ECLI:NL:RBNHO:2014:8560

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 januari 2014
Publicatiedatum
5 september 2014
Zaaknummer
14/810344-12
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en geweld tegen slachtoffers in de prostitutie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 januari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel. De verdachte, geboren in Hongarije, werd beschuldigd van het uitbuiten van twee vrouwen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], die in de prostitutie werkten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met haar medeverdachte de slachtoffers in Nederland heeft gehuisvest en hen heeft gedwongen om prostitutiewerkzaamheden te verrichten. De slachtoffers moesten hun verdiende geld afgeven aan de verdachte en haar medeverdachte, die hen ook bedreigden en mishandelden als zij niet genoeg geld verdienden. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging die stelde dat deze niet geloofwaardig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel in vereniging, meermalen gepleegd, en heeft haar veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], voor de geleden schade als gevolg van de mensenhandel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 14/810344-12 (P)
Uitspraakdatum: 30 januari 2014
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 januari 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] (Hongarije),
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, locatie Nieuwersluis te Nieuwersluis.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Visser en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. M.J. van Essen, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na toegestane, nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Feit 1:
zij in of omstreeks de periode van 01 april 2007 tot en met 1 maart 2008 in Alkmaar en/of in Amsterdam, in ieder geval in Nederland, en/of in Hongarije, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander, genaamd [slachtoffer 1] (telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1 van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang, geweld, een andere feitelijkheid of andere feitelijkheden, bedreiging met geweld en/of andere feitelijkhe(i)d(en), misleiding, misbruik
van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of misbruik van een kwetsbare positie
1) heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 1],(artikel 273f lid 1 ahf/sub 1) en/of
2) heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten (van seksuele aard), dan wel enige handeling heeft ondernomen, waarvan zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) of redelijkerwijze moest(en) vermoeden dat die/deze [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar stelde of zou stellen tot het verrichten van
arbeid of diensten (artikel 273f lid 1 ahf/sub 4) en/of
3) heeft gedwongen en/of bewogen haar, verdachte, en/of haar mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handeling(en) met of voor een derde (tegen betaling), (artikel 273f lid 1 ahf/sub 9) en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 1] (artikel 273f lid 1 ahf/sub 6) waarbij dat geweld, die feitelijkhe(i)d(en), die dreiging met geweld of andere feitelijkhe(i)d(en) en/of genoemde enige handeling (onder 2) heeft/hebben bestaan uit:
- het herhaaldelijk slaan (met handen/vuisten en met een wc-ontstopper en een laars) op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1],
- het (middels telefonisch contact en het doen bijhouden van een administratie) controleren van de verdiensten en het aantal klanten van die [slachtoffer 1],
- het voorhouden aan die [slachtoffer 1] dat zij eigendom was van verdachte en haar mededader(s),
- het stellen van een minimum-bedrag dat [slachtoffer 1] per dag moest verdienen en/of
- het bedreigen met de dood en met zware mishandeling van die [slachtoffer 1];
Feit 2:
zij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2006 tot en met 20 maart 2009 in Alkmaar en/of in Amsterdam, in ieder geval in Nederland, en/of in Hongarije, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander, genaamd [slachtoffer 3] [slachtoffer 2] (telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1 van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang, geweld, een andere feitelijkheid of andere feitelijkheden, bedreiging met geweld en/of andere feitelijkhe(i)d(en), misleiding, misbruik
van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of misbruik van een kwetsbare positie
1) heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 2],(artikel 273f lid 1 ahf/sub 1) en/of
2) heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten (van seksuele aard), dan wel enige handeling heeft ondernomen, waarvan zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) of redelijkerwijze moest(en) vermoeden dat die/deze [slachtoffer 2] zich daardoor beschikbaar stelde of zou stellen tot het verrichten van
arbeid of diensten (artikel 273f lid 1 ahf/sub 4) en/of
3) heeft gedwongen en/of bewogen haar, verdachte, en/of haar mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handeling(en) met of voor een derde (tegen betaling), (artikel 273f lid 1 ahf/sub 9) en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 3] [slachtoffer 2] (artikel 273f lid 1 ahf/sub 6) waarbij dat geweld, die feitelijkhe(i)d(en), die dreiging met geweld of andere feitelijkhe(i)d(en) en/of genoemde enige handeling (onder 2) heeft/hebben bestaan uit:
- het herhaaldelijk slaan (met handen/vuisten en met een honkbalknuppel) en
schoppen op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2],
- het afpakken van het paspoort of de identiteitskaart van die [slachtoffer 2],
- het opdragen aan die [slachtoffer 2] dat zij andere meisjes in de gaten diende te houden,
- het (middels telefonisch contact en het doen bijhouden van een administratie) controleren van de verdiensten en het aantal klanten van die [slachtoffer 2],
- het voorhouden aan die [slachtoffer 2] dat zij schulden had die moesten worden terug betaald,
- het stellen van een minimum-bedrag dat [slachtoffer 2] per dag moest verdienen en/of
- het bedreigen met de dood en met zware mishandeling van die [slachtoffer 2].

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Bewijs(middel)verweer
De raadsvrouw van verdachte heeft ter zitting betoogd dat de navolgende processen-verbaal dienen te worden uitgesloten van het bewijs:
  • het proces-verbaal registratie intakegesprek met [slachtoffer 1] d.d. 11 juli 2010, nu het gesprek niet auditief is geregistreerd zoals voorgeschreven in de “Aanwijzing opsporing en vervolging van seksueel misbruik”;
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 24 september 2010, nu de aangifte niet auditief is opgenomen omdat er geen werkbare apparatuur aanwezig zou zijn;
  • het proces-verbaal van verhoor getuige van [slachtoffer 2] d.d. 19 juli 2012, nu dit verhoor eveneens niet auditief is geregistreerd in strijd met de “Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten”. Dit geldt evenzeer voor haar aangifte, opgenomen d.d. 20 november 2013, nu er voorafgaand aan deze aangifte evenmin een informatief gesprek heeft plaatsgevonden.
Kort gezegd heeft de raadsvrouw betoogd dat voornoemde processen-verbaal in strijd met de Aanwijzingen tot stand zijn gekomen, hetgeen ertoe dient te leiden dat deze processen-verbaal worden uitgesloten van bewijs. Vast staat dat het niet in acht nemen van de “Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten” ingevolge vaste jurisprudentie leidt tot een vormverzuim.
De rechtbank overweegt het volgende.
Gelet op de verwijten zoals tenlastegelegd, is de rechtbank van oordeel dat de inzet van het onderzoek in de onderhavige zaak mensenhandel betreft. Niet de “Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik”, maar de “Aanwijzing mensenhandel” is naar het oordeel van de rechtbank derhalve van toepassing.
Ingevolge de “Aanwijzing mensenhandel” dient een informatief gesprek tussen de opsporingsambtenaar en het slachtoffer plaats te vinden. Dit informatieve gesprek en de aangifte kunnen echter blijkens de Aanwijzing ook samenvallen. Nu er voorafgaand aan de aangifte van [slachtoffer 2] op 20 november 2013 reeds verschillende verklaringen van haar als getuige in de zaak van [slachtoffer 1] zijn opgenomen, waarin zij ook over haar eigen ervaringen in de prostitutie verklaart, voegt een informatief gesprek voorafgaand aan een aangifte weinig tot niets toe. Daarmee is in ieder geval naar de geest van de Aanwijzing gehandeld, voor zover die overigens al zou zien op bescherming van de rechten van de verdachte in deze.
De “Aanwijzing mensenhandel” kent voorts geen dwingende verplichting het verhoor op te nemen op geluids-of beelddrager, het verdient slechts sterke aanbeveling.
Aldus is niet gebleken van onrechtmatigheden, noch ten aanzien van de opgenomen verklaringen van [slachtoffer 1] noch ten aanzien van de hiervoor vermelde verklaringen van [slachtoffer 2], en ziet de rechtbank op grond van het vorenoverwogene geen reden om bovengenoemde verklaringen uit te sluiten van het bewijs.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
Ten aanzien van feit 1:
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 24 september 2010 (Doc nr. C-01.2, pagina 137 t/m 148) – zakelijk weergegeven – inhoudende:
(140)
V: Wie zijn die mensen?
A: Dat is een Hongaarse zigeunerfamilie.
V: Wat doen zij in Nederland?
A: Pooieren. Zij hebben een goed systeem in Nederland. Als ik een klant had dan moest ik een bliebje geven met de telefoon en de gordijnen dicht doen. Als ik klaar was moest ik bellen en vertellen hoeveel geld ik had verdiend. Zij hadden de meiden in Nederland bang gemaakt. We moesten elkaar bespioneren. Als ik iets wist over een ander meisje en dat had ik niet verteld dan kreeg ik ook klappen.
V: Hoe kom jij met die mensen in contact.
A: Ze zijn in mijn stad. Iedereen kent deze familie. Iedereen is bang voor ze. Iedereen in de stad weet ook dat ze pooieren. Iedereen weet ook dat die familie in Amsterdam zit.
V: Hoe kom jij in contact met die familie?
A: Ik heb via een kennis laten weten dat ik in de prostitutie wil werken maar niet in Hongarije. Die kennis vertelde mij dat deze familie in Amsterdam zit te pooieren.
V: Wat bedoel jij met pooieren?
A: Meisjes werken in de prostitutie en zij zorgen voor die meiden. Dat zeggen ze tenminste maar ze pakken het geld van die meisjes.
A: Ik ben op 01 april 2007 bij die familie geweest. Dat was in
Nyiragyhaza. Ik heb gezegd dat ik in de prostitutie wilde werken en ik
heb gevraagd of zij mij wilde helpen. Ik heb gesproken met die vrouw.
Zij is het hoofd. Zij heeft een ticket gekocht voor mij.
V: Hoe heet deze vrouw?
A: Zij heet [dochter].
Zij gingen mijn ticket betalen. Ze zorgden voor een bed in het huis. Daarvoor moest ik huur betalen. Ze zouden kijken hoeveel ik verdiende en ze zouden geld opsturen naar mijn zoontje. Dit bedrag was afhankelijk van wat ik zou verdienen.
(141)
Pas na een maand kwam ik er achter dat ik maar geld verdiende en geld verdiende maar dat ik alleen maar 20 euro per dag kreeg om treinticket en sigaretten van te kopen.
V: Wanneer ben je naar Nederland gekomen?
A: Dat was op 02 april 2007.
V: Hoe kwam je naar de luchthaven van Boedapest?
A: Door hun, door [dochter] en haar man [medeverdachte]. Zij waren in Hongarije.
V Met wie was je in het vliegtuig?
A Met hen allebei. Zij hebben mij hier gebracht.
V: Waar gingen jullie naar toe?
A: Amsterdam-Oost, station Muiderpoort. Dat is een metrostation/tramstation. Het huis waar ze mij naar toe brachten ligt tegenover dit station.
A: Het was een flat, vier hoog, ik woonde op de eerste verdieping.
V: Wie woonden daar nog meer?
A: [slachtoffer 3], ik weet haar achternaam niet meer. Ze kwam uit Hongarije uit Ajak en [slachtoffer 4], zij was het nichtje van [dochter] en [medeverdachte], haar achternaam was ook [achternaam]. [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] werkten ook voor hen.
(142)
A: [dochter] zei tegen mij dat ik in mijn bikini achter de ramen moest staan en moest wachten op klanten. Ik moest met [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] mee. In Alkmaar.
3 april 2007 moest ik aan het werk. [dochter] en [medeverdachte] woonden ook in dat huis.
De dagen erna begonnen [dochter] mij te bellen. Er ontstond een competitie tussen de drie meisjes. [dochter] belde mij op en zei dan dat [slachtoffer 4] al drie klanten had gehad en ik nog niet, hoe dat kon. [medeverdachte] zei tegen mij dat ik een “1000” meisje was. Wij mochten van [dochter] met niemand praten.
(144)
V: Wat werd er met jou afgesproken over het verdiende geld?
A: Ik moest het geld afstaan en als ik terug zou gaan naar Hongarije zouden we verder kijken. Ik dacht dat ik op 50-50 basis zou werken, dus ik dacht dat ik genoeg verdiend had.
Ik kreeg 20 euro per dag.
Ik werkte 7 dagen per week en ik verdiende minimaal 800 euro per dag.
Na 4 maanden wilde ik terug naar Hongarije voor de verjaardag van mijn zoontje. Ik kreeg toen 3000,00 euro van de dochter van [dochter]. Ik heb toen niets gezegd. Ik wilde eerst naar mijn zoontje en als ik terug zou komen zou ik naar het geld vragen. Want ik had veel meer
verdiend.
V: Wanneer is je zoontje jarig?
A: 21 juli. Ik ben ongeveer een week voor de verjaardag naar Hongarije gegaan en ben tot een week na de verjaardag gebleven. Toen ben ik terug gegaan naar Nederland.
(145)
Die volgend maand verdiende ik veel minder omdat ik wist dat ik toch niet al het geld zou krijgen wat ik verdiende. Ik had er geen zin meer in. Toen begonnen de problemen. Ze hebben mij teruggestuurd naar Hongarije. Dat was eind augustus 2007.
(147)
Hierna heb ik niet meer in Alkmaar gewerkt maar ben ik voor [dochter] in Amsterdam g
aan werken.
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 24 september 2010 (Doc nr. C-01.3, pagina 150 t/m 162) – zakelijk weergegeven – inhoudende:
(151)
V: We waren gebleven bij de aangifte dat jij niet meer in Alkmaar ging werken maar in Amsterdam voor [dochter]. Weet jij nog over welke periode we dan spreken.
A: Ja dat moet ongeveer in oktober 2007 zijn geweest.
V: Waar werkte je dan?
A: Op de wallen in Amsterdam.
V: Hoe vaak werkte jij dan.
A: Ik moest daar zeven dagen per week werken. Het waren hele lange dagen. Soms werkte ik wel 20 uur per dag.
A: Ik kon mijn mond nooit open doen. Ik had nergens recht op volgens [dochter]. Als [dochter] bijvoorbeeld vond dat ik geen recht had op eten dan kreeg ik geen eten. En de rest kreeg dan wel eten en ik moest dan alleen kijken.
V: Waar woonde je toen je op de Wallen aan het werk ging?
A: Weer in Amsterdam Zuid-Oost. Hetzelfde huis van [dochter] als eerst.
V: Met wie woonde je daar?
A: Met [dochter], [medeverdachte], [slachtoffer 3]. [slachtoffer 4] was al weg. Er woonde een nieuw meisje [slachtoffer 5].
(153)
V: Wat deed je met je verdiende geld?
A: Ik moest elke ochtend op dezelfde manier het geld op tafel leggen. Ik had een klein boekje daar schreef ik elke klant en elke cent in op.
V: Wat gebeurde er met het boekje?
A: Daar keken [dochter] en [medeverdachte] dan in en ze keken of de bedragen klopten.
