ECLI:NL:RBNHO:2014:9381

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 maart 2014
Publicatiedatum
9 oktober 2014
Zaaknummer
2440859 WM VERZ 13-307
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen administratieve sanctie in WAHV-zaak wegens verkeersovertreding

In deze WAHV-zaak (Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften) heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 11 maart 2014 uitspraak gedaan in de zaak van een betrokkene die een administratieve sanctie had ontvangen voor het in strijd gebruiken van een eenrichtingsweg. De sanctie was opgelegd op 9 juli 2012, naar aanleiding van een overtreding op 14 juni 2012. De betrokkene had beroep aangetekend tegen de beslissing van de officier van justitie, die de sanctie had gehandhaafd. De kantonrechter oordeelde dat het beroep ontvankelijk was, maar dat de beslissing van de officier van justitie onvoldoende gemotiveerd was. De kantonrechter stelde vast dat de betrokkene niet kon worden gevolgd in zijn argumenten dat het verkeersbord niet goed zichtbaar was en dat de plaatsing van het bord in strijd was met het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW). De rechter concludeerde dat de buitengewoon opsporingsambtenaar bevoegd was om de sanctie op te leggen, en dat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder was geweest. De kantonrechter vernietigde de beslissing van de officier van justitie, maar handhaafde de opgelegde sanctie, waardoor het beroep tegen de beschikking ongegrond werd verklaard. Tevens werd het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat de gemachtigde van de betrokkene niet als beroepsmatig rechtsbijstandverlener was opgetreden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Hoorn
Zaaknr.: 2440859 WM VERZ 13-307
Uitspraakdatum: 11 maart 2014
Beslissing op een beroep ex artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften.
In de zaak van:
[naam], wonende te [plaats]
hierna te noemen: betrokkene
gemachtigde H. el Falah.

Het verloop van de procedure

1.
Aan betrokkene is bij beschikking van 9 juli 2012 een administratieve sanctie opgelegd ter zake van “een weg gebruiken in strijd met eenrichtingsweg/geslotenverklaring op andere weg dan auto (snel)weg” op 14 juni 2012, met het voertuig met het kenteken [kenteken], op de Korenmarkt te Hoorn.
2.
Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de opgelegde sanctie. Dat beroep is ongegrond verklaard door de officier van justitie bij beslissing van 10 december 2012. Tegen die beslissing heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
3.
Het beroep is behandeld ter zitting van 13 februari 2014. Namens de officier van justitie is de zittingsvertegenwoordigster verschenen en voor betrokkene is zijn gemachtigde verschenen.

