ECLI:NL:RBNHO:2014:9636

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 september 2014
Publicatiedatum
16 oktober 2014
Zaaknummer
C/14/156257 HA RK 14-113
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van het griffierecht in een civiele procedure met vordering van onbepaalde waarde

In deze zaak heeft mr. Reinier Hubertus Jacobus van Gulick, advocaat te Alkmaar, verzet aangetekend tegen de hoogte van het griffierecht dat door de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, was vastgesteld op € 1.519,--. Van Gulick was van mening dat het griffierecht niet meer dan € 282,-- mocht bedragen, aangezien het ging om een vordering van onbepaalde waarde. De rechtbank heeft op 25 september 2014 uitspraak gedaan in deze kwestie.

De rechtbank overweegt dat de regels voor het bepalen van de hoogte van het griffierecht strikt moeten worden uitgelegd. Dit houdt in dat er alleen rekening gehouden kan worden met het financiële belang van de zaak als de vordering strekt tot daadwerkelijke betaling van een geldsom. De rechtbank verwijst hierbij naar eerdere rechtspraak van de Hoge Raad onder de oude Wet tarieven burgerlijke zaken, die ook van toepassing is op de huidige Wet griffierechten burgerlijke zaken.

In de procedure waar het griffierecht op gebaseerd was, had Van Gulick namens een eiser een vordering ingesteld die betrekking had op de verdeling van nalatenschappen. De rechtbank concludeert dat de vordering niet strekt tot daadwerkelijke betaling van een geldsom, maar tot vaststelling van de wijze van verdeling. Dit betekent dat het griffierecht op basis van de wet moet worden vastgesteld op € 282,--, wat overeenkomt met het griffierecht voor een natuurlijk persoon in een zaak met een vordering van onbepaalde waarde.

De rechtbank verklaart het verzet van Van Gulick gegrond en bepaalt dat het griffierecht in de betreffende zaak wordt vastgesteld op € 282,--. Deze beschikking is gegeven door rechter mr. J.H. Gisolf en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 september 2014.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
HP/JG
zaak- en rekestnummer: C/14/156257/HA RK 14/113
datum: 25 september 2014
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
in de zaak van:
mr. Reinier Hubertus Jacobus VAN GULICK,
advocaat te Alkmaar,
opposant bij verzetschrift van 6 augustus 2014,
tegen:
de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar.
geopposeerde.
Partijen zullen hierna verder worden genoemd: Van Gulick respectievelijk de griffier.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Van Gulick heeft zich bij verzetschrift van 6 augustus 2014 tot de rechtbank
gewend met het verzoek zijn verzet gegrond te verklaren en te bepalen dat in de hieronder in rechtsoverweging 2.1 genoemde procedure € 282,-- aan griffierecht dient te worden geheven.
1.2
De rechtbank heeft uitspraak bepaald op 25 september 2014.