Ik weet nog dat ik een keer maar 680 euro had verdiend. Dat was de dag voor mijn verjaardag. Toen [dochter] de volgende dag, op mijn verjaardag, hoorde dat ik zo weinig verdiend had kreeg ik weer een klap van haar. [verdachte] zei toen tegen [dochter] dat ik jarig was die dag. Die dag hoefde ik niet te werken. De andere dagen vanaf oktober tot 21 december 2007 heb ik elke dag gewerkt.
Ik heb ook nog een keer in de periode tussen oktober en december een paar dagen in de passage gewerkt. Maar daar kon ik niet net zoveel geld verdienen.
V: Waarom ging je naar de passage
A: Omdat ik mijn limiet niet kon maken in de Molensteeg en dan moest ik om 05.00 uur door naar de passage. Om mijn limiet voor de dag te halen.
(154)
V: Werkte je ook als je ongesteld was?
A: Ja dat moest. Ook met kiespijn. In Amsterdam eind december, na kerst weet ik dat ik een week 38 graden koorts had en zelfs een dag 40 graden. En ik moest toch werken.
V: Hoe moest je het doen als je ongesteld was?
A: Met een spons. Zij was heel erg. Ze gaf dan maar geld voor 1 spons en met 1 spons moest ik dan de hele week doorgaan.
In januari 2008 begonnen dus weer de problemen met [dochter] omdat ik niet genoeg verdiende. Zij begon weer te slaan. En een keer is zij zover gegaan dat zij mij met de wc ontstopper die van hard plastic was mij achter op mijn hoofd sloeg. Het begon hard te bloeden.
Zij begon mij gewoon te slaan en ik ging op de grond zitten en zij ging door met slaan. En op een gegeven moment voelde ik het bloed over mijn hoofd stromen. Zij stopte op een gegeven moment met slaan toen de ontstopper in kleine stukjes was gebroken.
Het gebeurde in het huis van [dochter] in de woonkamer.
V: Weet je nog wanneer dit gebeurd is?
A: Ik denk op 5 of 6 januari 2008.
Maar op een dag eind januari 2008 had ik maar 300 euro verdiend. Toen heeft zij mij weer op mijn hoofd geslagen. Toen heeft zij haar Wesco cowboylaarzen gepakt en daarmee sloeg ze mij over mijn hele lichaam. Op een gegeven moment was ik gevallen en lag op mijn matras in de slaapkamer en zij ging gewoon door met slaan. Mijn handen waren helemaal dik en blauw van liet slaan en zij ging gewoon door en wilde niet stoppen. Er zat bloed aan de muur.
(155)
V: Waarom kon je niet naar een dokter gaan?
A: [dochter] liet mij niet gaan. Ze zei dat ik het verdiend had en het niet zo erg was en dat ik er wel mee kon leven.
(157)
Ik heb toen een ticket gekocht voor 26 februari 2008 en ben toen terug naar Nederland gegaan. Ik heb de familie van [dochter] daarna niet meer gezien.
(159)
Ik leverde al mijn geld in en dat was bedoeld voor onderdak en eten.
(160)
V: Weet jij wat [dochter] en haar man deden met het geld?
A: Ze leefden als koning en koningin.
(161)
V: Werd je bedreigd door deze familie?
A: Ja dat was de hele tijd. Als ik niet mijn geld verdiende dan kreeg ik klappen ruzie. Ze hebben ook gezegd dat als ik ooit terug kom naar Nederland en in de prostitutie ga werken ze mij dan komen opzoeken en kapot slaan of vermoorden. En ze gaan dan alles vertellen aan mijn schoonfamilie. En ze zeiden dat ze er voor zouden gaan zorgen dat ik nooit meer mijn zoontje zou kunnen zien. Dat is ook een van de grootste redenen waarom ik nooit naar de politie ben gegaan.
Een proces-verbaal van verhoor getuige van [slachtoffer 1] d.d. 10 juli 2013 (Doc nr. C-01.5, pagina 5 t/m 9, aanvullend dossier relaas proces-verbaal d.d. 2 oktober 2013) – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Op 10 juli 2013 hoorden wij, verbalisanten, als getuige [slachtoffer 1].
(8)
V: Wij tonen je foto 1 ([verdachte], dossierpagina 10).
A: Zij heeft het letsel allemaal veroorzaakt. Ze noemde zich [dochter]. Het is de vrouw waarover ik verklaard heb.
V: We tonen je foto 2 ([medeverdachte], dossierpagina 11).
Dit is haar man [medeverdachte] of [medeverdachte]. Ook dit is de man waarover ik verklaard heb.
Een proces-verbaal van verhoor getuige van [slachtoffer 2] d.d. 19 juli 2012 (Doc nr. G-02.1, pagina 329 t/m 335) – zakelijk weergegeven – inhoudende:
(330)
V: Je bent in 2006 in Nederland gekomen, ben je toen meteen in Amsterdam gaan wonen en in Alkmaar gaan werken?
A: Ja, dat klopt.
V: Waar verbleef jij in april 2007?
A: Dat was in een flat van twee verdiepingen, in Amsterdam Noord, er dichtbij was water.
We zijn met z’n drieën met de bus naar Nederland gekomen. Ze hebben alles geregeld voor ons: [achternaam] [medeverdachte] en [dochter].
V: We is er na een tijdje verhuisd?
A: Wij met z’n allen: ik, [slachtoffer 6] en [dochter] en [medeverdachte].
V: Hoe zag [slachtoffer 1] eruit?
A: Er was maar een [slachtoffer 1].
[slachtoffer 3] herkent de vrouw op de door verbalisant aan haar getoonde foto als [slachtoffer 1].
(331)
A: Vanaf het begin werkte ik in Alkmaar maar heb ook in Amsterdam gewerkt, ik werkte het meeste in Alkmaar.
V: Wie werkte er nog meer in Alkmaar?
A: Ik heb samen met [slachtoffer 1] ([slachtoffer 1]) gewoond in Amsterdam Noord en we hebben samen gewerkt in Alkmaar. We gingen meestal met de trein heen.
Opmerking verbalisant: Altijd als de getuige deze twee personen bedoelt, [dochter] en [medeverdachte], noemt zij hen hun. De getuige heeft er moeite mee de namen van [dochter] en [medeverdachte] uit te spreken.
V: Hoe veel geld verdiende [slachtoffer 1] in de begin periode?
A: Rond de 700 per dag. We verdienden allemaal verschillend, zij wilden dat we allemaal even veel verdienden, niet de een minder dan de ander. Ik verdiende altijd het meeste, [slachtoffer 1] verdiende wat minder. Zij vroegen altijd waarom de een minder verdiend had dan de ander. Ze werden boos als we te weinig hadden verdiend, we kregen dan ruzie. We hebben ook gevochten, ik ook. Ik ben zelf ook heel zwaar mishandeld door hun. [slachtoffer 1] ook. Dat gebeurde vaak.
(332)
V: Hoeveel dagen per week werkten jullie?
A: Meestal 7 dagen per week en na die periode op vakantie. Als we een dag niet wilden werken
probeerden zij ons om te praten.
V: En liet je je dan ompraten?
A: Ja, want zij waren de baas.
V: En als je niet ging?
A: Dan was er een probleem dan werden ze boos. Ze vonden ook wel eens dat we te weinig hadden verdiend.
V: Bedreigden ze je dan ook?
A: ja, ik kreeg ook wel eens klappen. Ze hadden een honkbalknuppel en daar ben ik wel eens mee
geslagen. Ik heb ook gezien dat [slachtoffer 1] daar wel eens mee geslagen is.
