ECLI:NL:RBNHO:2014:9374

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 juni 2014
Publicatiedatum
8 oktober 2014
Zaaknummer
AWB - 13 _ 499
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invordering van verbeurde dwangsommen door de gemeente na overtreding van bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, een echtpaar dat eigenaar is van een recreatiewoning, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats]. De zaak betreft de invordering van € 25.000,00 aan verbeurde dwangsommen door de gemeente, die eisers had opgelegd wegens permanente bewoning van de recreatiewoning, in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente op 28 oktober 2011 een last onder dwangsom aan eisers had opgelegd, waarin hen werd opgedragen de permanente bewoning van de recreatiewoning te beëindigen. De rechtbank oordeelde dat het handhavingsbesluit van de gemeente in rechte onaantastbaar was en dat de gemeente terecht had geconcludeerd dat eisers niet aan de last hadden voldaan. De rechtbank baseerde haar oordeel op de bevindingen van zeventien controles die door de gemeente waren uitgevoerd, waaruit bleek dat de recreatiewoning tijdens deze controles een bewoonde indruk maakte. Eisers hebben de waarnemingen uit de controles niet betwist, maar stelden dat zij tijdelijk op een ander adres verbleven. De rechtbank oordeelde dat de aard van het gebruik van de recreatiewoning bepalend is voor de vraag of er sprake is van hoofdverblijf. De rechtbank concludeerde dat de gemeente bevoegd was om het maximale bedrag van € 25.000,00 aan verbeurde dwangsommen te innen, en verklaarde het beroep van eisers ongegrond. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: ALK 13/499

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 juni 2014 in de zaak tussen

[eiseres] en de heer [eiser], te [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. L.N. Hermes),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats], verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 november 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder € 25.000,00 aan verbeurde dwangsommen van eisers ingevorderd.
Bij besluit van 28 februari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2014. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden S.C. van den Berg en mr. P.H.J. de Jonge.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Overwegingen

1.
Mevrouw [eiseres] (eiseres) is eigenaar van een recreatiewoning op het perceel [perceel] in[plaats].
Bij besluit van 28 oktober 2011 heeft verweerder aan eisers een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 4, gelezen in samenhang met artikel 14, lid I en lid III, aanhef en onder 2a van de planvoorschriften van het bestemmingsplan “Bungalowpark [bungalowpark]”. De last ziet erop dat eisers de permanente bewoning van de recreatiewoning beëindigen en beëindigd houden door elders een hoofdverblijf te betrekken. Aan de last is een dwangsom verbonden van € 5000,- voor elke vier weken of een deel van deze vier weken dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 25.000,-. Aan het besluit is een begunstigingstermijn van zes maanden verbonden, ingaande op de dag na die van verzending van het besluit.
Niet in geschil is dat het besluit van 28 oktober 2011 in rechte onaantastbaar is.
2.
Bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder besloten tot invordering van het maximale bedrag van € 25.000,00 aan verbeurde dwangsommen. Verweerder heeft aan de besluitvorming - onder meer - ten grondslag gelegd de door controleurs gemeentelijke basis administratie (hierna: gba) van de gemeente [plaats] opgemaakte rapporten van zeventien controles van de situatie ter plaatse van de recreatiewoning. Uit deze rapportages blijkt onder meer dat de recreatiewoning tijdens vijftien van de zeventien controlebezoeken een bewoonde indruk maakte, onder meer omdat er werd geconstateerd dat er ramen openstonden, een afvoerslang van een wasdroger of airco uit een raam stak, er toiletartikelen zichtbaar waren, er een fiets of fietsen stonden,er een uitgeklapte parasol in de achtertuin werd aangetroffen en de tuin opgeruimd, aangeveegd of verzorgd was. Verder is geconstateerd dat tien maal een [auto merk] is waargenomen met kenteken [kenteken], dat zeven maal een [auto merk] bestelbus met kenteken [kenteken] tweemaal een [auto merk] met kenteken [kenteken] en vijf maal een brommer met kenteken [kenteken] bij de recreatiewoning is aangetroffen. Uit de rapporten blijkt voorts dat eisers tijdens de controles geregeld persoonlijk zijn aangetroffen.