Overwegingen

4.
Betrokkene is het niet eens met de opgelegde sanctie en met de beslissing van de officier van justitie. Volgens betrokkene kan hem niet worden verweten dat hij de betreffende straat is ingereden, omdat het bord met de geslotenverklaring (bord C2) niet goed zichtbaar was. Verder stelt betrokkene dat het bord is geplaatst in strijd met het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: BABW) en de daarbij behorende Uitvoeringsvoorschriften BABW, omdat het hier gaat om een T-kruising, waarbij geen gebruik mag worden gemaakt van bord C2, wanneer toepassing van bord C4, dan wel bord D4 of bord D5 mogelijk is. Daarnaast meent betrokkene dat de buitengewoon opsporingsambtenaar die de sanctie heeft opgelegd in dit geval daartoe niet bevoegd was. Ook voert betrokkene aan dat er ten onrechte geen staandehouding heeft plaatsgevonden en dat de beslissing van de officier van justitie niet is gemotiveerd.
5.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de sanctie terecht is opgelegd, maar erkent wel dat de motivering van de beslissing van 10 december 2012 summier is.
6.
De kantonrechter overweegt in de eerste plaats dat het beroep ontvankelijk is, omdat het tijdig is ingesteld en er zekerheid is gesteld voor de betaling van de sanctie.
7.
Betrokkene wordt niet gevolgd in zijn stelling dat het bord met de geslotenverklaring niet goed zichtbaar was. Uit de door betrokkene zelf overgelegde foto, die op ruime afstand van het bord is gemaakt, is in de betreffende straat duidelijk het bord met de geslotenverklaring te zien. Dat bord staat blijkens de foto vóór het zonnescherm van het ter plaatse gelegen café en niet daaronder of erachter. Er zijn ook geen andere objecten die het bord aan het zicht onttrekken. Dat betrokkene of de bestuurder van het voertuig het bord niet heeft gezien, is dan ook een omstandigheid die voor zijn of haar rekening en risico moet blijven.
8.
Ook het verweer van betrokkene dat de plaatsing van het bord in strijd komt met het BABW slaagt niet. Het BABW is gericht tot de wegbeheerder en het staat niet ter beoordeling van de individuele weggebruiker of een verkeersbord terecht en overeenkomstig de voorschriften is geplaatst (zie ook de uitspraak van het Gerechtshof Leeuwarden van 3 maart 2010, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:GHLEE:2010: BM0730). Dat is alleen anders als de situatie klaarblijkelijk zo afwijkend is van die waarop het verkeersbord betrekking heeft dat bij het gevolg geven aan dat bord de veiligheid op de weg in gevaar zou worden gebracht. Daarvan is in dit geval geen sprake. Overigens overweegt de kantonrechter dat volgens de Uitvoeringsvoorschriften BABW ook in geval van een T-kruising gebruik mag worden gemaakt van het bord C2 (een rood bord met een witte, horizontale dwarsbalk), als toepassing van bord C4, dan wel bord D4 of bord D5 niet mogelijk is (te weten blauwe borden met een witte pijl die de verplichte rijrichting aangeeft). In dit geval valt niet in te zien dat de wegbeheerder op de betreffende plaats een ander bord had kunnen plaatsen dan bord C2 om de geslotenverklaring aan te geven.
9.
Wat betreft de bevoegdheid van de verbalisant wordt het volgende overwogen. In dit geval is de sanctie opgelegd door een buitengewoon opsporingsambtenaar. Blijkens de door betrokkene overgelegde brief van het College van Procureurs-Generaal van 12 april 2011 zijn dergelijke opsporingsambtenaren bevoegd om een sanctie op te leggen in geval van overtreding van een C-bord, voor zover de handhaving hiervan
“is ingestoken vanuit de openbare orde problematiek en niet de verkeersveiligheid”.De kantonrechter is met de officier van justitie van oordeel dat in dit geval kan worden aangenomen dat de sanctie is opgelegd (mede) met het oog op handhaving van de openbare orde, nu het hier gaat om een verkeersovertreding in de oude binnenstad en het uitgaansgebied van Hoorn, waarbij met een auto in strijd met een geslotenverklaring een smalle straat wordt ingereden. De buitengewoon opsporingsambtenaar was dus bevoegd om de sanctie op te leggen.
10.
Betrokkene heeft verder aangevoerd dat ten onrechte geen staandehouding heeft plaatsgevonden. Artikel 5 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: WAHV) bepaalt – voor zover hier van belang – dat indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie wordt opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Deze bepaling brengt mee dat als er een reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het motorrijtuig bestond, de sanctie aan die bestuurder moet worden opgelegd en niet aan de kentekenhouder. Blijkens de verklaring van de verbalisant kon in dit geval geen staandehouding plaatsvinden, omdat de afstand tussen hem en de auto te groot was. De kantonrechter ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze verklaring van de verbalisant. Dat de verbalisant blijkens zijn verklaring ondanks de afstand heeft kunnen waarnemen dat de bestuurder naar het bord met de geslotenverklaring keek, is anders dan betrokkene stelt geen reden voor dergelijke twijfel. Het voorgaande betekent dat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder is geweest en dat de sanctie terecht is opgelegd aan de kentekenhouder.
11.
De kantonrechter is het met betrokkene eens dat de beslissing van de officier van justitie onvoldoende is gemotiveerd. Volgens artikel 7:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht moet de beslissing op het beroep berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. De beslissing van de officier van justitie is niet deugdelijk gemotiveerd, omdat daarin alleen wordt ingegaan op de stelling van betrokkene dat het bord met de geslotenverklaring niet goed zichtbaar was, terwijl betrokkene in beroep bij de officier van justitie ook eerdergenoemde argumenten met betrekking tot het BABW en de staandehouding heeft aangevoerd. Die beslissing maakt dus niet inzichtelijk waarom de aangevoerde gronden geen doel treffen. Gelet hierop is het beroep gegrond en zal de beslissing van de officier van justitie vernietigd worden. Nu uit het voorgaande blijkt dat de sanctie wel terecht is opgelegd, zal die sanctie worden gehandhaafd en wordt het beroep tegen de beschikking waarbij die sanctie is opgelegd alsnog ongegrond verklaren.
12.
Betrokkene heeft gevraagd om de officier van justitie te veroordelen in de proceskosten, te weten de kosten van de gemachtigde die voor hem optreedt. Gelet op artikel 13a WAHV en artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen (onder meer) voor vergoeding in aanmerking kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De kantonrechter overweegt dat de gemachtigde zich blijkens de ingediende beroepschriften niet heeft gepresenteerd als beroepsmatig rechtsbijstandverlener, terwijl ook niet is gesteld of gebleken dat betrokkene daadwerkelijk kosten heeft gemaakt voor de verleende rechtsbijstand. Onder die omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en is er geen grond voor een proceskostenveroordeling.

De beslissing

De kantonrechter:
 verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond;
 vernietigt de beslissing van de officier van justitie;
 verklaart het beroep tegen de beschikking waarbij de administratieve sanctie is opgelegd ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 11 maart 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beslissing staat ingevolge artikel 14 WAHV hoger beroep open binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending bij het gerechtshof te Leeuwarden. Het beroepschrift dient ingezonden te worden bij deze sectie van de rechtbank (Postbus 2106, 1620 EC Hoorn). De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Datum verzenden beslissing: