ECLI:NL:RBNHO:2014:9225

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 oktober 2014
Publicatiedatum
6 oktober 2014
Zaaknummer
15/810254-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in café met molotovcocktail door verdachte

Op 2 oktober 2014 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting. De verdachte heeft op 16 juni 2014 in Haarlem een fles met benzine in brand gestoken en deze brandende fles in een café gegooid. Dit leidde tot schade aan de kassa en andere goederen in het café, en creëerde gevaar voor de aanwezige gasten en het café zelf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte is strafbaar verklaard, en de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van 24 maanden had geëist, aanzienlijk verlaagd. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, waaronder de invloed van alcohol en de stressvolle situatie van de verdachte. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldingsgebod en een locatieverbod. De rechtbank heeft ook de relevante wetsartikelen uit het Wetboek van Strafrecht toegepast, waaronder artikel 157.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/810254-14 (P)
Uitspraakdatum: 2 oktober 2014
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 september 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem te Haarlem.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M.H.G. Peters en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B.M.C.M. van der Wel-Hiddes, advocaat te Heemstede, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 juni 2014 in de gemeente Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of een of meer andere perso(o)n(en) van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een zogenaamde 'molotovcocktail' (bestaande uit een met benzine, althans een brandbare stof, gevulde fles, voorzien van een doek/lap textiel dienende als lont), althans een brandbaar en/of explosief voorwerp, ter hand heeft genomen en/of (vervolgens) die 'molotovcocktail', althans (dat lont van) dat voorwerp, in brand heeft gestoken en/of in aanraking heeft gebracht met (open) vuur en/of (vervolgens) die (brandende) 'molotovcocktail', althans dat (brandende) voorwerp heeft gegooid in een caféruimte, althans een gebouw (te weten:[café], gelegen op/aan de [a-straat] te Haarlem), ten gevolge waarvan er brand ontstond in die ruimte/dat gebouw/café, terwijl op dat moment in die ruimte/dat gebouw/café die [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of
[slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of nog een of meer andere perso(o)n(en) aanwezig was/waren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 16 juni 2014 in de gemeente Haarlem opzettelijk brand heeft gesticht en/of opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een zogenaamde 'molotovcocktail' (bestaande uit een met benzine, althans een brandbare stof, gevulde fles, voorzien van een doek/lap textiel dienende als lont), althans een brandbaar en/of explosief voorwerp, aan te steken/in brand te steken en/of (dat lont) in aanraking te brengen met
(open) vuur en/of (vervolgens) die brandende 'molotovcocktail', althans dat brandende voorwerp, te gooien in een caféruimte, althans een gebouw (te weten:[café], gelegen op/aan de [a-straat] te Haarlem) ten gevolge waarvan een kassa en/of een of meer andere goed(eren) in/van dat café/gebouw geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan in dat café/dat gebouw, en daarvan gemeen gevaar voor dat café/dat gebouw en/of voor naastgelegen ruimten/panden en/of voor de in dat café/dat gebouw aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar, althans gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of een of meer andere perso(o)n(en) (welke ten tijde van het ontstaan van die brand in genoemd cafe/gebouw aanwezig was/waren), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Vrijspraak
Met de raadsvrouw en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.2. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit, voor zover dit inhoudt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
3.3. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
In de nacht van zondag 15 op maandag 16 juni 2014 komt verdachte omstreeks middernacht met de taxi aan bij[café], gelegen aan de [a-straat] in de gemeente Haarlem. In de taxi is verdachte in het bezit van een plastic literfles. De taxichauffeur had deze fles kort daarvoor op verzoek van verdachte bij een Esso tankstation gevuld met benzine [2] . Verdachte stapt uit de taxi en loopt in de richting van het café. Er komen vlammen uit de fles [3] Verdachte loopt langs het zijraam van het café en houdt een brandend voorwerp in zijn handen. Verdachte loopt vervolgens naar de toegangsdeur van het café. [4] Hij gooit een brandende fles door de toegangsdeur naar binnen, richting de kassa. [5] Hierna rent verdachte richting de [b-straat]. [6]
Politieagenten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] rijden op maandag 16 juni 2014 omstreeks 00:04 uur over de [a-straat] en horen bij het passeren van[café] geschreeuw. De politieagenten keren hun dienstauto om en gaan ter plaatse. Zij zien getuige [slachtoffer 2]. Deze getuige wijst hen verdachte aan, die in de [b-straat] ter hoogte van perceel 6 op de grond ligt. Naast verdachte ligt een aansteker. [7] De handen van verdachte ruiken naar benzine. [8]
