ECLI:NL:RBNHO:2014:8619

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 september 2014
Publicatiedatum
8 september 2014
Zaaknummer
15-193120-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in café met letsel als gevolg

Op 8 september 2014 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 23 december 2012 in café Het Portiertje te Uitgeest openlijk geweld heeft gepleegd. De zaak kwam voor de rechtbank na een verwijzing door de politierechter. De officier van justitie, mr. M. van Hulsel, vorderde bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte werd beschuldigd van het meermalen duwen en slaan van twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], en het slaan met een glas tegen het hoofd van [slachtoffer 1]. De rechtbank heeft op basis van getuigenverklaringen en de feiten vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte geweld heeft gepleegd tegen de slachtoffers in het café. De rechtbank heeft de verdediging van de verdachte, die pleitte voor vrijspraak, verworpen en kwam tot de conclusie dat het geweld niet los gezien kon worden van de eerdere confrontatie in de toiletruimte van het café. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan openlijke geweldpleging en hem een taakstraf opgelegd van 180 uren, met een voorwaardelijke proeftijd van drie jaar. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan [slachtoffer 1] voor materiële en immateriële schade, en is de proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf verlengd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/193120-13 (P) en 15/700512-12 (TUL)
Uitspraakdatum: 8 september 2014
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 augustus 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De politierechter heeft de zaak op 22 juli 2014 naar deze kamer verwezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. van Hulsel en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.W. Dirkzwager, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 23 december 2012 te Uitgeest met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten in café Het Portiertje, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het:
- meermalen duwen tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- meermalen met de tot vuist gebalde handen slaan en/of stompen in/op/tegen de lip en/of het oor en/of het gezicht van die [slachtoffer 2] en/of
- met een glas slaan en/of gooien in/op/tegen het gezicht/voorhoofd van die [slachtoffer 1];
subsidiair
hij op of omstreeks 23 december 2012 te Uitgeest ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet op/in/tegen het gezicht/voorhoofd van die [slachtoffer 1] een glas te slaan en/of te gooien, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 23 december 2012 is verdachte met medeverdachte [medeverdachte 1] en een aantal vrienden aanwezig in café Het Portiertje te Uitgeest. [medeverdachte 1] moet op een gegeven moment plassen en gaat naar het toilet van het café. De toiletruimte is klein en er staan meerdere personen te wachten. [2] [medeverdachte 1] wordt net na het plassen aan de kant geduwd door [slachtoffer 2]. [3] [medeverdachte 1] duwt vervolgens tegen [slachtoffer 2]. [medeverdachte 1] slaat hierna meerdere malen met zijn tot vuist gebalde handen tegen het gezicht van [slachtoffer 2]. [4] Verdachte slaat [slachtoffer 2] op zijn oor. [5]
[slachtoffer 1] staat ook in de toiletruimte van het café en ziet dat [slachtoffer 2] wordt geduwd en geslagen. [slachtoffer 1] trekt vervolgens [slachtoffer 2] mee de toiletruimte uit, het café in. [6] Verdachte en [medeverdachte 1] komen eveneens de toiletruimte uit en lopen achter [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] het café in. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] gaan door met het duwen en sarren van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. [slachtoffer 2] loopt vervolgens weg, [slachtoffer 1] blijft staan. [slachtoffer 1] wordt vervolgens aangesproken door [getuige 1], die hem zegt rustig te doen. [getuige 1] staat op dat moment tegenover [slachtoffer 1] en met haar rug naar verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1]. [getuige 1] hoort iemand met een paniekerige stem roepen: ‘Doe het niet!’. [7] Verdachte maakt vervolgens een zwaaiende beweging met een glas in zijn hand en slaat het glas tegen het voorhoofd van [slachtoffer 1]. [8]
3.3.
Bewijsoverweging
Door de raadsvrouw van verdachte is vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde feit. Verdachte heeft medeverdachte [medeverdachte 1] uit de toiletruimte getrokken en probeerde de ruzie buiten de toiletruimte te sussen. Verdachte heeft enkel een tik van [slachtoffer 1] willen afweren en heeft hem toen geraakt met het glas. Er is nimmer sprake geweest van geweldpleging door twee of meer verenigde personen. Het opstootje in de toiletruimte van het café tussen [slachtoffer 2] en [medeverdachte 1] staat los van het geweld jegens [slachtoffer 1] in het café zelf.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daaromtrent als volgt. In bovenstaande redengevende feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang beschouwd ligt reeds het oordeel van de rechtbank besloten dat het door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] gezamenlijk gepleegde geweld jegens [slachtoffer 2] in de toiletruimte van het café niet los gezien kan worden van het geweld jegens [slachtoffer 1] in het café. De rechtbank komt tot dit oordeel met name op grond van de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]. Zowel [getuige 1] als [getuige 2] hebben geen bemoeienis gehad met de aanleiding van de vechtpartij. Zij zien [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] uit de toiletruimte komen, gevolgd door verdachte en zijn medeverdachte. Ook zien zij dat beiden [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] duwen en sarren. Vervolgens wordt een glas door verdachte stukgeslagen op het hoofd van [slachtoffer 1]. Dat sprake zou zijn van het impulsief afweren van een klap met het glas is onaannemelijk, gelet op de verklaring van [getuige 2] dat zij verdachte het glas van een plank zag pakken en getuige [getuige 1] iemand nog paniekerig had horen roepen: “Doe het niet.””. Deze gang van zaken kan bezwaarlijk anders gezien worden dan een voortzetting van de geweldpleging van verdachte en zijn medeverdachte jegens [slachtoffer 2] in de toiletruimte en het vervolgens sarren en duwen door beiden buiten het toilet. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 23 december 2012 te Uitgeest met een ander, in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten in café Het Portiertje, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het:
- meermalen duwen tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en
- meermalen met de tot vuist gebalde handen slaan tegen het oor en in het gezicht van die [slachtoffer 2] en;
- met een glas slaan tegen het voorhoofd van die [slachtoffer 1].
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een
taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van honderdveertig (180) uren, bij niet (naar behoren) verrichten daarvan te vervangen voor negentig (90) dagen hechtenis.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich tijdens een avondje stappen in het café schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Het geweld bestond uit het duwen en slaan van twee andere bezoekers van het café en het stukslaan van een glas op het hoofd van één van hen. Laatstgenoemde, het slachtoffer [slachtoffer 1], heeft als gevolg hiervan letsel en pijn ondervonden. Hoewel het letsel beperkt is gebleven had dit veel ernstiger, en blijvend, kunnen zijn. Aldus handelend hebben verdachte en zijn medeverdachte op ontoelaatbare wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Voorts brengt het handelen van verdachte en zijn mededader gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeg, nu de geweldpleging heeft plaatsgevonden tijdens uitgaansuren, in een voor het publiek openbare gelegenheid..
Door de verdediging is aangevoerd dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat hier geen sprake van is. De datum van inverzekeringstelling van verdachte, te weten 23 december 2012, is het aanvangstijdstip van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 EVRM. De datum van deze uitspraak valt op 8 september 2014 en is daarmee tevens het eindtijdstip van bovenbedoelde termijn. Nu deze termijn minder dan 2 jaren betreft is er geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn.. De officier van justitie heeft overigens in de door haar geformuleerde strafeis het tijdsverloop van de strafzaak meegewogen, door in plaats van een gevangenisstraf die in soortgelijke strafzaken pleegt te worden opgelegd een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid te eisen. De rechtbank houdt, net als de officier van justitie reeds heeft gedaan, ten nadele van verdachte rekening met de omstandigheid dat het verdachte is geweest die het glas op het hoofd van [slachtoffer 1] heeft kapotgeslagen.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, die als kostwinner verantwoordelijk is voor een gezin en vader van een tweejarig kind is, aanleiding om de gevorderde straf te matigen, in die zin dat een gedeelte van de op te leggen taakstraf voorwaardelijk zal zijn.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie (3) jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.

7.Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1] en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.216,85 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 216,85 aan materiële schade (vervangingskosten kleding, reiskosten en eigen risico in rekening gebracht door de zorgverzekeraar) en
€ 1.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 3.4. bewezen verklaarde feit. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 250,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 december 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 3.4. bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: openlijke geweldpleging) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 3 oktober 2012 in de zaak met parketnummer 15/700512-12 heeft de politierechter te Haarlem verdachte ter zake van handelen in strijd met de Wet wapens en munitie alsmede handelen in strijd met de Opiumwet veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee (2) maanden. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee (2) jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit alsmede onder bijzondere voorwaarden. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 12 mei 2014 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 18 oktober 2012 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd, in die zin dat de gevangenisstraf zal worden omgezet naar een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van honderdtwintig (120) uren, bij niet (naar behoren) verrichten daarvan te vervangen door zestig (60) dagen hechtenis.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de proeftijd dient te worden verlengd met één jaar, gelet op de in de strafmotivering van dit vonnis overwogen persoonlijke omstandigheden die maken dat de rechtbank het thans niet opportuun acht om de tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde gevangenisstraf te gelasten, en evenmin om deze straf om te zetten in een taakstraf.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 14g, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot het verrichten van
HONDERDTACHTIG (180) URENtaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet (naar behoren) verrichten daarvan te vervangen door NEGENTIG (90) DAGEN hechtenis, met bevel dat een gedeelte groot
TACHTIG (80) UREN, bij het niet (naar behoren) verrichten daarvan te vervangen door VEERTIG (40) DAGEN hechtenis,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op DRIE (3) JAREN bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 466,85, bestaande uit € 216,85 voor de materiële en
€ 250,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 december 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 466,85, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 december 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
NEGEN (9) DAGENhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
verlengt de bij vonnis van de politierechter in de zaak met parketnummer 15/700512-12 opgelegde proeftijd, verbonden aan de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met één jaar.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.D. de Jong, voorzitter,
mr. E.L. Grosheide en mr. M. Steen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.J. de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van maandag 8 september 2014.
mr. M. Steen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] d.d. 23 december 2012 (dossierpagina 024-onder).
3.De verklaring van verdachte [medeverdachte 1], ter terechtzitting van 25 augustus 2014 afgelegd en het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 23 december 2012 (dossierpagina 047-onder).
4.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] d.d. 23 december 2012 (dossierpagina 025-boven) en het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 23 december 2012 (dossierpagina 047-onder).
5.Het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 2] d.d. 23 december 2012 (dossierpagina 052-midden.
6.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 23 december 2012 (dossierpagina 044-boven) en het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 5 januari 2013 (dossierpagina 057-onder).
7.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 5 januari 2013 (dossierpagina 057-onder en 058-boven).
8.Het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 1] d.d. 23 december 2013 (dossierpagina 044-midden), het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 5 januari 2013 (dossierpagina 058-boven) en het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 5 januari 2013 (dossierpagina 062-onder).