ECLI:NL:RBNHO:2014:8432

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 juli 2014
Publicatiedatum
2 september 2014
Zaaknummer
15/660351-10
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepteelt in woning met bekennende verdachte en verzoek om schuldigverklaring zonder straf

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 juli 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van hennepteelt. De verdachte had op meerdere tijdstippen in de periode van 1 mei 2010 tot en met 12 augustus 2010 in zijn woning te Nieuw-Vennep een hennepkwekerij opgezet met ongeveer 410 hennepplanten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft erkend dat hij de kwekerij had opgezet en dat hij eerder ook al een kweek had gehad. De officier van justitie heeft gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.

De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte schuldig verklaard moest worden zonder oplegging van straf, verwijzend naar artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de redenering van de raadsvrouw geen steun vond in enige rechtsregel. De rechtbank heeft overwogen dat het wettelijk strafmaximum voor de bewezenverklaarde feiten een gevangenisstraf van twee jaren en acht maanden bedraagt. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Gelderland, waar hij op 3 februari 2014 was veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met de bepaling dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. De rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd door te wijzen op de ernst van de feiten, de maatschappelijke overlast die hennepteelt met zich meebrengt, en het recidiverisico van de verdachte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/660351-10 (strafzaak) (P)
Uitspraakdatum: 30 juli 2014
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 juli 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Haarlem,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B. Haneveld en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.P. Koerselman, advocaat te Zoetermeer, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2010 tot en met 12 augustus 2010 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 410 hennepplanten, althans (telkens) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden, nu verdachte heeft erkend één mislukte oogst en één kweekopzet van 410 plantjes te hebben gehad in de periode van mei 2010 tot aan augustus 2010.
3.3. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 12 augustus 2010 heeft de politie op de zolder van de woning aan de [adres] te
Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met in totaal 410 hennepplanten. De kweek was net opgezet, daar er nog enkele verse stekjes in een doos werden aangetroffen. De verbalisanten hebben op basis van het blad en de geur van de planten vastgesteld dat het hennepplanten betrof. Voorts is een monster getest met een zogenaamde “Cannabis test” welke indicatie gaf dat de stof vermoedelijk de aanwezigheid van THC betreft. [2]
Verdachte heeft verklaard dat de stekkerij van hem was, het zijn huis was en er 410 planten/stekken stonden. Hij heeft de kwekerij zelf opgebouwd in mei 2010 en heeft één eerdere kweek gehad. [3]
3.4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 1 mei 2010 tot en met 12 augustus 2010 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, telkens opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [adres] een hoeveelheid van ongeveer 410 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie (3) maanden met een proeftijd van twee (2) jaren.
6.2. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel (artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (hierna ook: Sr)) bepleit. Verdachte is op 3 februari 2014 door de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden. Volgens de raadsvrouw is artikel 63 Sr van toepassing en heeft dat tot gevolg dat thans geen hogere, aanvullende (gevangenis)straf kan worden opgelegd. Ter onderbouwing verwijst de raadsvrouw naar eerdergenoemd vonnis van die rechtbank waarin die rechtbank heeft overwogen dat zij aansluiting zoekt bij de maximaal op te leggen straf door de politierechter, het forum waarbij de officier van justitie de zaak had aangebracht waarna ambtshalve verwijzing van die zaak door de politierechter plaatsvond.
6.3. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in bedrijf hebben van een hennepkwekerij met ongeveer 410 hennepplanten in zijn woning. Verdachte heeft één kweek gehad en een tweede kweek was ten tijde van de ontdekking net opgezet. Verdachte heeft hierbij kennelijk uit louter financieel gewin gehandeld. De hennepteelt en het gebruik van hennep leveren veel maatschappelijke overlast op. Daarbij komt dat deze softdrugs kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Bovendien was dit, naar eigen zeggen van verdachte, reeds de tweede keer dat verdachte in die woning een hennepkwekerij had, die overlast en brandgevaar voor zijn buren opleverde. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Ten aanzien van strafbare feiten van een dergelijke aard en ernst als de onderhavige acht de rechtbank in beginsel dan ook louter de oplegging van een vrijheidsbenemende straf passend en geboden.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte, blijkt dat verdachte op
3 februari 2014 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Hoewel de rechtbank gehouden is rekening te houden met het bepaalde in artikel 63 Sr, vindt de redenering van de raadsvrouw van verdachte zoals hierboven onder 6.2. weergegeven geen ondersteuning in enige rechtsregel. Het wettelijk strafmaximum voor de bewezenverklaarde feiten bedraagt immers, met toepassing van artikel 57 Sr, een gevangenisstraf van twee jaren en acht maanden. Naast artikel 63 Sr, neemt de rechtbank ook de persoonlijke omstandigheden van verdachte in aanmerking, alsmede de ouderdom van de zaak, maar ook het recidiverisico, dat de rechtbank aanwezig acht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
artikel 3 en 11 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van DRIE (3) MAANDEN, met bevel dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op drie (3) jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.C.A. van Kuijeren, voorzitter,
mr. M.W. Groenendijk en mr. D. Gruijters, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.M.A. Beckers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 juli 2014.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 augustus 2010 (dossierpagina 5 t/m 9). met de daarbij gevoegde melding van 29 juli 2010 (dossierpagina 10 en 11).
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 augustus 2010 (dossierpagina 24 en 25).