ECLI:NL:RBNHO:2014:9385

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 maart 2014
Publicatiedatum
9 oktober 2014
Zaaknummer
2452245 CV EXPL 13-3112
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming en betaling van huur door eigenaar van pand

In deze zaak heeft de eigenaar van een pand, [eiser], een vordering ingesteld tegen de huidige bewoners, [gedaagden], tot ontruiming van de begane grond en betaling van achterstallige huur. De vordering is ingesteld na een huurovereenkomst die in 1997 tussen de vorige eigenaar, [B.V. X], en [gedaagde 1] was aangegaan. De bewoners hebben de begane grond van het pand sinds 2008 in gebruik genomen voor opslagdoeleinden, nadat deze eerder als bedrijfsruimte werd gebruikt. De eigenaar vorderde betaling van € 1.106,08 aan achterstallige huur, rente en buitengerechtelijke kosten, en ontruiming van de begane grond, stellende dat de bewoners zonder recht of titel gebruik maakten van het pand.

De gedaagden voerden aan dat de huurachterstand inmiddels grotendeels was voldaan en dat er geen recht was voor de ontruiming, omdat er sprake zou zijn van een bruikleenovereenkomst. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering tot betaling van de huur en kosten toewijsbaar was, omdat de gedaagden in verzuim waren met hun huurbetalingen. De kantonrechter heeft echter de vordering tot ontruiming afgewezen, omdat er geen huurovereenkomst bestond voor de begane grond, maar wel een bruikleenovereenkomst die niet was opgezegd. De rechter oordeelde dat de gedaagden het pand gebruikten met instemming van de vorige eigenaar en dat deze overeenkomst door de nieuwe eigenaar was overgenomen.

De beslissing van de kantonrechter was dat [gedaagden] hoofdelijk moesten betalen aan [eiser], maar dat de ontruiming niet kon worden toegewezen. Beide partijen moesten hun eigen proceskosten dragen. Het vonnis werd uitgesproken op 3 maart 2014 door kantonrechter P.J. Jansen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Hoorn
Zaaknr/rolnr.: 2452245 CV EXPL 13-3112
Uitspraakdatum: 3 maart 2014

Vonnis in de zaak van:

[eisende partij], wonende te [woonplaats]

eisende partij
verder ook te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. H.D.S. Lasonder, advocaat te Hoorn
tegen
[gedaagde partij 1]en
[gedaagde partij 2], beiden wonende te [plaats]
gedaagde partijen
verder gezamenlijk te noemen: [gedaagden], en afzonderlijk te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
gemachtigde: mr. W.J.M. Loomans, advocaat te Hoorn.

Het procesverloop

1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 4 oktober 2013 een vordering ingesteld. [gedaagden] hebben schriftelijk geantwoord. Na beraad heeft de kantonrechter bij vonnis van 2 december 2013 een verschijning van partijen ter terechtzitting bevolen.
2.
Die zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2014, waar [eiser] is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote en bijgestaan door mr. Lasonder, en waar [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn verschenen, bijgestaan door mr. Loomans. Met het oog op de zitting heeft [eiser] bij brief van 29 januari 2014 nog stukken toegezonden. Partijen hebben hun standpunt ter zitting toegelicht, [eiser] aan de hand van pleitaantekeningen.
3.
Vervolgens is bepaald dat vandaag uitspraak zal worden gedaan.

De feiten

4.
Op 15 januari 1997 is tussen de besloten vennootschap [B.V. X] en [gedaagde 1] een huurovereenkomst aangegaan voor het woongedeelte (hierna: het gehuurde) van het pand (hierna: het pand) aan de [adres]. Het woongedeelte bevindt zich op de eerste en hoger gelegen verdiepingen van het pand.
5.
[B.V. X] was in 1997 eigenaar van het pand. Deze vennootschap was eigendom van [gedaagde 1] en zijn broer, [A].
6.
[gedaagden] wonen vanaf 1998 in het gehuurde. De begane grond van het pand is door [gedaagde 1] tot omstreeks maart 2008 gebruikt als bedrijfsruimte voor een door hem gedreven onderneming. Nadien hebben [gedaagden] de begane grond privé in gebruik genomen voor de opslag van spullen en het stallen van fietsen e.d.
7.
[eiser] heeft het pand gekocht van [B.V. X] en is op 30 december 2011 eigenaar geworden daarvan. [eiser] is de schoonzoon van [A].
8.
[gedaagde 1] heeft bij de rechtbank Noord-Holland, Afdeling Privaatrecht, Sectie Handel en Insolventie, een procedure aanhangig gemaakt, waarin onder meer wordt gevorderd dat de koopovereenkomst tussen [eiser] en [B.V. X] ten aanzien van het pand ongedaan wordt gemaakt. In die zaak is nog geen uitspraak gedaan.

Het geschil

9.
[eiser] vordert – na vermindering van eis – dat [gedaagden] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van € 1.106,08 aan achterstallige huur, rente en buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.104,47 vanaf 7 februari 2014. Verder vordert [eiser] ontruiming van de begane grond van het pand. Daarbij stelt [eiser] – kort weergegeven – dat sprake is van een huurachterstand ten aanzien van het gehuurde en dat [gedaagden] de begane grond van het pand zonder recht of titel in gebruik hebben genomen.
10.
[gedaagden] voeren aan – samengevat – dat de huurachterstand inmiddels (nagenoeg) geheel is voldaan en er dus geen ruimte is voor toewijzing van de hoofdsom. Verder stellen [gedaagden] dat de gevorderde rente en buitengerechtelijke kosten moeten worden afgewezen, omdat er geen sprake is van verzuim en er geen kosten zijn gemaakt. De vordering ten aanzien van de ontruiming van de begane grond moet volgens [gedaagden] worden afgewezen, omdat sprake is van een gebruiksovereenkomst, dan wel misbruik van recht.
11.
Bij de beoordeling wordt zo nodig nog nader ingegaan op de standpunten van partijen.

De beoordeling

12.
In deze zaak gaat het om de vraag of [gedaagden] moet worden veroordeeld tot betaling van € 1.106,08 en tot ontruiming van de begane grond van het pand.
13.
Wat betreft de vordering van € 1.106,08 overweegt de kantonrechter dat de achtergrond daarvan mede is gelegen in de stelling van [eiser] dat [gedaagden] afgezien van de (oorspronkelijke) huurschuld ook € 846,70 aan buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn en € 230,79 aan rente.
14.
Anders dan [gedaagden] stellen, is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende gebleken van buitengerechtelijke werkzaamheden die een vergoeding voor buitengerech-
telijke kosten kunnen rechtvaardigen. [gedaagden] hebben immers niet betwist de stelling van [eiser] dat de advocaten van partijen veelvuldig hebben gecorrespondeerd, ook over de huurachterstand. Het gevorderde bedrag van € 846,70 kan worden toegewezen, omdat dit overeenkomt met het tarief van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, uitgaande van een onbetwiste huurachterstand van € 6.495,00 ten tijde van dagvaarding op 4 oktober 2013.
15.
Ook de wettelijke rente wordt toegewezen. Wat er ook zij van de discussie tussen partijen aangaande de koopovereenkomst tussen [eiser] en [B.V. X], en de voorgeschiedenis van de zaak, vast staat dat [gedaagden] op de hoogte waren van hun verplichting tot huurbetaling van € 433,00 per maand en dat zij die verplichting vanaf januari 2012 niet meer stipt zijn nagekomen. Daarmee is vanaf die tijd sprake van verzuim van [gedaagden], zodat ook wettelijke rente verschuldigd is. In hetgeen door [gedaagden] is aangevoerd, kan onvoldoende grond worden gevonden voor het oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat wettelijke rente moet worden betaald. De enkele stelling van [gedaagden] dat [eiser] niet direct aanspraak heeft gemaakt op huurbetaling is in dit verband niet genoeg, omdat verzuim ten aanzien van de huurbetaling ook intreedt zonder ingebrekestelling. Evenmin voldoende is een verwijzing naar de mogelijkheid dat de genoemde koopovereenkomst tussen [eiser] en [B.V. X] wordt teruggedraaid, omdat daarover nog geen oordeel is gegeven door de rechtbank.
16.
Nu de vordering tot betaling van € 1.106,08 voor het overige niet is weersproken, zal deze dus worden toegewezen.
17.
De vordering tot ontruiming van de begane grond van het pand wordt afgewezen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
18.
De kantonrechter ziet geen grond om te oordelen dat tussen [gedaagden] en (de rechtsvoorganger van) [eiser] een huurovereenkomst is ontstaan en thans nog bestaat ten aanzien van die begane grond. Gelet op artikel 7:201 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan alleen van een huurovereenkomst sprake zijn indien [gedaagden] zich jegens (de rechtsvoorganger van) [eiser] hebben verbonden tot een tegenprestatie voor het gebruik van de begane grond. Dat daarvan sprake is, is niet gesteld en ook niet gebleken.
19.
Er is ten aanzien van het gebruik van de begane grond van het pand wel sprake van een bruikleenovereenkomst als bedoeld in artikel 7A:1777 BW. De kantonrechter neemt als vaststaand aan dat [gedaagden] die begane grond vanaf omstreeks maart 2008 feitelijk in gebruik hebben genomen voor de opslag van spullen en het stallen van fietsen e.d. Dat gebruik moet geacht worden de instemming te hebben gehad van de toenmalige eigenaar van het pand, [B.V. X], nu [gedaagde 1] destijds mede-eigenaar was van die vennootschap en niet is gebleken dat daartegen door de vennootschap is opgetreden. Ook na de koop van het pand door [eiser] is het feitelijk gebruik door [gedaagden] voortgezet en is daartegen pas voor het eerst in deze procedure opgekomen. Onder die omstandigheden is de conclusie gerechtvaardigd dat sprake is van een bruikleenovereenkomst, aangegaan tussen [gedaagden] en [B.V. X], die geacht moet worden te zijn overgenomen en voortgezet door [eiser] als rechtsopvolger van [B.V. X]
20.
[eiser] legt aan zijn vordering tot ontruiming ten grondslag dat de begane grond zonder recht of titel wordt gebruikt. Nu hiervoor is geoordeeld dat de begane grond krachtens een bruikleenovereenkomst wordt gebruikt, komt de grondslag van de vordering van [eiser] weg te vallen en kan de gevorderde ontruiming dus niet worden toegewezen.
21.
De kantonrechter kan in het midden laten of de bruikleenovereenkomst ten aanzien van het gebruik van de begane grond van het pand kan worden opgezegd, en zo ja, of daarbij een redelijke opzeggingstermijn in acht moet worden genomen. Immers, gesteld noch gebleken is dat de bruikleenovereenkomst is opgezegd, en die opzegging is ook niet ten grondslag gelegd aan de vordering van [eiser].
22.
Nu beide partijen op punten ongelijk krijgen en sprake is van een familierelatie tussen partijen, zal worden bepaald dat iedere partij de eigen kosten moet dragen.

De beslissing

De kantonrechter:
Veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, in die zin dat als de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan [eiser] van € 1.106,08, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.104,47 vanaf 7 februari 2014 tot aan de dag van algehele voldoening.
Bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Verklaart deze veroordeling(en) uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 3 maart 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier
De kantonrechter