2.De behandeling van de zaak

2.1
Bij dagvaarding van 1 juli 2014 heeft Van Gulick namens [naam eiser] als eiser een procedure aanhangig gemaakt tegen [naam gedaagde] als gedaagde.
Deze procedure is bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar aanhangig onder zaak- en rolnummer C/14/155529/HA ZA 14/235.
[naam eiser] vordert in de dagvaarding dat de rechtbank de verdeling zal vaststellen, althans de wijze van verdeling (de rechtbank leest: zal gelasten) van de nalatenschappen van [naam overledene 1], overleden te [plaatsnaam] op [datum overlijden] en van [overledene 2], overleden te [plaatsnaam] op [datum overlijden], met inachtneming van het door eiser in deze dagvaarding gestelde.
2.2
De griffier van de rechtbank heeft [naam eiser] als eiser in deze procedure een griffierecht van € 1.519,-- in rekening gebracht.
Volgens het verzetschrift van Van Gulick doet de griffier deze beslissing steunen op de onderdelen 26 en 27 van het lichaam van de dagvaarding.
2.3
In zijn verzetschrift verzoekt Van Gulick de rechtbank zijn verzet gegrond te verklaren en te bepalen dat in de hiervoor genoemde procedure € 282,-- aan griffierecht dient te worden geheven.
Van Gulick legt aan dit verzoek ten grondslag dat in de bedoelde procedure bij dagvaarding is gevorderd dat de rechtbank de verdeling zal vaststellen, althans de wijze van verdeling, van een tweetal nalatenschappen en dat daarom sprake is van een vordering van onbepaalde waarde. Daarmee correspondeert een griffierecht van € 282,--.
Van Gulick stelt dat in het verleden in vergelijkbare zin door de griffie van de rechtbank werd gehandeld. Dit gebeurde op deze wijze onder het regime van de Wet tarieven burgerlijke zaken. Met de invoering van de Wet griffierechten burgerlijke zaken is niet beoogd hierin wijziging te brengen, althans dit blijkt nergens uit.
Van Gulick stelt in dit verband dat de onderdelen 26 en 27 van de inleidende dagvaarding, zoals die hiervoor in rechtsoverweging 2.2. zijn weergegeven, slechts een bepaald bedrag noemen waarmee niet meer is bedoeld dan een indicatie te geven van het hetgeen eiser zou dienen te ontvangen bij een bepaalde wijze van verdeling. Er is geen betaling van dat bedrag gevorderd, doch vaststelling van (de wijze van) de verdeling van de nalatenschappen.
2.4
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt:
De griffier heeft in de bij deze rechtbank aanhangige procedure tussen [naam eiser] als eiser en [naam gedaagde] als gedaagde het griffierecht van eiser vastgesteld op
€ 1.519,--. Dit bedrag is berekend op basis van de tabel die als bijlage bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken is gevoegd (artikel 2 van dezelfde wet). De griffier heeft eiser het griffierecht in rekening gebracht dat geldt voor een natuurlijk persoon in een zaak met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan
€ 100.000,--.
2.5
In artikel 10 lid 1 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken is het volgende bepaald:
“De hoogte van het griffierecht wordt bepaald aan de hand van de vordering in de dagvaarding dan wel het verzoek in het verzoekschrift of het beroepschrift.”
2.7
De wet dient voor de berekening van de hoogte van het griffierecht strikt te worden uitgelegd in die zin dat uitsluitend wordt aangeknoopt bij het financiële belang van de zaak indien de vordering strekt daadwerkelijke betaling van een geldsom. Dit gold volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad onder de voorheen geldende Wet tarieven burgerlijke zaken, de voorganger van de huidige Wet griffierechten burgerlijke zaken (onder meer Hoge Raad 30 maart 1990/NJ 1990, 515). Er is geen sprake van dat de huidige wet een andere visie heeft op de grondslag die moet worden gehanteerd bij de berekening van het vast recht.
2.8
Van Gulick heeft terecht gesteld dat bij meergenoemde procedure in de dagvaarding vaststelling van de verdeling dan wel (de rechtbank leest: gelasten) van de wijze van verdeling wordt gevorderd en geen betaling van een bedrag.
Weliswaar wordt in het lichaam van de dagvaarding onder 26 en 27 een bedrag van
€ 276.316,50 genoemd dat eiser dient te ontvangen, maar, zoals Van Gulick terecht stelt, strekt de vordering niet tot daadwerkelijke betaling van een geldsom. Volgens Van Gulick gaat het in de onderdelen 26 en 27 van het lichaam van de dagvaarding om niet meer dan een indicatie van hetgeen eiser, in zijn visie, bij een bepaalde wijze van verdeling zou dienen te ontvangen.
2.9
Hieruit volgt dat het verzet gegrond is en dat het verzoek van Van Gulick dient te worden toegewezen.
Het griffierecht dient op basis van de tabel die als bijlage bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken is gevoegd (artikel 2 van de wet) te worden berekend op € 282,--.
Dit is het griffierecht voor een natuurlijk persoon in een zaak met betrekking tot een vordering van onbepaalde waarde.

3.De beslissing

De rechtbank:
Verklaart het verzet van Van Gulick tegen de beslissing van de griffier waarbij € 1.519,-- griffierecht werd geheven in de zaak met zaak- en rolnummer C/14/155529/HA ZA 14/235 gegrond.
Bepaalt dat het griffierecht in voornoemde zaak wordt vastgesteld op € 282,--.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. J.H. Gisolf en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 september 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.