V: Wie verweet jullie dat jullie te weinig verdiend hadden?
A: Allebei zeiden ze dat, ze waren altijd samen. Als het niet genoeg was, kreeg je van allebei klappen.
Ik heb alleen gezien dat [slachtoffer 1] door [dochter] geslagen is.
(333)
Ik heb wel gezien dat [slachtoffer 1] veel geslagen is.
Een proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2] d.d. 16 december 2013 afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken:
Het was dan gelijk vechten door alle twee. Zij verschillen nog geen centimeter van elkaar. Ze zijn hetzelfde. Meestal waren ze altijd samen. U vraagt mij of ik gezien heb of [slachtoffer 1] geslagen of geschopt is. Dat was in de tijd dat [slachtoffer 1] ook bij ons was. Ik heb dat vaak gezien. Zij werd geslagen met de hand, heel hard.
Ik kreeg 10 euro maximaal per dag als ik ging werken. De rest van het geld wat ik had verdiend moest ik afgeven als ik thuiskwam aan één van de twee. Dat moest [slachtoffer 1] ook.
Een proces-verbaal van verhoor getuige van [getuige 1] d.d. 10 september 2013 (Doc nr. G-06.1, pagina 29 t/m 32, aanvullend dossier relaas proces-verbaal d.d. 2 oktober 2013) – zakelijk weergegeven – inhoudende:
V: Kent u een vrouw genaamd [slachtoffer 1]? (Wij, verbalisanten, tonen getuige een foto voorzien van het nummer K-02., dossierpagina 33)
A: Deze vrouw is [slachtoffer 1]. Ik heb haar eerst in Alkmaar gezien op de Achterdam.
V: Was zij aan het werk daar?
A: Ja zij was aan het werk.
V: Als prostituee?
A: Ja.
V: Hoe lang is dit geleden?
A: Ongeveer zes of zeven jaar geleden.
V: Heb je [slachtoffer 1] later nog ergens anders gezien?
A: Ja in Amsterdam. Nadat ik haar een aantal keer in Alkmaar als klant had bezocht belde zij mij na een maand of twee op. Ze vroeg of ik naar haar toe kon komen in Amsterdam ergens in het prostitutiegebied in het centrum. Ze was aan het huilen. Ze vertelde me dat ze slecht werd behandeld. Dat ze haar geld moest afstaan aan haar pooier en dat ze mishandeld werd door haar pooier. Ze had het over een groep die bestond uit een familie die samenwerkte. Ze vroeg mijn hulp om uit de situatie te komen.
Het proces-verbaal van bevindingen, gegevensverstrekking door belastingdienst, d.d. 15 oktober 2012 (Doc nr. E-14, pagina 369 t/m 388):
(372)
[slachtoffer 1] E. woont tijdelijk bij [slachtoffer 2]: start 040407. Afgevoerd 140708.
Ten aanzien van feit 2:
Een proces-verbaal van verhoor getuige van [slachtoffer 2] d.d. 19 juli 2012 (Doc nr. G-02.1, pagina 329 t/m 335) – zakelijk weergegeven – inhoudende:
V: Je bent in 2006 in Nederland gekomen, ben je toen meteen in Amsterdam gaan wonen en in Alkmaar gaan werken?
A: Ja, dat klopt.
V: Waar verbleef jij in april 2007?
A: Dat was in een flat van twee verdiepingen, in Amsterdam Noord, er dichtbij was water. Ik heb op meerdere plekken gewoond. De eerste paar maanden op dezelfde plek. Toen zijn we verhuisd ook naar een flat met twee verdiepingen met drie slaapkamers en een grote keuken, flat was dichtbij een speeltuin.
Ze hebben alles geregeld voor ons. Een man en een vrouw: [achternaam] [medeverdachte] en [dochter].
(331)
Opmerking verbalisant: Altijd als de getuige deze twee personen bedoelt, [dochter] en [medeverdachte], noemt zij hen hun. De getuige heeft er moeite mee de namen van [dochter] en [medeverdachte] uit te spreken.
Wat was er met jou afgesproken over de verdiensten?
A: Zij bewaarden het geld voor mij, ook om mijn familie te helpen. Dat hebben ze ook gedaan, maar niet zoveel als ik verdiend heb. Ik gaf alles aan hun. We hebben niks afgesproken over een verdeling.
(332)
V: Hoeveel dagen per week werkten jullie?
A: Meestal 7 dagen per week en na die periode op vakantie. Als we een dag niet wilden werken probeerden zij ons om te praten.
V: En liet je je dan ompraten?
A: Ja, want zij waren de baas.
V: En als je niet ging?
A: Dan was er een probleem dan werden ze boos. Ze vonden ook wel eens dat we te weinig hadden verdiend.
V: Bedreigden ze je dan ook?
A: ja, ik kreeg ook wel eens klappen. Ze hadden een honkbalknuppel en daar ben ik wel eens mee geslagen. Ik ben regelmatig geslagen.
V: Wie verweet jullie dat jullie te weinig verdiend hadden?
A: Allebei zeiden ze dat, ze waren altijd samen. Als het niet genoeg was, kreeg je van allebei klappen.
V: Door wie ben jij dan geslagen of mishandeld?
A: Door hun.
V: Hoe werd je dan geslagen?
A: Met de hand ook wel eens met de honkbalknuppel.
(333)
V: Tot wanneer heb jij bij [dochter] en [medeverdachte] gewoond?
A: Ik denk tot ongeveer 2008. Ik ben toen weggelopen.
V: Wat deden [dochter] en [medeverdachte] met het geld?
A: Wij kregen 10 of 15 euro voor de trein. En zij zeiden dat ze geld dat wij voor ons zelf verdienden aan onze familie gaven. Allemaal dure dingen gekocht voor hun huis in Hongarije.
Een proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 2] d.d. 20 november 2013 (Doc nr. G-02.4, pagina 1 t/m 9, aanvullend proces-verbaal) – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Ik leerde deze mensen via via kennen om in het buitenland te gaan werken voor prostitutie achter het raam. Als ik veel geld thuisbracht was het goed en als het te weinig was werd ik geslagen. Ik was zo bang voor hen dat ik ben weggelopen. Ik deed geen aangifte omdat ik bang was dat ze mijn familie wat zouden aandoen. De verdachten heten [achternaam], [medeverdachte] en [dochter]. Dat zijn man en vrouw, het is een stel.
V: Hoe zullen we hen nu gaan noemen:
A: hun/zij en hem en haar. Hem is [achternaam] en haar is [dochter].
V: Wanneer ben jij in Nederland aangekomen?
A: Ik was toen 21. Dus dat was in 2006.
Als ik thuis kwam lagen ze meestal al te slapen., ik ging dan ook door naar bed en sliep meestal tot 10.00 uur. Ik moest dan meteen mijn geld afgeven, douchen en naar het werk gaan.
V: Wie was [getuige 2]?
A: Dat was een klant van me. Ik ben een paar dagen bij hem thuis geweest. Ik heb [getuige 2] wel veel verteld maar niet alles. Hij heeft hen ook gezien. Hij heeft me een keer ergens afgezet en toen kwamen zij me ophalen en toen heeft [getuige 2] hen gezien. Toen [getuige 2] me afzette, reden zij in een BMWX5.
Ik heb zeker twee jaar voor hen gewerkt. Dus dan tot 2008/2009.
Een proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2] d.d. 16 december 2013 afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken:
Ik was heel erg bang om aangifte te doen. Ik heb familie in Hongarije en ben zelf bij ze weggelopen. Ik was bang dat er rare dingen met mijn familie zouden gebeuren. Ik ben nog steeds bang. Ik wist dat [slachtoffer 1] een aangifte had gedaan. Ik vind het nu nog steeds moeilijk en als ik [medeverdachte] en [dochter] zie word ik heel emotioneel. Ik heb ook problemen met slapen. (…)
Ik heb ze via via leren kennen en ik wist dat ik achter de ramen moest werken. In het begin was het leuk, maar een paar maanden later veranderde alles. Mijn paspoort werd afgepakt en ik moest mijn geld afgeven.
Een paar maanden later begonnen ze te klagen dat ze van alles voor mij hadden betaald. Toen wilde ik al weg, maar ik had geen kans om weg te gaan omdat ik geen paspoort had. Ik ben in 2006 naar Nederland gekomen.
U vraagt mij wie mij sloeg. Ik ben geslagen door [medeverdachte] [achternaam], ook met een honkbalknuppel. Ik ben ook geslagen door [dochter]. Zij gaf mij altijd klappen als er niet genoeg geld verdiend was. Het was dan gelijk vechten door alle twee. Zij verschillen nog geen centimeter van elkaar. Ze zijn hetzelfde. Meestal waren ze altijd samen.
Ja, dat klopt, ik moest meisjes in de gaten houden voor [dochter] en [medeverdachte], anders was ik helemaal blauw. Ik hield niet alleen [slachtoffer 1] in de gaten, maar ook de andere meisjes. Dat was in Alkmaar.
[slachtoffer 4] werkte daar toen ook. Voor hun was het normaal dat we 1000 euro per dag verdienden, maar het is niet elke dag feest. Ik moest streepjes zetten voor het aantal klanten. Ik moest ook voor mezelf alles opschrijven. Als ik twee minuten langer met een klant bezig was, belde [dochter] [achternaam] op.
Ik kreeg 10 euro maximaal per dag als ik ging werken. De rest van het geld wat ik had verdiend moest ik afgeven als ik thuiskwam aan één van de twee. Dat moest [slachtoffer 1] ook; iedereen moest dat.
U vraagt mij waar ik nog meer heb gewoond. Alles bij elkaar op vier plekken en allemaal in Amsterdam. Ik weet niet waar precies in Amsterdam. Het waren allemaal huurwoningen en ik denk dat de woningen gehuurd werden door de heer en mevrouw [achternaam]. Zij woonden ook al die tijd in die woningen.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d.16 januari 2012, onderzoek identiteit [slachtoffer 3] (pagina 165 t/m 170)
Pagina 168 Onderzoek belastingdienst:
Op dinsdag 10 januari 2012 stelde ik, verbalisant, een onderzoek in, in de stukken aangaande de controles in het prostitutiegebied de Achterdam te Alkmaar, welke zijn uitgevoerd door
personeel van de belastingdienst te Alkmaar.
Met betrekking tot: [slachtoffer 3] [slachtoffer 2].
Opgegeven adressen:[adres 1]
[adres 2]
[adres 3]
Startdatum: 18 oktober 2006
Waarneming ter plaatse (WTP) d.d. en kamernummer
WTP 191006 kmr. 12-6 achter
WTP 031106 kmr. 12-6-achter
WTP 031106 kmr. 12-6-achter
WTP 091106 kmr. 12-6-achter
WTP 181106 kmr. 12-6-achter
WTP 231106 kmr. 12-6-achter
WTP 051206 kmr. 12-6-achter
WTP 141206 kmr. 12-6-achter
Politie 030107
WTP 180107 kmr. 14-4 achter
WTP 250107 kmr. 14-4 achter
WTP 010207 kmr. 14-4 achter
WTP 150207 kmr. 11 steeg 1
WTP 010307 kmr. 11 steeg 1
WTP 220307 kmr. 11 steeg 1
WTP 050407 kmr. 11 steeg 1
WTP 030507 kmr. 11 steeg 1
WTP 150507 kmr. 11 steeg 1
WTP 290607 kmr. 11 steeg 1
WTP 050707 kmr. 11 steeg 1
WTP 260707 kmr. 11 steeg 1
WTP 010807 kmr. 11 steeg 1
WTP 080807 kmr. 11 steeg 1
WTP 150907 kmr. 11 steeg 1
WTP 200907 kmr. 11 steeg 1
WTP 270907 kmr. 11 steeg 1
WTP 041007 kmr. 11 steeg 1
WTP 151107 kmr. 11 steeg 1
WTP 301107 kmr. 11 steeg 1
WTP 111207 kmr. 11 steeg 1
WTP 110108 kmr. 11 steeg 1
WTP 250108 kmr. 11 steeg 1
WTP 080208 kmr. 11 steeg 1
WTP 220208 kmr. 11 steeg 1
WTP 280208 kmr. 11 steeg 1
WTP 060308 kmr. 11 steeg 1
WTP 280308 kmr. 11 steeg 1
WTP 170408 kmr. 11 steeg 1
WTP 240408 kmr. 11 steeg 1
WTP 150508 kmr. 11 steeg 1
WTP 030608 kmr. 11 steeg 1
WTP 020708 kmr. 11 steeg 1
WTP 090708 kmr. 11 steeg 1
WTP 010808 kmr. 11 steeg 1
WTP 180908 kmr. 11 steeg 1
WTP 250908 kmr. 11 steeg 1
WTP 091008 kmr. 11 steeg 1
WTP 211008 kmr. 11 steeg 1
WTP 061108 kmr. 11 steeg 1
WTP 271108 kmr. 11 steeg 1
WTP 041208 kmr. 11 steeg 1
WTP 161208 kmr. 11 steeg 1
WTP 080109 kmr. 11 steeg 1
WTP 220109 kmr. 11 steeg 1
WTP 020209 kmr. 11 steeg 1
WTP 050209 kmr. 11 steeg 1
WTP politie 160209
WTP 260209 kmr. 11 steeg 1
WTP 120309 kmr. 11 steeg 1
WTP 200309 kmr. 11 steeg 1
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 24 september 2010 (Doc nr. C-01.2, pagina 137 t/m 148) – zakelijk weergegeven – inhoudende:
(141)
V: Waar gingen jullie naar toe?
A: Amsterdam-Oost, station Muiderpoort. Dat is een metrostation/tramstation. Het huis waar ze mij naar toe brachten ligt tegenover dit station.
A: Het was een flat, vier hoog, ik woonde op de eerste verdieping.
V: Wie woonden daar nog meer?
A: [slachtoffer 3], ik weet haar achternaam niet meer. Ze kwam uit Hongarije uit Ajak en [slachtoffer 4], zij was het nichtje van [dochter] en [medeverdachte], haar achternaam was ook [achternaam]. [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] werkten ook voor hen, [dochter] en haar man [medeverdachte] [achternaam].
Een proces-verbaal van verhoor getuige van [getuige 2] d.d. 5 augustus 2013 (Doc nr. G-05.1, pagina 20 t/m 24, aanvullend dossier relaas proces-verbaal d.d. 5 september 2013) – zakelijk weergegeven – inhoudende:
[slachtoffer 3] [slachtoffer 2] heb ik in Alkmaar leren kennen in het prostitutie gebied. Deze vrouw vroeg of ik haar weg kon brengen naar hotel Akersloot, omdat ze niet wilde overnachten op de locatie waar ze normaal gesproken verbleef. Ze vroeg toen of ik haar weg wilde brengen. Dit was in februari 2008. Daar heeft ze een aantal dagen verbleven.
Ze werkte op de Achterdam in Alkmaar als prostituee.
V: Wat vertelde ze aan u?
