ECLI:NL:RBNHO:2014:8422

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 september 2014
Publicatiedatum
2 september 2014
Zaaknummer
15/710453-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Algehele vrijspraak in ontuchtzaak met minderjarige door gebrek aan ondersteunend bewijs

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is de verdachte beschuldigd van ontuchtige handelingen met een minderjarige, waaronder seksueel binnendringen. De tenlastelegging omvatte verschillende handelingen, zoals tongzoenen en het aanbrengen van de penis in de mond en anus van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 19 augustus 2014 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak.

De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als consistent en geloofwaardig beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze verklaringen niet voldoende steun vonden in ander bewijsmateriaal. Volgens artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering kan een bewezenverklaring niet uitsluitend gebaseerd zijn op de verklaring van één getuige. De rechtbank constateerde dat de ondersteunende getuigenverklaringen, afkomstig van de moeder van het slachtoffer en andere familieleden, niet uit eigen waarneming waren en dus niet als zelfstandig bewijs konden dienen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de feiten niet wettig en overtuigend bewezen konden worden, waardoor de verdachte van de tenlastegelegde feiten is vrijgesproken. Tevens werd de benadeelde partij, het slachtoffer, niet ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de basis voor de vordering niet was komen vast te staan. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en vond plaats op 2 september 2014.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/710453-13
Uitspraakdatum: 2 september 2014
Tegenspraak
Strafvonnis (Promis)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 augustus 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen),
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. van Eck en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.P. Eefting, advocaat te Groningen, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 mei 2013 tot en met 25 mei 2013 te Haarlem, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit:
- tongzoenen en/of
- het kussen en/of zuigen aan de borsten en/of
- het zichzelf aftrekken en/of zijn verdachtes sperma over de borsten van die [slachtoffer] spuiten;
feit 2:
hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 mei 2013 tot en met 25 mei 2013 te Haarlem, met [slachtoffer], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte:
- zijn verdachtes penis naar/in de mond gebracht en/of
- die [slachtoffer] hem laten pijpen en/of
- zijn verdachtes penis in de anus van die [slachtoffer] gebracht.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 aan verdachte ten laste gelegde feiten.
3.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld, dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.3. Vrijspraak ten aanzien van feit 1 en 2
Met de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd en dat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volg. Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) – waarin op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad wordt gerelateerd aan de gehele tenlastelegging en niet slechts een onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Bij de beoordeling of een verklaring van een getuige (in de regel de verklaring van het slachtoffer) voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal, moet een onderscheid worden gemaakt tussen een verklaring die enkel de betrouwbaarheid van de getuige kan ondersteunen en een verklaring die als zelfstandig bewijsmiddel kan worden gebezigd voor de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde feit. Zo is een verklaring van horen zeggen van een getuige een verklaring die enkel de betrouwbaarheid van de getuige kan ondersteunen. Een dergelijke verklaring is immers uit dezelfde bron afkomstig als de oorspronkelijke getuigenverklaring en kan dan ook niet als zelfstandig bewijsmiddel worden gebruikt.
De rechtbank stelt voorts vast dat het ondersteunende bewijs betrekking dient te hebben op de kern van het ten laste gelegde delict, zoals in onderhavige zaak, de ontucht. Daarbij merkt de rechtbank op dat noch in de wet, noch in de jurisprudentie de eis wordt gesteld dat het steunbewijs betrekking heeft op alle in de ten laste gelegde genoemde ontuchtige handelingen.
De rechtbank constateert dat de verklaringen dat verdachte zich in de periode van 21 mei 2013 tot en met 25 mei 2013 schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer] afkomstig zijn uit één bron, te weten de verklaringen van het slachtoffer zelf. Deze verklaringen zijn in zijn geheel genomen consistent, gedetailleerd en komen de rechtbank daarom authentiek en geloofwaardig over. Echter, gelet op het voorgaande dienen, om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, voornoemde verklaringen steun te vinden in andere bewijsmiddelen die niet uitsluitend te herleiden zijn tot de verklaringen van het slachtoffer. De rechtbank stelt in dat verband vast dat zich in het strafdossier naast de verklaring van [slachtoffer] (studioverhoor) tevens een informatief gesprek en een aangifte van [aangeefster], de moeder van het slachtoffer, en de getuigenverklaringen van [getuige 1], de tante van het slachtoffer en [getuige 2], de oma van het slachtoffer, bevinden.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn voornoemde getuigenverklaringen direct dan wel indirect te herleiden tot één en dezelfde bron, te weten het slachtoffer [slachtoffer]. Ze bevatten geen uit eigen waarneming afkomstige feiten die de verklaring van voornoemd slachtoffer kunnen ondersteunen. De verklaring van getuige [getuige 3] bevat voorts geen uit eigen waarneming afkomstige feiten en omstandigheden die betrekking hebben op het ten laste gelegde feit maar is slechts een oppervlakkige vertolking van [getuige 3] over de manier waarop verdachte over de aangeefster tegen hem sprak. Nu de verklaring van het slachtoffer op zichzelf staat en onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal, acht de rechtbank de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen en zal de rechtbank de verdachte van die feiten vrijspreken.
4. Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.500,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.
5. Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.M. Nusselder, voorzitter,
mr. M. Daalmeijer en mr. M.A.H. van der Woude, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.V. Ramdharie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van dinsdag 2 september 2014.
Mr. M.A.H. van der Woude is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.