ECLI:NL:RBNHO:2014:8408

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 augustus 2014
Publicatiedatum
1 september 2014
Zaaknummer
AWB-13_4146
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing over Britse State Pension en Nederlandse premies volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 augustus 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een in Nederland woonachtige persoon met zowel de Britse als de Nederlandse nationaliteit, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres ontving een uitkering uit het Verenigd Koninkrijk, het zogenaamde 'State Pension', en was in geschil over de belastingheffing hierover in Nederland. De rechtbank oordeelde dat het 'State Pension' geen pensioenregeling is zoals bedoeld in de Nederlandse Wet inkomstenbelasting 2001, en dat de uitkeringen belastbaar zijn in Nederland. De rechtbank stelde vast dat het belastingverdrag tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk de heffing van deze uitkeringen aan Nederland toewijst. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen die was opgelegd door de Belastingdienst, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd vastgesteld dat Nederlandse premies volksverzekeringen verschuldigd zijn over het ontvangen 'State Pension'. De rechtbank concludeerde dat de belastingheffing correct was toegepast en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht, meervoudige kamer
Zaaknummer: AWB 13/4146
Uitspraakdatum: 11 augustus 2014
Uitspraak in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiseres,
gemachtigde: E.J. Tierlier
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Hoofddorp, verweerder.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Verweerder heeft aan eiseres op 24 oktober 2012 voor het jaar 2009 een aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.840 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11. Gelijktijdig is bij beschikking een bedrag van € 70 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Eiseres heeft op 3 december 2012 bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
1.3.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 augustus 2013 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.4.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.5.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
1.6.
Vervolgens heeft verweerder nog een aanvulling op het verweerschrift ingediend en heeft eiseres een nader stuk ingediend.
1.7.
De zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2014 te Haarlem. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd. Namens verweerder zijn verschenen mr. T.V. van der Veen en J.G.A. de Ruiter.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
Eiseres, geboren op [geboortedatum], is woonachtig in Nederland en heeft zowel de Britse als de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
Eiseres genoot in 2009 inkomsten uit dienstbetrekking van de Stichting [A] tot een bedrag van € 21.515. Daarnaast ontving zij uit het Verenigd Koninkrijk tot een bedrag van € 2.325 uitkeringen ingevolge een “State Pension”.
2.3.
Eiseres heeft in de periode van [PERIODE] in het Verenigd Koninkrijk gewerkt voor respectievelijk [A-BEDRIJF] in[plaats] en van [PERIODE] voor het [B-BEDRIJF] in [plaats]. Ter zake van deze werkzaamheden heeft eiseres pensioenrechten opgebouwd. Blijkens verklaringen van [A-BEDRIJF] en [B-BEDRIJF] zijn de door eiseres betaalde pensioenpremies in het verleden aan haar terugbetaald en heeft zij geen recht op pensioenuitkeringen (‘pension benefits’) van deze beide overheidsinstellingen.
2.4.
Gedurende de periode dat eiseres in het Verenigd Koninkrijk voor beide genoemde werkgevers werkte, was zij aldaar verzekerd ingevolge het National Insurance Scheme, onderdeel van het stelsel van sociale zekerheid van het Verenigd Koninkrijk. Het National Insurance Scheme geeft onder meer recht op een uitkering bij ouderdom, het “State Pension” (artikel 17 (f) van de National Insurance Act 1965).

3.Geschil

3.1.
Het geschil betreft de vraag of de uit het Verenigd Koninkrijk ontvangen uitkeringen van € 2.325 ingevolge het “State Pension” in Nederland belastbaar zijn.
3.2.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.515 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11, en dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Beoordeeld dient te worden of het State Pension deel uitmaakt van het belastbaar inkomen uit werk en woning als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Bij deze beoordeling is niet van belang of de uitkeringen ook in het Verenigd Koninkrijk belastbaar zijn, omdat de belastingheffing in Nederland op grond van de Nederlandse wetgeving bepaald wordt.
4.2.
Eiseres heeft de stelling van verweerder dat in casu sprake is van een State Pension ingevolge het National Insurance Scheme niet weersproken
.Ingevolge artikel 219, derde lid, van de Income and Corporation Taxes Act 1970 waren bijdragen voor sociale zekerheid niet aftrekbaar van het inkomen in het Verenigd Koninkrijk. Ingevolge de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk was hier geen sprake van een pensioenregeling op grond waarvan daarvoor betaalde premies onder bepaalde voorwaarden in het Verenigd Koninkrijk voor de belastingheffing wel aftrekbaar zouden zijn. Het State pension vormt mitsdien geen pensioenregeling als bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
4.3.
Uit de door partijen overgelegde stukken leidt de rechtbank af dat in casu sprake is van een Brits publiekrechtelijk ouderdomspensioen dat voorziet in geregelde uitkeringen. Nu sprake is van een publiekrechtelijke regeling en de uitkeringen een periodiek karakter hebben, zijn de uitkeringen op grond van het National Insurance Scheme naar Nederlands nationaal belastingrecht belastbaar in Nederland op grond van artikel 3.100, eerste lid 1, aanhef en onderdeel a, in verbinding met artikel 3.101, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Naar nationaal Nederlands recht heeft verweerder het ontvangen bedrag van € 2.325 mitsdien terecht in de heffing van inkomstenbelasting betrokken.
4.4.Vervolgens is de vraag of Nederland op grond van het belastingverdrag tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk van 7 november 1980 (hierna : belastingverdrag) ook bevoegd is de uitkeringen in de heffing te betrekken.
4.5.
Artikel 19, tweede lid, van het belastingverdrag bepaalt:
“a. Pensioenen, betaald door, of uit fondsen in het leven geroepen door, een van de Staten of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijke lichaam, mogen in die Staat worden belast.
b. Deze pensioenen zijn echter slechts in de andere Staat belastbaar, indien de natuurlijke persoon inwoner en onderdaan is van die Staat.
c. De bepalingen van de artikelen 15, 16 en 18 zijn van toepassing op beloningen en pensioenen ter zake van diensten, bewezen in het kader van een op winst gericht bedrijf, uitgeoefend door een van de Staten of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.”
4.6.
Nu geen sprake is van een pensioenuitkering of andere beloning uitgekeerd door het Verenigd Koninkrijk, een staatkundig onderdeel daarvan of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam, is deze bepaling niet van toepassing. Ten overvloede zij opgemerkt dat indien wel sprake zou zijn van een pensioenuitkering als bedoeld in deze bepaling het heffingsrecht zou zijn toegewezen aan Nederland op grond van artikel 19, tweede lid, onder b, van het belastingverdrag.
4.7.
Artikel 21, eerste lid, van het belastingverdrag bepaalt:
“Bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een van de Staten, van waaruit ook afkomstig, niet zijnde inkomsten betaald uit trusts, die niet in de voorgaande artikelen van deze Overeenkomst zijn behandeld, zijn slechts in die Staat belastbaar.”
4.8.
Nu de belastingheffing over de onderhavige uitkeringen niet elders in het belastingverdrag is geregeld, wijst dit artikel de belastingheffing over deze uitkeringen aan Nederland toe. Op grond van het belastingverdrag kan door eiseres in Nederland mitsdien geen aanspraak gemaakt worden op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting.
4.9.
Met betrekking tot het beroep van eiseres op de “Digest of Double Taxation Treaties” oordeelt de rechtbank dat het betreffende stuk niet ziet op het onderhavige belastingverdrag, maar op het verdrag dat met ingang van 1 januari 2011 heeft te gelden tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk. Overigens is in de Digest niet vermeld dat Nederland niet heffingsbevoegd zou zijn in een situatie als deze. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat de Digest een toelichting is afkomstig van het Verenigd Koninkrijk, waaraan in zoverre jegens Nederland geen rechten zijn te ontlenen.
4.10.
Ten slotte is de vraag of Nederlandse premies volksverzekeringen zijn verschuldigd over het bedrag aan uitgekeerd State Pension. Nu eiseres in 2009 woonachtig en werkzaam was in Nederland, is op grond van artikel 13, eerste lid en tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de EEG-Verordening 1408/71 uitsluitend de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving van toepassing, en niet – tevens – de Britse.
4.11.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen wordt voor de heffing van de premies volksverzekeringen onder premie-inkomen verstaan het belastbare inkomen uit werk en woning bepaald volgens de regels van hoofdstuk 3 van de Wet inkomstenbelasting 2001. In artikel 2.3 onderdeel a van de Regeling Wfsv is bepaald dat niet tot het premie-inkomen behoren:
“uitkeringen op grond van de socialezekerheidswetgeving van een andere mogendheid die zijn onderworpen aan premieheffing krachtens een wettelijke regeling inzake uitkeringen bij ouderdom en overlijden van die andere mogendheid”.
Nu ingevolge artikel 13, eerste lid van de EEG-Verordening 1408/71 slechts de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving op eiseres van toepassing is, is geen Britse premieheffing op de uitkering aan eiseres van toepassing, en is het Nederlandse premie-inkomen op het juiste bedrag bepaald. Het door eiseres ontvangen ‘state pension’ is dan ook terecht in de premieheffing betrokken.
4.12.
Eiseres heeft nog gewezen op de ‘asynchrone’ situatie dat de pensioenleeftijd in het Verenigd Koninkrijk 60 jaar is, terwijl deze in Nederland op 65 jaar is gesteld. Voor zover eiseres stelt dat de door haar ontvangen uitkeringen naar een lager percentage in de heffing betrokken dienen te worden, kan de rechtbank haar daarin niet volgen. Verweerder is immers gehouden om te heffen op basis van de percentages die zijn vastgelegd in de nationale wetgeving.
4.13.
Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, voorzitter, mr. A.A. Fase en mr. S.K.A. Efstratiades, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2014.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. Om die reden heeft de oudste rechter (mr. A.A. Fase) de uitspraak ondertekend.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.