In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland werd behandeld, ging het om de schadeloosstelling na onteigening van een perceel grond van 15 m², dat deel uitmaakte van een groter perceel. De onteigening was noodzakelijk voor de aanleg van een fietspad in het kader van het Tracébesluit 'Omlegging A9 Badhoevedorp'. De rechtbank moest de waarde van het onteigende vaststellen, waarbij deskundigen de waarde op € 350,- per m² taxeerden, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 5.250,-. De gedaagde, die het onteigende perceel in gebruik had, betwistte deze waardering en stelde dat de waarde op € 7.500,- lag, gebaseerd op eerdere overeenkomsten tijdens een descente. De rechtbank oordeelde echter dat de deskundigen de waarde adequaat hadden vastgesteld en dat de gedaagde niet als bezitter te goeder trouw kon worden aangemerkt, omdat hij de openbare registers niet had geraadpleegd bij de aankoop van de percelen.
Daarnaast werd de bijkomende schade besproken, waaronder de kosten voor aanpassingen aan de voortuin van de gedaagde. De rechtbank oordeelde dat de Staat verantwoordelijk was voor het verwijderen van coniferen en het herstellen van de verharding, waardoor de kosten die de gedaagde had opgevoerd niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. De rechtbank kende wel een bedrag van € 5.500,- toe voor andere bijkomende schade, zoals de verplaatsing van een hekwerk en een amandelboom.
Tot slot werd de waardevermindering van het overblijvende perceel vastgesteld op € 9.750,-, wat resulteerde in een totale schadevergoeding van € 20.500,-. De Staat werd veroordeeld tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en moest ook de kosten van juridische bijstand en deskundigen vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige waardebepaling bij onteigeningen en de rol van deskundigen in dit proces.