immers meer waarde toe dan aan de tijd van een eigen horloge, klok of de radio.
Correctie tijdregistratie
De kantonrechter ziet geen reden om te oordelen dat op de door de camera’s geregistreerde tijd een correctie moet worden toegepast, vergelijkbaar met de correctie bij de vaststelling van snelheidsovertredingen. Een snelheidsovertreding is namelijk van een geheel andere aard dan de overtreding als hier aan de orde. In de wet of rechtspraak is ook niet neergelegd dat een dergelijke correctie moet plaatsvinden bij een tijdregistratie in een zaak als deze.
Overigens wordt in eerdergenoemd proces-verbaal van 18 december 2012 toegelicht dat een ‘pardontijd’ wordt aangehouden van twee minuten. Dat betekent dat de camera’s alleen een overtreding registreren tussen 07:02 uur en 08:58 uur, en tussen 16:02 uur en 17:58 uur. Betrokkenen krijgen dus pas een sanctie als zij de busbrug de Binding oprijden ruim na het tijdstip waarop de geslotenverklaring geldt. Hetzelfde geldt voor het eindtijdstip. In die zin wordt er feitelijk al een correctie toegepast.
Bebording
Wat betreft de stelling dat de situatie ter plekke onduidelijk is en de borden niet goed zijn geplaatst of te zien, overweegt de kantonrechter dat het merendeel van de betrokkenen geen foto’s heeft overgelegd ter ondersteuning van die stelling. Gelet daarop is niet aannemelijk gemaakt dat de bebording onvoldoende zichtbaar is.
Voor zover door betrokkenen wel foto’s zijn overgelegd, blijkt daaruit naar het oordeel van de kantonrechter dat de borden voor iedere weggebruiker goed zichtbaar zijn. Overigens is de kantonrechter ook ambtshalve bekend met de situatie ter plaatse en heeft hij ook op basis daarvan kunnen vaststellen dat de bebording duidelijk is. Aan het begin van busbrug de Binding is aan beide kanten goed zichtbaar een bord C1 geplaatst, met een duidelijk leesbaar onderbord. Dit bord C1 wordt na ongeveer 100 meter herhaald. Ook is aan beide kanten een bord geplaatst dat erop wijst dat cameratoezicht plaatsvindt.
Het verweer van een aantal betrokkenen dat zij het bord C1 over het hoofd hebben gezien, slaagt niet. Het kan uiteraard gebeuren dat een weggebruiker een bord over het hoofd ziet, maar nu de borden in dit geval goed zichtbaar zijn, komt dit voor eigen rekening en risico van betrokkenen. Daarin is dan ook geen reden gelegen om te oordelen dat er geen sanctie mocht worden opgelegd of dat de sanctie gematigd moet worden.
Het voorgaande betekent ook dat niet van belang is of de matrixborden die ter plaatse aanwezig zijn, en waarop kan worden aangegeven of busbrug de Binding dicht of open is, al dan niet goed werken. Die matrixborden staan daar slechts ter informatie en ontslaan de weggebruikers niet van hun verplichting om gevolg te geven aan bord C1. Hetzelfde geldt voor het ontbreken van een klok of een verkeerslicht ter plaatse.
Staandehouding
Uit artikel 5 WAHV volgt dat alleen een sanctie mag worden opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken van de auto of de motorfiets staat, als “niet aanstonds is vastgesteld” wie de bestuurder van de auto was. Dat betekent dat er alleen een sanctie mag worden opgelegd aan de kentekenhouder, als er geen reële mogelijkheid bestond om de bestuurder van de auto of motorfiets staande te houden. Nu de overtreding in dit geval is vastgesteld met behulp van camera’s, was er geen mogelijkheid om de bestuurder staande te houden. De sanctie mocht dus worden opgelegd aan de kentekenhouder.
Buitengewoon opsporingsambtenaar
De sanctie is volgens de stukken opgelegd door een zogeheten buitengewoon opsporingsambtenaar (hierna te noemen: boa). Uit een door de officier van justitie op de zitting genoemde en weergegeven brief van het college van procureurs-generaal van 12 april 2011 volgt dat boa’s bevoegd zijn een sanctie op te leggen in verband met – onder andere – de handhaving van de openbare orde. Volgens die brief valt daaronder ook het tegengaan van overlast door sluipverkeer en het verbeteren van de leefbaarheid door bepaalde gebieden af te sluiten voor auto’s. Naar het oordeel van de kantonrechter kan het opleggen van een sanctie wegens het oprijden van busbrug De Binding worden aangemerkt als het handhaven van de openbare orde. Die handhaving is immers (mede) gericht op het tegengaan van overlast door sluipverkeer en het verbeteren van de leefbaarheid door bepaalde gebieden af te sluiten voor auto’s. Nu ervan moet worden uitgegaan dat de sanctie is opgelegd in het kader van de handhaving van de openbare orde, was de boa in dit geval daartoe bevoegd.
Feitcode
De stelling dat een onjuiste feitcode is gebruikt, gaat niet op. De gedraging waarvoor de sanctie is opgelegd luidt: “Handelen i.s.m. gesloten verklaring in beide richtingen weg(gedeelte) bestemd voor bep.cat.voertuigen (doelgroepstr.)”. De geslotenverklaring waar het hier om gaat, houdt ermee verband dat betrokkene een weg is opgereden die op het betreffende tijdstip alleen bestemd was voor gebruik door een aangewezen categorie voertuigen, te weten lijndiensten (m.n. stadsbussen). Daarbij hoort de feitcode R550b, zoals genoemd in de bijlage bij de WAHV, te weten een weg(gedeelte) gebruiken, bestemd voor aangewezen categorie(ën) voertuigen (doelgroepstroken). Deze feitcode is door de officier van justitie dus terecht gehanteerd, evenals het daarbij behorende boetebedrag. Hieruit volgt ook dat niet relevant is dat op busbrug de Binding geen specifieke busbaan is aangewezen, zoals door betrokkene is gesteld.
Voor zover is aangevoerd dat feitcode R550b hoort bij een overtreding waarin sprake is van het bord C2 (eenrichtingsverkeer), en niet is bedoeld voor een geval als hier aan de orde waarin sprake is van het bord C1 (geslotenverklaring), overweegt de kantonrechter het volgende. Bij een overtreding in geval van bord C1 kan ook feitcode R549c van toepassing zijn, te weten als bestuurder een weg gebruiken in strijd met bord C1. Bij die feitcode hoorde ten tijde van de gedraging een sanctiebedrag van € 220,00. Dat bedrag ligt (veel) hoger dan de sanctie van € 130,00 die aan betrokkene is opgelegd. Betrokkene is dus niet benadeeld door toepassing van feitcode R550b.
Cameraregistratie
Door een aantal betrokkenen is aangevoerd dat de camerabeelden niet mochten worden gebruikt voor het vaststellen van de gedraging, omdat de camera’s geplaatst zijn in strijd met artikel 151c van de Gemeentewet en omdat cameratoezicht niet vooraf is kenbaar gemaakt.
Op grond van artikel 151c van de Gemeentewet kunnen – kort gezegd – door de gemeente in het belang van de handhaving van de openbare orde vaste camera’s ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats worden geplaatst. Zoals hiervoor is overwogen, moet ervan worden uitgegaan dat de handhaving van de geslotenverklaring van busbrug de Binding (mede) is gericht op het tegengaan van overlast door sluipverkeer en het verbeteren van de leefbaarheid. Daarmee is dus (ook) sprake van handhaving van de openbare orde. Verder is hiervoor al overwogen dat aan beide kanten van busbrug de Binding een bord is geplaatst dat cameratoezicht plaatsvindt, zodat het cameratoezicht ook kenbaar is gemaakt. De gemeente was dan ook bevoegd tot plaatsing van de camera’s en de camerabeelden mochten worden gebruikt voor vaststelling van de gedraging.
Voor zover is aangevoerd dat het besluit tot plaatsing van de camera’s is genomen door burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, terwijl alleen de burgemeester daartoe bevoegd is, overweegt de kantonrechter dat een dergelijk formeel gebrek – voor zover daarvan al sprake is – niet betekent dat de camerabeelden buiten beschouwing moeten blijven in deze zaak. Dit eventuele formele gebrek is niet van dien aard dat de plaatsing van de camera’s zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik van de camera’s ontoelaatbaar moet worden geacht.
Krantenartikel in het Noord-Hollands Dagblad
Betrokkene heeft verder nog verwezen naar een krantenartikel in het Noord-Hollands Dagblad van 1 maart 2013, waarin melding wordt gemaakt van een eerdere uitspraak van de kantonrechter van deze rechtbank over busbrug De Binding. In dat krantenartikel wordt een persoon geciteerd die stelt dat de rechtbank in die uitspraak heeft geoordeeld dat een verbalisant van de gemeente niet mag bekeuren voor overtredingen aan de hand van camerabeelden en dat automobilisten direct moeten worden staande gehouden. Zoals de kantonrechter op de zitting al heeft opgemerkt, is er door deze rechtbank geen uitspraak gedaan met de inhoud en strekking zoals genoemd in het artikel in het Noord-Hollands Dagblad. De verwijzing naar die eerdere uitspraak treft dan ook geen doel.
Voor zover betrokkene aanvoert dat hij aan het artikel in het Noord-Hollands Dagblad het vertrouwen mocht ontlenen dat er geen boete (meer) zou worden opgelegd, kan hij daarin niet worden gevolgd. De officier van justitie is immers niet verantwoordelijk voor de betreffende berichtgeving en is daaraan ook niet gebonden.
Conclusie
De conclusie is dat de sanctie terecht is opgelegd. De kantonrechter ziet in hetgeen betrokkene heeft aangevoerd geen reden om de sanctie te matigen.
Het beroep wordt gelet op het voorgaande ongegrond verklaard.

De beslissing

De kantonrechter:
 verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beslissing staat ingevolge artikel 14 WAHV hoger beroep open binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het beroepschrift dient ingezonden te worden bij deze sectie van de rechtbank (Postbus 1165, 1500 AD Zaandam). De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Datum toezending: