ECLI:NL:RBNHO:2014:846

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 januari 2014
Publicatiedatum
4 februari 2014
Zaaknummer
C/14/137683 / ES RK 12-603
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en zorgregeling tussen Russische partijen met minderjarige kinderen

In deze zaak betreft het een echtscheidingsprocedure tussen twee Russische partijen, die in Nederland wonen. De vrouw heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken, waarbij zij stelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man heeft deze ontwrichting niet betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gewone verblijfplaats van partijen in Nederland is, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. De rechtbank heeft ook een ouderschapsplan beoordeeld, maar de vrouw heeft geen geldig ouderschapsplan overgelegd, wat de rechtbank niet heeft weerhouden om het verzoek tot echtscheiding toe te wijzen.

De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van de oudste minderjarige bij de man vastgesteld en de jongste minderjarige bij de vrouw. De partijen hebben overeenstemming bereikt over de hoofdverblijfplaats van de oudste minderjarige, maar er was een geschil over de jongste. De rechtbank heeft de huidige situatie gehandhaafd, waarbij de jongste bij de vrouw blijft, omdat dit in haar belang is.

Daarnaast hebben beide partijen verzocht om een regeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank heeft de door partijen overeengekomen zorgregeling goedgekeurd, waarbij de omgang tussen de oudste minderjarige en de vrouw wekelijks plaatsvindt. Voor de jongste minderjarige is een regeling getroffen waarbij zij om de veertien dagen bij de man verblijft.

Wat betreft de onderhoudsbijdrage heeft de vrouw verzocht om een bijdrage van € 300,- per kind per maand, maar heeft dit verzoek voor de oudste ingetrokken. De rechtbank heeft de draagkracht van de man vastgesteld en bepaald dat hij € 115,- per maand moet betalen voor de jongste minderjarige. Tot slot heeft de rechtbank de partijen bevolen om over te gaan tot verdeling van hun gemeenschap ten overstaan van een notaris.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
zaaknummer / rekestnummer: C/14/137683 / ES RK 12-603
Beschikking d.d. 29 januari 2014 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat voorheen mr. G.F. de Graaf, thans mr. E. Busch, gevestigd te Alkmaar,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.J. Dekker, gevestigd te Alkmaar.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 16 mei 2012;
- het bericht met bijlage, van de vrouw, ingekomen op 14 juni 2012;
- het bericht van de vrouw, ingekomen op 9 juli 2012;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoeken van de man, ingekomen op 5 juni 2013;
- het bericht met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 6 december 2013;
- het bericht met bijlagen van de man, ingekomen op 6 december 2013, en
- het faxbericht met aanvullend verzoek van de vrouw, ingekomen op 16 december 2013.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 18 december 2013. Bij die gelegenheid zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door mr. Busch voornoemd, en de man, bijgestaan door mr. Dekker voornoemd.
De minderjarige [minderjarige 1] is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld om haar mening kenbaar te maken. Zij heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. Gelet op de leeftijd van de minderjarige [minderjarige 2] is zij niet gehoord.

2.De beoordeling

Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] te [plaats], Rusland. Partijen zijn beiden Burger van Rusland.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], en
- [minderjarige 2], geboren op [huwelijksdatum] te [geboorteplaats].
Scheiding
De vrouw heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
De man heeft de gestelde duurzame ontwrichting niet betwist.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
Op grond van artikel 815, lid twee van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid zes Rv).
De vrouw heeft een door beide partijen ondertekend ouderschapsplan overgelegd, waarbij zij haar eigen handtekening heeft doorgehaald. Door de vrouw is derhalve geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, lid twee Rv overgelegd. De vrouw heeft gesteld dat partijen overleg met elkaar hebben gevoerd maar geen overeenstemming kunnen bereiken over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken alsmede over de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen. De man heeft dit bevestigd. Nu de vrouw voldoende heeft gemotiveerd dat het voor haar op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank de vrouw ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
Het verzoek van de vrouw te bepalen dat het ouderschapsplan aan de beschikking wordt gehecht en moet worden beschouwd als in de beschikking te zijn opgenomen, dient te worden afgewezen nu er geen sprake is van een door beide partijen ondertekend ouderschapsplan.
Verblijfplaats
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de [minderjarige 1] bij de man zal zijn en dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij de vrouw zal zijn.
De man heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij hem zal worden vastgesteld. Als zelfstandig verzoek heeft hij verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij hem zal zijn.
De man heeft daartoe aangevoerd dat hij het in het belang van de minderjarigen acht dat zij beiden hun hoofdverblijfplaats bij hem zullen hebben.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen.
Partijen hebben overeenstemming dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de man dient te worden vastgesteld. De rechtbank zal het verzoek met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] als op de wet gegrond toewijzen, nu niet is gebleken dat het belang van [minderjarige 1] zich daartegen verzet.
Partijen verschillen van mening waar de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] dient te worden vastgesteld. In het kader van de tussen partijen gevoerde voorlopige voorzieningen procedure is [minderjarige 1] bij beschikking van 24 januari 2013 aan de man toevertrouwd en [minderjarige 2] aan de vrouw. Niet is gebleken dat deze situatie niet in het belang van [minderjarige 2] is geweest. Gelet op deze omstandigheid en de afspraken die partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben gemaakt met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [minderjarige 2], ziet de rechtbank geen aanleiding een wijziging te brengen in de huidige situatie. De rechtbank zal derhalve de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij de vrouw vaststellen en het verzoek van de man afwijzen om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij hem te bepalen.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
Beide partijen hebben verzocht een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) vast te stellen.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangegeven te kunnen instemmen met het verzoek van de man met betrekking tot de zorgregeling tussen [minderjarige 1] en de vrouw. Dit verzoek houdt in dat de omgang tussen [minderjarige 1] en de vrouw zoveel mogelijk wekelijks plaatsvindt waarbij de ouders aansluiten bij de door [minderjarige 1] gewenste wijze. Partijen hebben derhalve overeenstemming over de zorgregeling tussen [minderjarige 1] en de vrouw. De rechtbank zal de door partijen overeengekomen regeling als op de wet gegrond toewijzen, nu niet is gebleken dat het belang van [minderjarige 1] zich tegen deze regeling verzet. Ten overvloede voegt de rechtbank daaraan toe dat [minderjarige 1], tijdens het gesprek dat zij met de kinderrechter heeft gehad, heeft aangegeven dat zij haar moeder graag één keer per week wil zien.
Met betrekking tot [minderjarige 2] zijn partijen tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen dat zij eenmaal per veertien dagen van donderdag uit school tot en met zondagavond 19.00 uur bij de man zal zijn. De man zal daarbij [minderjarige 2] van school halen en de vrouw zal [minderjarige 2] daarbij op zondag bij de man halen. Voorts zijn partijen overeengekomen dat [minderjarige 2] in de andere week één of twee dagen bij de man zal verblijven, waarbij de man twee weken van tevoren aan de vrouw zal aangeven welke dagen [minderjarige 2] bij hem kan komen. Partijen zijn overeengekomen dat deze regeling voorlopig door hen zal worden nageleefd om te bekijken of deze regeling in het belang van [minderjarige 2] is.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man aangegeven te kunnen instemmen met de verdeling van de vakanties zoals de vrouw deze heeft verzocht vast te stellen. Deze regeling komt erop neer dat [minderjarige 2] gedurende de:
-
voorjaarsvakantie in de even jaren bij de vrouw is en in de oneven jaren bij de man;
-
eerste week van de paasvakantie in de even jaren bij de man is en in de oneven jaren bij de vrouw;
-
tweede week van de paasvakantie in de even jaren bij de vrouw is en in de oneven jaren bij de man;
-
meivakantie in de even jaren bij de vrouw is en in de oneven jaren bij de man;
-
eerste vier weken van de zomervakantie in de even jaren bij de man is en in de oneven jaren bij de vrouw;
-
tweede vier weken van de zomervakantie in de even jaren bij de vrouw is en in de oneven jaren bij de man;
-
herfstvakantie in de even jaren bij de man is en in de oneven jaren bij de vrouw, en
-
kerstvakantie in de even jaren bij de vrouw is en de in oneven jaren bij de man.
De rechtbank acht de tussen partijen overeengekomen voorlopige zorgregeling met betrekking tot [minderjarige 2] als op de wet gegrond nu niet is gebleken dat het belang van [minderjarige 2] zich daartegen verzet. De rechtbank zal deze voorlopige regeling dan ook in het navolgende opnemen.
Onderhoudsbijdrage
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) vast te stellen van € 300,- per kind per maand met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij aangegeven dat zij alleen ten behoeve van [minderjarige 2] een onderhoudsbijdrage van de man wenst te ontvangen. De rechtbank begrijpt hieruit dat de vrouw haar verzoek met betrekking tot een kinderbijdrage ten behoeve van [minderjarige 1] heeft ingetrokken. Dit verzoek behoeft derhalve geen verdere behandeling.
De man heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw. Hij stelt dat hij niet in staat is een bijdrage aan de vrouw te betalen.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij op grond van artikel 3 sub c van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2].
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het recht van Nederland op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van Anastasia toepassen, nu zij haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
Behoefte minderjarigen
2.7.4.1. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat de behoefte van de minderjarigen, inclusief de kosten van de Europese School, € 321,- per kind per maand bedragen met ingang van 1 januari 2014.
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat de behoefte van de minderjarigen dient te worden vastgesteld aan de hand van het netto gezinsinkomen in 2011 van € 1.170,08 per maand.
2.7.4.2. De rechtbank overweegt als volgt.
De vrouw is bij het berekenen van de behoefte uit gegaan van de gemiddelde privé opnamen van partijen over de jaren 2008 tot en met 2010 in het bedrijf van de man. De man heeft een onderneming, [naam onderneming], welke onderneming handelt in tweedehands auto’s en deze importeert en exporteert. Zij heeft daarbij berekend dat gemiddeld per jaar een bedrag werd opgenomen van € 34.203,-. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw erkend dat partijen op 30 september 2011 uit elkaar zijn gegaan en dat bij het bepalen van de behoefte van de minderjarigen ook met een deel van de opnamen in 2011 rekening dient te worden gehouden.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling betwist dat van de privé opnamen dient te worden uitgegaan omdat deze opnames niet in verhouding staan tot het resultaat. Hij heeft gesteld dat partijen structureel meer opgenomen hebben dan redelijk was. Bovendien heeft hij betwist dat uit dient te worden gegaan van de opnames in de jaren 2008 tot en met 2010 omdat partijen in september 2011 uit elkaar zijn gegaan.
De rechtbank deelt de mening van de vrouw dat bij het bepalen van de behoefte van de minderjarigen uit dient te worden gegaan van de privé opnamen die in het bedrijf van de man zijn verricht. Dat deze opnames, zoals de man betoogt, te hoog zijn geweest, houdt niet in dat met deze opnames geen rekening kan worden gehouden. Met het geld uit de onderneming zijn immers de kosten van de minderjarigen voldaan.
Voor het bepalen van de behoefte acht de rechtbank het redelijk, nu partijen medio 2011 uit elkaar zijn gegaan, uit te gaan van de opnamen van 2009 tot en met 2011. De gemiddelde opnamen bedroegen in deze periode (€ 26.890,- in 2009, € 28.034,- in 2010 en € 14.041,- in 2011 : 3 =) € 22.988,- per jaar. Bij het bepalen van de draagkracht van de man houdt de rechtbank voorts rekening met de zelfstandigenaftrek, de MKB-winstvrijstelling, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, omdat bij het bepalen van het besteedbaar inkomen van de man op basis van de privé-opnamen ook rekening dient te worden met de belasting die de man over zijn inkomen dient te betalen. Op basis van het vorenstaande bedraagt het besteedbaar inkomen van de man € 1.766,- per maand. Partijen hebben overeenstemming dat de vrouw in 2011 in loondienst is gaan werken. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij in juli en augustus 2011 in loondienst heeft gewerkt. Gelet op de korte duur van de werkzaamheden van de vrouw voordat partijen uiteen zijn gegaan, acht de rechtbank het niet redelijk bij het bepalen van de behoefte van de minderjarigen aan de zijde van de vrouw rekening te houden met inkomen.
2.7.4.3. Niet is gebleken dat partijen, toen zij samenwoonden, aanspraak maakt op een kindgebonden budget, zodat de rechtbank daarmee geen rekening zal houden. De behoefte van de minderjarigen bedraagt bij een besteedbaar gezinsinkomen van € 1.766,- per maand op basis van de Tabel Eigen Aandeel Kosten van Kinderen in 2011 € 167,- per kind per maand. Geïndexeerd bedraagt de bijdrage in 2014 € 174,- per kind per maand.
2.7.4.4. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw zich op het standpunt gesteld dat de behoefte van de minderjarigen niet met het kindgebonden budget dient te worden verminderd in verband met de kosten van de Europese School die de minderjarigen bezoeken. De man heeft niet betwist dat de kosten van de Europese School de behoefte van de minderjarigen verhoogt. Hij heeft zich echter wel op het standpunt gesteld dat bij het bepalen van de behoefte van de minderjarigen, deze behoefte niet met het kindgebonden budget zou moeten worden verminderd omdat naar zijn mening van de berekeningswijze van voor 1 januari 2013 dient te worden uitgegaan. Partijen hebben beiden tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij hebben afgesproken dat zij beiden de helft van de (extra) kosten van de Europese School voor hun rekening nemen. De vrouw heeft een factuur voor het schooljaar 2013-2014 overgelegd waaruit blijkt dat ten behoeve van [minderjarige 1] een bedrag van € 4.016,59 per jaar, € 335,- per maand, dient te worden betaald en ten behoeve van [minderjarige 2] een bedrag van € 1.669,04 per jaar, € 139,- per maand, dient te worden betaald.
De rechtbank stelt voorop dat zij, in hetgeen de man heeft aangevoerd, geen aanleiding ziet om af te wijken van het advies van de Werkgroep Alimentatienormen om bij het vaststellen van de behoefte van een minderjarige rekening te houden met het kindgebonden budget. Gebleken is dat de vrouw geen aanspraak maakt op een kindgebonden budget omdat het inkomen van haar huidige partner te hoog is. De man maakt daarentegen ten behoeve van [minderjarige 1] wel aanspraak op een kindgebonden budget ter hoogte van € 624,- per jaar in 2013, derhalve van € 52,- per maand. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de behoefte van [minderjarige 1] dient te worden berekend aldus (€ 174,- + € 335,- -/- € 52,- =) € 457,- per maand. De behoefte van [minderjarige 2] bedraagt naar het oordeel van de rechtbank (€ 174,- + € 139,- =) € 313,- per maand. Vervolgens dient te worden bekeken welke bijdrage partijen dienen te betalen in de kosten van [minderjarige 2].
Draagkracht partijen
2.7.5.1.
Draagkracht vrouw
2.7.5.2. De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat zij een belastbaar loon heeft van € 11.936,- bruto per jaar en dat zij enkel een bijdrage kan betalen van € 25,- per kind per maand. De man heeft deze stelling van de vrouw niet betwist, zodat de rechtbank van het door de vrouw gestelde inkomen en haar draagkracht zal uitgaan.
2.7.5.3.
Draagkracht man
2.7.5.4. Partijen verschillen van mening over de hoogte van het netto besteedbaar inkomen van de man.
2.7.5.5. De rechtbank stelt voorop bij het berekenen van de draagkracht van de man uit te gaan van de berekeningswijze zoals de Werkgroep Alimentatienormen deze adviseert met ingang van 1 april 2013 toe te passen. De ingangsdatum van de door de man te betalen onderhoudsbijdrage is gelegen na 1 april 2013 zodat de rechtbank geen aanleiding ziet de “oude” berekeningsmethode toe te passen.
2.7.5.6. De rechtbank acht het redelijk het besteedbaar inkomen van de man te berekenen op basis van het gemiddelde resultaat in zijn onderneming over de jaren van 2010 tot en met 2012 van (€ 4.390,- + € 47.999,- + € 14.086,- : 3 jaar=) € 22.158,- per jaar. De man heeft weliswaar geen stukken overgelegd over het jaar 2013, de rechtbank acht het echter niet redelijk daaraan de conclusie te verbinden, zoals de vrouw heeft gesteld, dat de man in staat is de door de vrouw verzochte bijdrage ten behoeve van [minderjarige 2] aan haar te betalen. Voorts acht de rechtbank het niet redelijk om uit te gaan van de privé opnamen over de jaren 2010 tot en met 2012 nu het eigen vermogen gedurende al deze jaren negatief is geweest en slechts in geringe mate in 2012 ten opzichte van 2010 is verminderd. De rechtbank ziet geen aanleiding om ten opzichte van de jaren 2010 en 2011 uit te gaan van een percentage van het resultaat. Partijen waren beiden weliswaar tot 1 januari 2012 vennoot in de onderneming van de man, maar de man heeft gesteld dat hij zelf alle werkzaamheden heeft verricht en de vrouw alleen op papier bij de onderneming betrokken was. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling nog gesteld dat de winst uit onderneming in 2012 beduidend lager was dan in 2011, mede omdat de advocaat en deurwaarderskosten in 2012 zo hoog zijn. De totale bedrijfskosten in 2012 zijn echter lager dan die in 2011, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet om geen rekening te houden met het resultaat dat de man in 2012 in zijn onderneming heeft behaald. De vrouw heeft tot slot haar standpunt dat er in de autohandel veel zwart geld in omloop is, niet met stukken onderbouwd, zodat de rechtbank aan deze stelling voorbij zal gaan.
2.7.5.7. Bij het bepalen van de draagkracht houdt de rechtbank rekening met de zelfstandigenaftrek, de MKB winstvrijstelling, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de alleenstaande ouderkorting. Op basis van deze uitgangspunten bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de man € 1.786,- per maand. Op basis van de tabel heeft de man een draagkracht van 70 % [€ 1.786,- – (0,3 X € 1.786,- + € 850,-)] = € 280,- per maand. Het inkomen van de man is te laag om aanspraak te maken op het fiscaal voordeel voor het betalen van een bijdrage, zodat de rechtbank daarmee geen rekening zal houden.
Te betalen bijdrage
2.7.6.1. De behoefte van [minderjarige 1] bedraagt € 457,- per maand, de behoefte van [minderjarige 2] bedraagt € 313,- per maand. De gezamenlijke behoefte van de minderjarigen bedraagt
€ 770,- per maand. De draagkracht van de man bedraagt € 280,- per maand. De draagkracht van de vrouw bedraagt € 25,- per maand. De gezamenlijke draagkracht van partijen bedraagt € 305,- per maand.
2.7.6.2. Nu [minderjarige 1] op het woonadres van de man staat ingeschreven en de vrouw aan de man geen bijdrage betaalt in de kosten van [minderjarige 1], draagt de man de volledige kosten ten behoeve van [minderjarige 1]. De behoefte van [minderjarige 2] bedraagt 41 % van de gezamenlijke behoefte van de minderjarigen. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het redelijk voor een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage ten behoeve van [minderjarige 2] uit te gaan van 41 % van zijn beschikbare draagkracht, zijnde € 115,- per maand.
2.7.6.3. Nu de draagkracht van partijen onvoldoende is om volledig in de behoefte van [minderjarige 2] te voorzien, dient de man met het volledige bedrag van zijn draagkracht bij te dragen in haar kosten en komt de rechtbank niet meer toe aan de zorgkorting.
2.7.6.4. De rechtbank acht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van [minderjarige 2] van € 115,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en zal deze in het navolgende vaststellen.
Goederengemeenschap
De vrouw heeft verzocht de verdeling te bevelen van de tussen de partijen bestaande gemeenschap, ten overstaan van een notaris en met benoeming van onzijdige personen.
De man heeft aangevoerd dat hij met het verzoek van de vrouw kan instemmen om de boedelscheiding te bevelen ten overstaan van een door de rechtbank te benoemen notaris en onzijdige personen. Als zelfstandig verzoek verzoekt hij de vrouw te bevelen over te gaan tot een boedelbeschrijving van hetgeen tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen.
Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing.
Niet gebleken is dat partijen een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht.
Zij hadden bij de huwelijksvoltrekking alleen de nationaliteit van Rusland gemeenschappelijk in de zin van artikel 15, lid 1 van het Verdrag.
Zij hebben na de huwelijksvoltrekking dan wel kort daarna hun eerste gewone verblijfplaats op het grondgebied van dezelfde staat gevestigd.
Op grond van het vorenstaande is het recht van de eerste gewone verblijfplaats van partijen van toepassing, derhalve het Russische recht.
Gebleken is dat zich nadien een situatie heeft voorgedaan als omschreven in artikel 7, lid 2 van het Verdrag, waardoor na voornoemd recht met ingang van 18 maart 2010 het recht van Nederland van toepassing werd op het huwelijksvermogensregime.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dan ook toewijzen. De rechtbank zal het verzoek van de man afwijzen om te bevelen over te gaan tot een boedelbeschrijving van hetgeen tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort. Partijen zullen beiden over dienen te gaan tot een boedelbeschrijving om daadwerkelijk te kunnen komen tot een verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De man heeft derhalve geen belang bij dit verzoek.

3.De beslissing

De rechtbank:
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te[plaats], Rusland op [huwelijksdatum];
bepaalt dat de minderjarige [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], haar hoofdverblijfplaats zal hebben bij de man;
bepaalt dat de minderjarige [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], haar hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw;
bepaalt dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot de minderjarige [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], zal zijn aldus dat het contact tussen de minderjarige en de vrouw zoveel mogelijk wekelijks plaatsvindt waarbij de ouders aansluiten bij de door de minderjarige gewenste wijze;
bepaalt dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot de minderjarige [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], voorlopig zal zijn aldus dat:
-
de minderjarige eenmaal per veertien dagen van donderdag uit school tot en met zondagavond 19.00 uur bij de man zal zijn. De man zal daarbij de minderjarige van school halen en de vrouw zal de minderjarige daarbij op zondag bij de man halen;
-
in de andere week zal de minderjarige één of twee dagen bij de man verblijven, waarbij de man twee weken van tevoren aan de vrouw zal aangeven welke dagen de minderjarige bij hem kan komen;
-
voorts zal de minderjarige gedurende de:
o voorjaarsvakantie in de even jaren bij de vrouw zijn en in de oneven jaren bij de man;
o eerste week van de paasvakantie in de even jaren bij de man zijn en in de oneven jaren bij de vrouw;
o tweede week van de paasvakantie in de even jaren bij de vrouw zijn en in de oneven jaren bij de man;
o meivakantie in de even jaren bij de vrouw zijn en in de oneven jaren bij de man;
o eerste vier weken van de zomervakantie in de even jaren bij de man zijn en in de oneven jaren bij de vrouw;
o tweede vier weken van de zomervakantie in de even jaren bij de vrouw zijn en in de oneven jaren bij de man;
o herfstvakantie in de even jaren bij de man zijn en in de oneven jaren bij de vrouw, en
o kerstvakantie in de even jaren bij de vrouw zijn en de in oneven jaren bij de man;
bepaalt dat de man € 115,- per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
beveelt partijen over te gaan tot verdeling van hun gemeenschap ten overstaan van een notaris. Voor het geval partijen het binnen veertien dagen na inschrijving van de beschikking tot echtscheiding over de keuze van een notaris niet eens zijn, benoemt de rechtbank mr. L.M. Broekkamp, notaris te Alkmaar, of diens waarnemer of opvolger. Wanneer de man niet meewerkt aan de verdeling zal mr. T.J.E. op de Weegh, advocaat te Alkmaar, als zijn vertegenwoordiger optreden. Wanneer de vrouw niet meewerkt aan de verdeling zal mr. J.S. Vos advocaat te Alkmaar, als haar vertegenwoordiger optreden;
verklaart de beslissing, behoudens ten aanzien van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af;
houdt de behandeling met betrekking tot de zorgregeling tussen de minderjarige [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], en de man aan tot 30 april 2014 PRO FORMA in afwachting van bericht van partijen over het verloop van de zorgregeling en de gewenste voortzetting van de onderhavige procedure.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 29 januari 2014.