Sporenonderzoek wijst het volgende uit. Naast de bar in het café wordt een geopend glazen colaflesje aangetroffen. Het colaflesje ruikt naar een benzine-achtige substantie. [9] De kassa en een gedeelte van de bar, rondom deze kassa, is deels zwart geblakerd c.q. beroet, ten gevolge van de inwerking van vuur. [10] Op de rijbaan van de [b-straat] ligt een plastic ‘Fanta’ fles (petfles). Deze is gevuld met geelkleurige transparante vloeistof die ruikt naar een benzine-achtige vloeistof. [11]
3.4. Bewijsoverweging
Door de verdediging is onder meer naar voren gebracht dat twijfel bestaat over de objectiviteit van de getuigen die verdachte hebben aangewezen als de man die een brandende fles in het café heeft gegooid. De zes getuigen die verklaren dat verdachte een brandbom heeft gegooid, betreffen immers de ex-vriendin van verdachte waar verdachte ruzie mee heeft, haar vader en vier bekenden van de ex-vriendin. Gelet op de overige stukken in het dossier is het volstrekt ongeloofwaardig dat verdachte een brandend voorwerp naar binnen heeft gegooid, maar moet veeleer worden uitgegaan van het scenario dat de brand door de aldaar aanwezigen is geënsceneerd waarbij onderling is afgestemd om verdachte als dader aan te wijzen, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar betoog en overweegt als volgt. Dat verdachte vanuit de deuropening van het café een brandende fles naar binnen heeft gegooid volgt niet enkel uit de getuigenverklaringen van deze in het café aanwezige gasten. Ook taxichauffeur [getuige 1] heeft dit handelen waargenomen. Zijn waarnemingen sluiten op dat punt aan bij de verklaringen van voormelde getuigen. [getuige 1] is te beschouwen als onafhankelijke getuige, nu hij blijkens de inhoud van het strafdossier geen persoonlijke relatie met verdachte danwel met een van de in het café aanwezige gasten heeft. Daarbij komt nog dat tussen het moment waarop [getuige 1] verdachte bij het café afzet en het moment dat de politieagenten langs het café rijden slechts enkele minuten zitten. De rechtbank acht het onaannemelijk dat in deze korte en chaotische tijdspanne gelegenheid heeft bestaan een verhaal te verzinnen en dit onder een tiental veelal onder invloed verkerende cafégasten sluitend te maken. De rechtbank is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat op grond van voornoemde verklaringen niet precies is vast te stellen hoe de later op de rijbaan aangetroffen petfles met benzine met lap textiel en het in het café aangetroffen colaflesje met benzine zich tot elkaar en tot de naast verdachte op straat aangetroffen aansteker hebben verhouden op het exacte moment van vuur maken en het vervolgens gooien met een brandende fles, niet met zich meebrengt dat de belastende verklaringen van aangeefster en genoemde getuigen onbetrouwbaar of onjuist zijn.
Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met een petfles benzine naar het café is gegaan, die benzine heeft aangestoken en een brandende fles het café in heeft gegooid en aldus opzettelijk brand heeft gesticht in[café].
Voorts stelt de rechtbank vast dat als gevolg van de brand gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De brandende fles is terecht gekomen op de bar van het café. Op de foto’s van het café is te zien dat zich op de bar, die overigens van hout is gemaakt, behalve een kassa, meerdere goederen bevinden. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank gemeen gevaar voor – ten minste – deze goederen ontstaan.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
3.5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij omstreeks 16 juni 2014 in de gemeente Haarlem opzettelijk brand heeft gesticht door een met benzine gevulde fles in brand te steken en vervolgens die brandende fles te gooien in een caféruimte (te weten:[café], gelegen aan de [a-straat] te Haarlem) ten gevolge waarvan een kassa en een of meer andere goed(eren) in dat café gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor dat café en voor de in dat café aanwezige goederen, te duchten was.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de straf
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig (24) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan tien (10) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie (3) jaren, onder de bijzondere voorwaarden zoals verwoord in het ten aanzien van verdachte opgestelde reclasseringsadvies.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting, door een fles met benzine in brand te steken en deze brandende fles in een caféruimte te gooien. Door het handelen van verdachte is niet alleen schade toegebracht aan de kassa en enkele andere goederen in het café, maar is tevens gevaar gecreëerd voor de overige goederen in het café alsmede het café zelf. Het is een gelukkige omstandigheid dat de schade niet groter is uitgevallen, hetgeen te danken is aan direct en adequaat bluswerk van de zich in het café bevindende gasten.
De officier van justitie is in haar strafeis uitgegaan van eenzelfde bewezenverklaring als de rechtbank. De door haar gevorderde gevangenisstraf acht de rechtbank, kijkend naar de ernst van het feit, echter te hoog. Met name de omstandigheid dat door de onhandige manier van uitvoering van deze brandstichting geen levensgevaar is ontstaan voor de in het café aanwezige gasten, vormt voor de rechtbank aanleiding om de op te leggen straf aanzienlijk naar beneden bij te stellen. In die afweging neemt de rechtbank ook mee dat verdachte onder grote (relationele) spanningen gebukt ging, waarbij hij zowel privé als zakelijk in korte tijd veel kwijt had geraakt en de bewuste avond fors onder invloed verkeerde van alcohol en direct na het gooien van de fles en nog voordat de politie ter plaatste was, fysiek lik op stuk heeft gekregen van onbekend gebleven cafébezoekers of andere betrokkenen waarna verdachte met een ambulance moest worden afgevoerd,
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsadvies d.d. 17 juli 2014 alsmede het psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 25 augustus 2014, opgesteld door drs. W.M. Knol-Schoonhoven, GZ-psycholoog en psychotherapeut.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat blijkens het op zijn naam staand Uittreksel Justitiële Documentatie hij niet eerder voor soortgelijke feiten in aanraking is gekomen met politie en justitie.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie (3) jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met en begeleiding door de reclassering noodzakelijk. Een voorwaarde van die strekking zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. De rechtbank merkt hierover nog het volgende op. De reclassering heeft in haar advies zowel een contact- als locatieverbod voorgesteld, teneinde contact met aangeefster [slachtoffer 1] te kunnen voorkomen. De omstandigheid dat verdachte nog belangen heeft in de financiële afwikkeling van zijn aandeel in[café] brengt met zich dat de rechtbank een contactverbod met aangeefster, tevens (mede-)eigenares van het café [slachtoffer 1] thans niet opportuun acht. Een locatieverbod, voor zowel het woonadres van mevrouw [slachtoffer 1] als het café, acht de rechtbank voldoende om verdachte ervan te weerhouden anders dan zakelijk contact met [slachtoffer 1] te zoeken. Een dergelijk verbod zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
8. Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder het eerste cumulatief/alternatief ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen dat verdachte het onder het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWAALF (12) MAANDEN;
beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot ZES (6) MAANDEN niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van DRIE (3) JAREN aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van vaststelling identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
meldingsgebod
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich zal melden bij Reclassering Nederland op het adres Zijlweg 148C te Haarlem als hij daartoe uitgenodigd wordt, en zich zal blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
behandelverplichting
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zal meewerken aan behandeling bij de Waag of een soortgelijke instelling, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
locatieverbod
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich niet zal bevinden op of in de directe nabijheid van het woonadres van [slachtoffer 1] alsmede in (de directe nabijheid van)[café], gelegen aan de [a-straat] te Haarlem, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.W. Groenendijk, voorzitter,
mr. P.H. Lauryssen en mr. D.G.M. van den Hoogen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.J. de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van donderdag 2 oktober 2014.
mr. D.G.M. van den Hoogen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 16 juni 2014 (dossierpagina’s 000043 5de t/m 9de alinea en 000044-midden) en het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 juli 2014 met prints van camerabeelden van tankstation Esso aan de Schipholweg in Haarlem (dossierpagina’s 000129-000131)
3.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 16 juni 2014 (dossierpagina 000044-midden)
4.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 10] d.d. 16 juni 2014 (dossierpagina 000040-boven).
5.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 9] d.d. 16 juni 2014 (dossierpagina 000052-onder), het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 16 juni 2014 (dossierpagina 000044-onder) en het proces-verbaal van getuige [slachtoffer 5] d.d. 16 juni 2014 (dossierpagina 000048-onder).
6.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 11] d.d. 16 juni 2014 (dossierpagina 000036-midden).
7.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juni 2014 (dossierpagina 000083).
8.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juni 2014 (dossierpagina 000085-midden).
9.Het proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 18 juni 2014 (dossierpagina 000097-onder en 000107-0000108, foto’s 13-15).
10.Het proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 18 juni 2014 (dossierpagina 000097-midden en 000109, foto’s 17 en 18).
11.Het proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 18 juni 2014 (dossierpagina 000097-3de alinea onder het kopje ‘Fles’ en foto’s 3 t/m 5 op dossierpagina’s 000102-000103)