In deze WAHV-zaak (Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften) heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 11 maart 2014 uitspraak gedaan in de zaak van een betrokkene die een administratieve sanctie had ontvangen voor het in strijd gebruiken van een eenrichtingsweg. De sanctie was opgelegd op 9 juli 2012, naar aanleiding van een overtreding op 14 juni 2012. De betrokkene had beroep aangetekend tegen de beslissing van de officier van justitie, die de sanctie had gehandhaafd. De kantonrechter oordeelde dat het beroep ontvankelijk was, maar dat de beslissing van de officier van justitie onvoldoende gemotiveerd was. De kantonrechter stelde vast dat de betrokkene niet kon worden gevolgd in zijn argumenten dat het verkeersbord niet goed zichtbaar was en dat de plaatsing van het bord in strijd was met het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW). De rechter concludeerde dat de buitengewoon opsporingsambtenaar bevoegd was om de sanctie op te leggen, en dat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder was geweest. De kantonrechter vernietigde de beslissing van de officier van justitie, maar handhaafde de opgelegde sanctie, waardoor het beroep tegen de beschikking ongegrond werd verklaard. Tevens werd het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat de gemachtigde van de betrokkene niet als beroepsmatig rechtsbijstandverlener was opgetreden.