Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[eiser 1],
2 [eiser 2],
3 eiser 3],
4 [eiser 4],
5 [eiser 5],
1.[gedaagde 1],
2 [gedaagde 2],
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
eenstemmiggekozen wordt door bestuurder A ([persoon 1]) en bestuurder B ([eiser 4]). Dat bepaalt immers artikel 3, lid 2 sub c van de statuten. Bestuurder C behoort dus het vertrouwen te hebben van zowel bestuurder A als bestuurder B. De rechtbank acht het niet meer dan logisch dat bestuurders A en B in geval van herbenoeming bij de vraag of dat vertrouwen er nog is in aanmerking zullen willen nemen de wijze waarop bestuurder C zijn taak in de voorgaande periode heeft vervuld.
binneneen rechtspersoon. Het artikel kan daarom alleen van toepassing zijn voor zover het geschil betrekking heeft op verhoudingen binnen een rechtspersoon. Eisers zijn de vier broers [eisers] en werkmaatschappij [eiser 5], en gedaagden zijn de holding en de stak. De in het kader van artikel 2:8 BW bestreden regel is artikel 3 lid 3 van de statuten van de stak. Het beroep op artikel 2:8 BW kan daarom redelijkerwijze alleen betrekking hebben voor zover de stak het inroept tegen [eiser 4], indien aangenomen wordt dat hij bestuurder B van de stak is. De overige eisers zijn geen institutioneel betrokkenen binnen de holding of de stak en voor de holding gelden de statuten van de stak niet. Het verweer faalt derhalve reeds voor zover het zich richt tegen eisers 1, 2, 3 en 5 en voor zover het ingenomen wordt door de holding.