Verweerder heeft verder aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat uit het Kadaster blijkt dat eiseres de eigenaar is van de recreatiewoning en dat eisers verder geen onroerend goed in bezit hebben. Verweerder heeft tevens betrokken het door een controleur gba van de Gemeente [plaats] opgemaakte rapport van een controle die op 23 augustus 2012 op het van het adres van de moeder van eiseres heeft plaatsgevonden. Uit dit rapport volgt dat de moeder van eiseres toen heeft verklaard: “Dit is mijn woning, zij gebruiken dit als postadres. Soms zijn ze hier als dat zo uitkomt”. Daarnaast heeft verweerder aan het besluit ten grondslag gelegd dat eisers ten tijde van belang in de gba stonden ingeschreven op het adres van hun (schoon)moeder, maar dat zij daar niet over zelfstandige woonruimte beschikten.
Deze feiten en omstandigheden, alle in onderlinge samenhang bezien, maken het volgens verweerder afdoende aannemelijk dat eisers niet aan de opgelegde last hebben voldaan.
3.
Omdat het handhavingsbesluit van 28 oktober 2011 in rechte onaantastbaar is, dient de rechtbank bij de beoordeling uit te gaan van de juistheid van de last onder dwangsom, naar inhoud en de wijze van tot stand komen. Ter beoordeling staat of verweerder aannemelijk heeft kunnen achten dat eisers niet ten tijde van het verstrijken van de begunstigingstermijn aan de last hebben voldaan, zodat verweerder bevoegd was te besluiten tot invordering.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat eisers de waarnemingen neergelegd in de zeventien controlerapporten op zichzelf genomen niet hebben betwist en dat de aangetroffen auto’s en de brommer toebehoren aan eisers en hun (schoon)moeder. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met deze waarnemingen, in samenhang bezien met de door hem bij de besluitvorming betrokken feiten en omstandigheden, voldoende aannemelijk gemaakt dat eisers ten tijde van het verstrijken van de begunstigingstermijn niet aan de last hebben voldaan. Nu in de periode van 11 juni 2012 tot 23 oktober 2012 zeventien maal een controle van de recreatiewoning heeft plaatsgevonden, ook rond etenstijd en in de avonduren, kan – anders dan eisers stellen – niet worden gesproken van slechts incidentele controles, waaraan enkel beperkt gewicht zou kunnen worden toegekend. In dit verband heeft verweerder terecht het standpunt ingenomen dat de omstandigheid dat de recreatiewoning tijdens deze zeventien controles vijftien maal een bewoonde indruk maakte, de conclusie rechtvaardigt dat er geen sprake was van louter recreatief gebruik, maar van permanente bewoning. Voorts maakt de omstandigheid dat de (schoon)moeder van eisers de verklaring die zij tijdens de controle van 23 augustus 2012 heeft afgelegd, nadien heeft betwist, niet dat verweerder de eerst afgelegde verklaring niet in zijn beoordeling mocht betrekken. Een dergelijke betwisting van een eerder afgelegde en in een rapport opgetekende verklaring komt immers niet die waarde toe, die eisers daaraan hechten, waarbij tevens van belang is dat de verklaring eerst is betwist nadat verweerder heeft besloten tot invordering.
4.2.
De rechtbank is voorts van oordeel dat eisers het vermoeden van voortgezette permanente bewoning van de recreatiewoning onvoldoende hebben ontkracht.
4.3.
Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling, zie onder meer de uitspraak van 12 augustus 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ5056) overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat eisers gedurende de gehele winterperiode 2011/2012 in de woning van hun (schoon)moeder aan de [adres] hebben gewoond, en dus niet het gehele jaar in de recreatiewoning hebben verbleven, op zichzelf niet maakt dat de recreatiewoning niet als hun hoofdverblijf heeft te gelden. Verweerder heeft in dat verband terecht het standpunt ingenomen dat voor de vraag of sprake is van hoofdverblijf in de recreatiewoning niet zozeer de duur van het verblijf, maar de aard van het gebruik van de recreatiewoning bepalend is. Om die reden komt aan de door eisers overgelegde brief van 10 november 2005 dan ook geen betekenis toe.