A: Dat ze voor twee mannen met een BMW X5 moest werken. Ze vertelde dat [slachtoffer 4]
ook voor die mannen moest werken.
V: Wat moest ze doen voor die mannen?
A: Dat ze een minimale omzet moest verdienen van 600,- euro per dag met prostitutie
werkzaamheden.
V: Hoeveel dagen per week moest ze werken?
A: Naar mijn weten moest ze zeven dagen per week werken van ‘s ochtend tot sluit.
V: Heb je die mannen in die BMW X5 weleens gezien?
A: Ja, ik heb ze gezien toen ik haar weggebracht had naar het Amstel Station in
Amsterdam. Dat was met Pinkeren 2008.
Hij is circa 1 .70 meter lang. Donker kort haar. Getint uiterlijk. Een zigeuner uiterlijk.
Ik schat hem rond de 44 of 45 jaar oud.
V: Wij, verbalisanten tonen getuige een foto van de verdachte: [medeverdachte]. Herkent u deze persoon (fotonummer K-03, pagina 26)?
A: Ja, ik herken de man. Dat is hem. Ik herken de tatoeages.
V: Weet u of [slachtoffer 3] mishandeld werd door deze mannen?
A: Ja, ze vertelde me dat ze door haar ‘pimp” werd geslagen.
V: Wat vertelde ze over die mishandelingen?
A: Dat ze werd geslagen als ze aangaven dat niet wilde werken of als ze niet genoeg
geld verdiende.
Een proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] d.d. 6 januari 2014 afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken:
Het klopt dat ik [slachtoffer 3] rond Pinksteren 2008 heb weggebracht en dat ik haar ongeveer een maand later in Amsterdam ben tegengekomen. Ik weet zeker dat dat in hetzelfde jaar was. (..) dat ik met mijn zus heb gebeld omdat ik begon te twijfelen over het jaartal. Alles wat ik nu heb verklaard, is gebeurd in 2009.
BlueView Registratie Export betreffende mutaties Politie Amsterdam-Amstelland, met betrekking tot [getuige 2] en [slachtoffer 3] [slachtoffer 2] d.d. 28 en 29 juli 2009 (aanvullend dossier, pagina 34 t/m 55).
Ten aanzien van feit 1 en feit 2:
Een proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 1] d.d. 12 december 2013 afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken:
Het klopt dat ik op 3 april 2007 aan het werk ben gegaan in Alkmaar. [slachtoffer 3] ([slachtoffer 2]) heeft voor mij een kamer geregeld. Wij gingen iedere dag op en neer van Amsterdam naar Alkmaar. Ik reisde samen met [slachtoffer 3]. Er was ook nog een ander meisje bij, [slachtoffer 4].
U vraagt mij naar de rol van de heer [achternaam] en u vraagt mij hoe ik hem noemde.
Dat is [medeverdachte]. Hij was de baas. Hij gaf de opdrachten. We werkten voor hun beiden ([dochter] en [medeverdachte] [achternaam]). Hij zei: “vandaag moet je met zoveel geld thuiskomen.” Dat deed hij eigenlijk samen met [dochter].
Wij woonden in die periode met hen in een huis. Die opdrachten werden thuis gegeven. Meestal belde [dochter] in de middag om te controleren. [medeverdachte] belde soms ook. Dat controleren ging over hoe ver we waren, hoeveel er was verdiend en hoeveel klanten er waren geweest.
Ik moest ook met een signaal via de telefoon melden als er een klant kwam. Als de klant weg was moest ik bellen en melden hoeveel ik had verdiend. Ik kreeg dan meestal [dochter] aan de telefoon. Minimaal één keer per dag kreeg ik ook [medeverdachte] aan de lijn. U vraagt mij naar de rol van [slachtoffer 2] gelet op wat ik over haar heb verklaard. [slachtoffer 3] was het lievelingsmeisje. Zij was de spion; zij moest alles doorgeven over de andere meisjes.
U houdt mij voor dat ik verklaard heb over mishandelingen door [dochter]. U vraagt mij of ik ook wel eens mishandeld werd door [medeverdachte]. Ja, hij was de eerste die klappen gaf als ik niet goed had verdiend. Hij begon en [dochter] maakte het af. Ze waren veel samen.
U houdt mij voor dat ik verklaard heb aangifte te doen tegen [dochter]., maar dat ik nu ook verklaard heb over de rol van [medeverdachte]. Dat komt omdat ik doodsbang ben voor [dochter]. Voor [medeverdachte] ben ik bang, maar niet doodsbang. Ze zijn met zijn tweeën. Ze zijn samen en dat kan je niet afscheiden. Zij zijn de organisatie met zijn tweeën.
Een proces-verbaal van verhoor getuige van [slachtoffer 2] d.d. 16 juli 2013 (Doc nr. C-02.3, pagina 13 t/m 16, aanvullend dossier relaas proces-verbaal d.d. 2 oktober 2013) – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Op 16 juli 2013 hoorden wij, verbalisanten, als getuige [slachtoffer 3] [slachtoffer 2].
V: Wij tonen je foto 1 ([verdachte], dossierpagina 17).
A: Ik wil dit nooit meer zien. Het is zo erg, heel mijn leven is kapot gemaakt. Ze moeten hun leven lang de gevangenis in, ze hebben mij van de binnenkant helemaal kapot gemaakt.
V: En bij foto 2? ([medeverdachte], dossierpagina 18).
A: Ja die, dat is die andere mongool. Ja dat is hem.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 februari 2012, onderzoek identiteit [slachtoffer 4] (Doc nr E-07, pagina 182 t/m 185) – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Op 24 september 2010 en 8 oktober 2010 werd een aangifte opgenomen van mensenhandel van een vrouw welke opgaf te zijn genaamd: [slachtoffer 1].
[slachtoffer 1] verklaarde onder andere over een meisje dat:
het meisje [slachtoffer 4] [achternaam] heet;
[slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] ook werkten voor [dochter] en [medeverdachte] [achternaam];
[slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] ook in het prostitutiegebied te Alkmaar werkten.
(183)
Uit onderzoek in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) bleek dat de volgende
gegevens van [slachtoffer 4] zijn opgenomen in het GBA:
[slachtoffer 4], geboren [geboortedatum 2] te [plaatsnaam] (Hongarije), wonende[adres 4].
Bij nader onderzoek werd onder voornoemd nummer een proces-verbaal van
bevindingen aangetroffen d.d. 17 mei 2009 betreffende een verslag van een informatief
gesprek mensenhandel met meldster [slachtoffer 4].
Zij verklaarde onder andere:
• dat ze in de prostitutie heeft moeten werken voor [medeverdachte] (roepnaam [medeverdachte]) en [dochter] zijnde de jongere zus van haar moeder.
• dat zij in 2006/2007 5 maanden werkzaam was in Alkmaar voor dezelfde personen die haar niet met rust laten en haar niet laten leven.
• dat zij daar niet weg zou gaan.
• dat haar nek doorgesneden zou worden en ook haar lichaam aan stukken gesneden zou worden.
• dat [medeverdachte] en [dochter] tijdens het werk bij haar kwamen en dat zij haar geld moest afgeven.
• dat [medeverdachte] en [dochter] volgens haar al 5 of 6 jaar bezig zijn met dit soort werk hun adres in Hongarije is: [adres 5].
• dat zij samen met [slachtoffer 3] [slachtoffer 2] naar Nederland is gekomen.
• dat zij [slachtoffer 3] in Hongarije heeft leren kennen.
• dat [slachtoffer 3] ook voor [medeverdachte] en [dochter] heeft gewerkt.
