ECLI:NL:RBNHO:2014:834

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 januari 2014
Publicatiedatum
3 februari 2014
Zaaknummer
15/801184-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van invoer van verdovende middelen (cocaïne) te Schiphol met partiële vrijspraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 januari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van cocaïne op Schiphol. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd en er zijn verschillende bewijsmiddelen gepresenteerd, waaronder proces-verbaal van de douane en een laboratoriumrapport. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezenverklaarde feit opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet betreft, waarbij de verdachte op 14 oktober 2013 een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte dit samen met anderen heeft gedaan, waardoor hij van het medeplegen is vrijgesproken. De rechtbank heeft de strafmaat bepaald op 48 maanden gevangenisstraf, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van de door de officier van justitie geëiste straf, en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, met aftrek van het voorarrest.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/801184-13 (P)
Uitspraakdatum: 29 januari 2014
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 januari 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Eck en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. F.A. ten Berge, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 oktober 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 29.819,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, met uitzondering van het bestanddeel medeplegen.
3.2 Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde medeplegen. Volgens de verdediging kan enkel kan worden bewezen dat verdachte de in zijn eigen koffer aangetroffen hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd.
3.3. Partiele vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd, zodat hij van het ten laste gelegde medeplegen moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende is komen vast te staan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten, gericht op de invoer van de cocaïne, hetgeen voor medeplegen is vereist.
3.3. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 14 oktober 2013, dossierpagina’s 368-370;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van verdachte [verdachte] d.d. 16 oktober 2013, dossierpagina’s 372-380;
- een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 23 oktober 2013, kenmerk A065.3.074368 en laboratoriumnummer 12796 X 13 (losse dossierbijlage).
3.4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 oktober 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achtenveertig (48) maanden met aftrek van het ondergane voorarrest.
6.2 Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat aansluiting dient te worden gezocht bij de ‘pakezel categorie’ genoemd in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarbij heeft zij gewezen op de bestaande schulden van verdachte, dat het verdachte – ondanks diverse pogingen daartoe – niet lukte om een oplossing daarvoor te vinden en de zorg die verdachte had en heeft voor zijn vriendin en drie kinderen.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting alsmede uit het advies van Reclassering Nederland d.d.
8 januari 2014 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 14.873,5 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank acht de straf zoals door de officier van justitie geëist passend en geboden. Noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding af te wijken van de straf die volgens de LOVS-oriëntatiepunten passend is bij de door verdachte ingevoerde hoeveelheid cocaïne. De rechtbank merkt op dat de pakezelcategorie - waarnaar de raadsvrouw heeft verwezen - niet meer is opgenomen in de van toepassing zijnde LOVS-oriëntatiepunten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van achtenveertig (48) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.C.A. van Kuijeren, voorzitter,
mr. J.C. van den Bos en mr. M.I. Bloch, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Keulers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 januari 2014.
Mr. Bloch is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.