4.4.
De stelling van eisers dat hun sociale en maatschappelijke leven zich afspeelt in [woonplaats], waar de woning van de (schoon)moeder van eisers ligt, en in welk verband zij erop hebben gewezen dat zij gebruikmaken van de peuterschool, huisarts en tandarts aldaar, kan aan verweerders vermoeden evenmin afdoen. De afstand tussen [woonplaats] en de recreatiewoning in [plaats] is dusdanig klein dat de omstandigheid dat het sociale en maatschappelijke leven zich in [woonplaats] afspeelt niet hoeft te betekenen dat de recreatiewoning niet als het hoofdverblijf heeft te gelden.
4.5.
Eisers wijzen verder op de bevindingen uit een onderzoek verricht door de Sociale Verzekeringsbank, waarin is geconstateerd dat eisers feitelijk op het adres [adres] woonachtig zijn. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen ook deze bevindingen niet afdoen aan verweerders vermoeden. Daartoe is van belang dat het onderzoek verricht door de Sociale Verzekeringsbank heeft plaatsgevonden op 29 november 2011, een datum die is gelegen geruime tijd voor de hier van belang zijnde periode, te weten de periode vanaf juni 2012. Voorts heeft dit onderzoek plaatsgevonden in de winterperiode, een periode waarin er op het park sowieso niet mag worden verbleven.
4.6.
Met betrekking tot de door eisers overgelegde huurovereenkomst voor woonruimte in de woning van eisers (schoon)moeder aan de [adres] is de rechtbank van oordeeldat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat deze huurovereenkomst het vermoeden niet kan ontkrachten. Nog daargelaten dat eisers op dit adres niet over zelfstandige woonruimte beschikken, dateert deze huurovereenkomst van na het handhavingsbesluit en hebben eisers, hoewel daarnaar door verweerder gevraagd, het stuk niet onderbouwd met bankafschriften waaruit blijkt dat zij de op grond van de huurovereenkomst verschuldigde huur ook daadwerkelijk aan hun (schoon)moeder hebben betaald. Ook anderszins is niet gebleken dat eiser uitvoering hebben gegeven aan deze huurovereenkomst. De door eisers overgelegde huurovereenkomst doet derhalve niet af aan verweerders vermoeden en maakt niet aannemelijk dat eisers hun hoofdverblijf hebben verplaatst en daarmee aan de last hebben voldaan.
4.7.
De door eisers in beroep overgelegde schriftelijke verklaringen van buurtbewoners van de woning in [woonplaats] leiden evenmin tot een ander oordeel. Deze ongedateerde en voorgedrukte verklaringen leggen onvoldoende gewicht in de schaal. Niet alleen zijn de bewuste verklaringen niet afkomstig uit objectieve bron, maar deze missen ook overtuigingskracht, Uit de verklaringen valt niet af te leiden op grond waarvan de buurtbewoners persoonlijk wetenschap hebben van de perioden en de duur van het gebruik dat eisers maken van het gba-adres. Over de aard van het gebruik geven deze verklaringen al helemaal geen informatie.
4.8.
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat de omstandigheid dat de gemeente [plaats] eisers naar aanleiding van de onderhavige onderzoeksrapporten niet ambtshalve heeft ingeschreven op het adres van de recreatiewoning, op zichzelf, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, het vermoeden van verweerder dat eisers hun recreatiewoning permanent bewoningen, evenmin kan ontkrachten.
5.
Gelet op het voorgaande was verweerder bevoegd tot invordering van een totaalbedrag van € 25.000,- aan verbeurde dwangsommen. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder geheel of gedeeltelijk van invordering had moeten afzien is gesteld noch gebleken.
6.
Het beroep is ongegrond.
7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Slijkhuis, voorzitter, mr.drs. J.H.A.C. Everaerts en
mr.drs. B. Veenman, leden, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.