• [slachtoffer 3] al langer dan 2 jaar werkzaam was voor [medeverdachte] en [dochter].
Het proces-verbaal van bevindingen, onderzoek identiteit [slachtoffer 4], d.d. 28 februari 2012 (Doc nr. E-07, pagina 182 t/m 185):
Gegevens [dochter] [achternaam]:
Zij stond van 8 juni 2007 tot 19 januari 2010 ingeschreven op het adres: [adres 6].
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat dit adres gelegen is in de buurt van het Muiderpoortstation te Amsterdam.
Proces-verbaal van de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 januari 2014:
Ik ken [slachtoffer 4] Rekasi, zij is een nichtje.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 mei 2009 (pagina 65 t/m 69, aanvullend dossier relaas proces-verbaal d.d. 2 oktober 2013) – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Op 16 mei 2009 vanaf omstreeks 16:45 uur hebben wij, verbalisanten, in het districtsbureau van politie aan het Mallegatsplein te Alkmaar een zogenaamd informatief,- intakegesprek, gevoerd met [slachtoffer 7] geboren [geboortedatum 3], te [plaatsnaam] (Hongarije).
Wij hoorden haar zeggen dat:
- zij in Amsterdam verblijft bij [medeverdachte]
- dit een roepnaam is;
- zij ook verblijft bij [dochter];
- [dochter] haar bedreigt;
- [dochter] haar belt als zij aan het werk is;
- [dochter] zegt dat zij geld aan hen schuldig is; zij niet weet waarom zij hen geld schuldig is;
- zij in Amsterdam samen woont met [medeverdachte], [dochter], de dochter van [medeverdachte] en [dochter], [naam] en de vrouw van [naam] en nog een meisje;
- zij bang is van [medeverdachte] en [dochter];
(66)
- zij geen geld heeft omdat [medeverdachte] en [dochter] al haar geld afpakken;
(67)
- zij al het geld wat zij en [naam 2] verdient ‘neer moet leggen’
- al het geld in het bezit van [medeverdachte] en [dochter] door haar en [naam 2] verdiend is;
- zij door [medeverdachte] en [dochter] in de prostitutie is gekomen;
- zij dit geld afgaf omdat ze anders geslagen werd;
- zij in totaal zo’n 3000 euro aan [medeverdachte] en [dochter] heeft afgegeven;
- zij vanochtend, zaterdagochtend, geslagen is en [medeverdachte] haar sloeg, omdat zij van vrijdag op zaterdag niet genoeg verdiend had;
- [medeverdachte] en [dochter] waren gewelddadig zowel verbaal als fysiek;
(68)
- zij wil dat [medeverdachte] en [dochter] in de gevangenis belanden;
- zij dit wenst omdat [medeverdachte] en [dochter] dit niet alleen met haar doen maar ook met andere meisjes deden;
- zij dit weet omdat er ook een meisje was genaamd [slachtoffer 3];
- [slachtoffer 3] plotseling is verdwenen.
3.4.
Bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 1 en 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. De verklaringen van aangeefsters, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] [slachtoffer 2], alsmede de getuige [getuige 2], acht de raadsvrouw niet betrouwbaar en ongeloofwaardig zodat deze verklaringen niet als bewijs kunnen en mogen dienen. Er is volgens de verdediging ook overigens geen sprake van voldoende wettig en overtuigend bewijs voor beide feiten.
De rechtbank overweegt het volgende:
Uit bovengenoemde bewijsmiddelen is de rechtbank gebleken dat een tweetal Hongaarse vrouwen in Nederland zijn gehuisvest op een adres door verdachte en haar medeverdachte teneinde prostitutiewerkzaamheden te verrichten.
Aangevers moesten hun verdiende geld aan hen afstaan. Verdachte en haar mededader bedreigden en mishandelden de slachtoffers wanneer zij niet genoeg verdienden. Ook bij ziekte of ongesteldheid moest worden doorgewerkt. Dit alles, naar het oordeel van de rechtbank, in nauwe en bewuste samenwerking en met het oogmerk hen financieel uit te buiten.
Anders dan de raadsvrouw van verdachte, ziet de rechtbank geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de getuige Verlaat en de geloofwaardigheid van de door hen afgelegde verklaringen.
De verklaringen van aangeefsters komen in grote lijnen overeen, zijn in hoofdlijnen consistent en worden bevestigd door Verlaat. De, gewelddadige, werkwijze van verdachte en diens medeverdachte wordt enerzijds bevestigd door [slachtoffer 7] en [slachtoffer 4], terwijl anderzijds laatstgenoemde in de diverse verklaringen als prostitué werkzaam in Alkmaar genoemd wordt en ook bij verdachte als zijnde familie bekend is.
Overigens gaat de rechtbank ten aanzien van de verklaring van [getuige 2] bij de politie, gelet op zijn ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegde verklaring als getuige en de mutaties politie Amsterdam-Amstelland, ervan uit dat hij ook in die verklaring 2009 in plaats van 2008 bedoelt.
In het voorgaande ziet de rechtbank wettig en overtuigend bewijs dat verdachte, samen met haar medeverdachte, de aangevers door (bedreiging met) geweld en andere feitelijkheden ertoe hebben gebracht onder dwang seksuele handelingen met een derde tegen betaling te verrichten en voordeel heeft getrokken uit de opbrengst daarvan.
Voorts komt de modus operandi in beide zaken overeen, hetgeen ook bijdraagt tot het bewijs.
De verklaring van verdachte dat zij de aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] [slachtoffer 2] niet kent en er sprake zou kunnen zijn van een wraakactie van [slachtoffer 4] schuift de rechtbank mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van beide aangeefsters en gelet op de herkenningen door de aangeefsters van zowel verdachte als de medeverdachte als ongeloofwaardig terzijde. Bovendien was er ten tijde van de hiervoor vermelde mutatie d.d. 16 mei 2009 in het geheel nog geen sprake van een aangifte door [slachtoffer 1] dan wel [slachtoffer 3] [slachtoffer 2]. [slachtoffer 1] is voor het eerst in 2010 gehoord en [slachtoffer 2] in 2012.
De rechtbank acht op grond van deze redengevende feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
zij in de periode van 5 april 2007 tot en met 1 maart 2008 in Alkmaar en in Amsterdam, telkens tezamen en in vereniging met een ander, een ander, genaamd [slachtoffer 1]
telkens met één of meer van de onder lid 1, sub 1 van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang, geweld, een andere feitelijkheid of andere feitelijkheden, bedreiging met geweld en/of andere feitelijkheid, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of misbruik van een kwetsbare positie
1) heeft gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 1] en
2) heeft gedwongen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten van seksuele aard en
3) heeft gedwongen haar, verdachte, en/of haar mededader te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling en
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 1]
waarbij dat geweld, die feitelijkhe(i)d(en), die dreiging met geweld of andere feitelijkheid heeft bestaan uit:
- het herhaaldelijk slaan (met handen/vuisten en met een wc-ontstopper en een laars) op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1],
- het middels telefonisch contact en het doen bijhouden van een administratie controleren van de verdiensten en het aantal klanten van die [slachtoffer 1],
- het stellen van een minimum-bedrag dat [slachtoffer 1] per dag moest verdienen en/of
- het bedreigen met de dood en met zware mishandeling van die [slachtoffer 1];
Feit 2:
zij in de periode van 19 oktober 2006 tot en met 20 maart 2009 in Alkmaar en in Amsterdam telkens tezamen en in vereniging met een ander, een ander, genaamd [slachtoffer 3] [slachtoffer 2]
telkens met één of meer van de onder lid 1, sub 1 van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang, geweld, een andere feitelijkheid of andere feitelijkheden, bedreiging met geweld en/of andere feitelijkheid, misbruik
van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of misbruik van een kwetsbare positie
1) heeft gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 2] en
2) heeft gedwongen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten van seksuele aard en
3) heeft gedwongen haar, verdachte, en/of haar mededader te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling en
telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 3] [slachtoffer 2]
waarbij dat geweld, die feitelijkhe(i)d(en), die dreiging met geweld of andere feitelijkheid heeft bestaan uit:
- het herhaaldelijk slaan (met handen/vuisten en met een honkbalknuppel) en schoppen op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2],
- het opdragen aan die [slachtoffer 2] dat zij andere meisjes in de gaten diende te houden,
- het (middels telefonisch contact en het doen bijhouden van een administratie) controleren van de verdiensten en het aantal klanten van die [slachtoffer 2],
- het stellen van een minimum-bedrag dat [slachtoffer 2] per dag moest verdienen en/of
- het bedreigen met de dood en met zware mishandeling van die [slachtoffer 2].
Hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Mensenhandel in vereniging, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 2:
Mensenhandel in vereniging, meermalen gepleegd
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot
- een gevangenisstraf voor de duur van achtenveertig (48) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
  • Gedeeltelijke, hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1], tot een bedrag van € 165.537,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • Hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 2], ten bedrage van € 332.000,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan mensenhandel.
Dergelijk handelen is strafbaar gesteld om tegen te gaan dat vrouwen, door de vaak erbarmelijke omstandigheden in hun vaderland, in een voor hen onbekend land als prostitué aan het werk gaan. Doordat deze vrouwen meestal weinig mensen in het hen vreemde land kennen, zij de taal niet spreken en onbekend zijn met wet- en regelgeving kunnen deze vrouwen eenvoudig ten prooi vallen aan mensen die hen uitbuiten.
Verdachte en haar medeverdachte hebben een tweetal Hongaarse vrouwen in de prostitutie laten werken en langdurig gedwongen met die werkzaamheden door te gaan. Verdachte en haar medeverdachte hebben de vrouwen voorzien van onderdak in Nederland en tevens de voorwaarden gecreëerd om deze vrouwen als prostitué te laten werken.
Eenmaal in Nederland hebben zij en haar medeverdachte met agressief, dreigend en controlerend gedrag voorts de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers op grove wijze geschonden en op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke vrijheid van de vrouwen. Deze vrouwen, die de Nederlandse taal niet spraken, waren als het ware aan de verdachte en haar medeverdachte uit- en overgeleverd.
Verdachte en haar medeverdachte hebben de vrouwen laten werken waarbij dwang, bedreiging en controle aan de orde van de dag waren. Ze maakten vaak lange dagen een werkten vaak 7 dagen per week, waarbij pijn of ziekte niet aan het (gedwongen) realiseren van omzet in de weg mocht staan. Wanneer zij naar de mening van verdachte te weinig verdienden werd geweld tegen de vrouwen gebruikt. Bovendien moesten de vrouwen hun verdiensten geheel of nagenoeg geheel aan verdachte en haar medeverdachte afdragen.
Verdachte en haar medeverdachte hebben zich op deze wijze zonder enig respect voor de eigenwaarde van de slachtoffers dankzij hen verrijkt.
Door het handelen van verdachte en haar medeverdachte, zullen slachtoffers hiervan, naar de ervaring leert, nog gedurende zeer lange tijd de psychische en emotionele schade ondervinden. Uit de verklaringen van beide aangeefsters blijkt dat dit ook bij hen het geval is.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van het feit oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen.
In de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank geen aanleiding af te wijken van de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd.
De rechtbank zal echter een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie, minder feitelijkheden bewezen acht.
De rechtbank houdt er voorts rekening mee dat het oude feiten betreft.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.

7.Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

T.a.v. de benadeelde partij [slachtoffer 1]:
De rechtbank is van oordeel dat de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. De vordering is innerlijk tegenstrijdig nu een bedrag wordt gevorderd van
€ 106.272, - welk bedrag niet correspondeert met de toelichting. Nu de raadsvrouw van de benadeelde partij noch de benadeelde partij zelf ter zitting zijn verschenen om een toelichting te geven en bovendien onduidelijk is welke periodes de benadeelde partij in Hongarije heeft doorgebracht en/of voor anderen dan verdachten werkzaam is geweest (zij heeft hierover immers wisselende verklaringen afgelegd), kan de vordering niet zonder nader onderzoek worden vastgesteld. De benadeelde partij zal derhalve in haar vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
T.a.v. de benadeelde partij [slachtoffer 2]:
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 108.000,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit:
- gederfde inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden ad € 98.000,-.
gestelde immateriële schade ad € 10.000,-.
De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting toegelicht dat de hoogte van de vordering, gelet op de nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten aanzien van de materiele schade dient te worden verhoogd tot een bedrag van € 332.000,-, uitgaande van de periode van 1 oktober 2006 tot 20 maart 2009, waarbij de benadeelde partij zes maanden in Hongarije verbleef, in totaal derhalve een periode van 23 maanden.
De raadsman heeft betoogd dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, nu de vordering niet door haarzelf, doch door een gemachtigde is ondertekend. Naar de mening van de raadsman is in dit geval ook een handtekening van [slachtoffer 2] noodzakelijk, welke handtekening op het voegingsformulier ontbreekt.
De rechtbank overweegt:
Gelet op artikel 51c Sv kan het slachtoffer zich doen vertegenwoordigen door een advocaat indien deze verklaart daartoe uitdrukkelijk gemachtigd te zijn of door een gemachtigde die daartoe een bijzondere en schriftelijke volmacht heeft. Nu de raadsvrouw ter terechtzitting verklaard heeft uitdrukkelijk gemachtigd te zijn [slachtoffer 2] als benadeelde partij te vertegenwoordigen, ontbreekt de noodzaak voor een handtekening van de benadeelde partij op het voegingsformulier. De benadeelde partij kan derhalve worden ontvangen in haar vordering.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 244.400,- rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit.
De rechtbank gaat daarbij in beginsel uit van de bewezenverklaarde periode te weten 19 oktober 2006 tot en met 20 maart 2009, zijnde 884 dagen. De rechtbank stelt de gemiddelde verdiensten voor de prostitutiewerkzaamheden naar redelijkheid en billijkheid, mede gelet op de verklaring van [slachtoffer 2] over haar verdiensten en eerdere gerechtelijke uitspraken hieromtrent, op € 400,- netto per gewerkte dag.
Volgens de verklaring van de benadeelde partij verbleef zij eens in de 3 maanden ongeveer 3 weken in Hongarije. Gelet op de bewezenverklaarde periode gaat de rechtbank er vanuit dat de benadeelde partij in die periode negen maanden (273 dagen) in Hongarije heeft verbleven dan wel niet gewerkt heeft.
Totaal aantal dagen 611 x € 400,- = € 244.400,-. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van
€ 5.000,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: Mensenhandel in vereniging, meermalen gepleegd] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 47, 57, 273f (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
DERTIG (30) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 1]niet ontvankelijk in haar vordering.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van € 249.400,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bestaande uit € 244.400,- voor de materiële en € 5.000,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 2]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 249.400,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 365 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Ph. Burgers, voorzitter,
mr. C.A.M. van der Heijden en mr. D.G.M. van den Hoogen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier C. de Koning,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 januari 2014.
Mr. Van den Hoogen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.