ECLI:NL:RBNHO:2014:825

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 januari 2014
Publicatiedatum
3 februari 2014
Zaaknummer
15/801182-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verdachte in cocaïne-invoeraanklacht te Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 januari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne, namelijk ongeveer 29.819,7 gram. De tenlastelegging betrof het opzettelijk binnenbrengen van deze verdovende middelen op 14 oktober 2013 op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het feit, waarbij hij stelde dat de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij de invoer van de cocaïne. De verdediging heeft echter bepleit dat de verdachte vrijgesproken moest worden van de tenlastelegging.

Tijdens de zitting is gebleken dat de verdachte op de dag van de invoer samen met medeverdachten naar Londen was gevlogen en kort daarna weer terugkeerde naar Schiphol. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om de betrokkenheid van de verdachte bij de invoer van de cocaïne wettig en overtuigend te bewijzen. De rechtbank concludeerde dat de feiten en omstandigheden slechts een vermoeden opleverden van betrokkenheid, maar dat deze niet voldoende waren voor een veroordeling. De verdachte heeft ontkend betrokken te zijn geweest bij de invoer en de rechtbank heeft geoordeeld dat de aanwijzingen en vermoedens niet voldoende waren voor een bewezenverklaring.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten, omdat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat hij zich schuldig had gemaakt aan de (verlengde) invoer van cocaïne. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig. Het vonnis is uitgesproken in de openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/801182-13 (P)
Uitspraakdatum: 29 januari 2014
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 januari 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Breda.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Eck en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. W.J.J. Lunsingh Tonckens, advocaat te Maastricht, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 oktober 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 29.819,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, in die zin dat sprake is van medeplegen van de verlengde invoer van 29.819,7 gram cocaïne met medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna ook: [medeverdachte 1]), medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna ook: [medeverdachte 2]) en medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna ook: [medeverdachte 3]).
3.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
3.3. Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Vast staat dat op 14 oktober 2013 [koerier 1] (hierna: [koerier 1]) en [koerier 2] (hierna [koerier 2]) vanuit de Dominicaanse Republiek zijn aangekomen op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, met twee koffers met daarin een hoeveelheid van in totaal ongeveer 29.819,7 gram van een stof bevattende cocaïne.
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden afgeleid dat [verdachte], [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 13 oktober 2013 op Schiphol waren en daar om 21.45 uur met vlucht EZY8882 naar Londen Gatwick zijn gevlogen. [verdachte] heeft het vliegticket geboekt voor zichzelf en voor [medeverdachte 3]. In Londen zijn zij alle vier in hetzelfde hotel verbleven. Op 14 oktober 2013 om 6.10 uur zijn zij met vlucht EZY8869 vanuit Londen Gatwick weer terug naar Schiphol gevlogen. De vier mannen zijn slechts enkele uren in Londen geweest. Deze vlucht is op 14 oktober 2013 om 8.22 uur op Schiphol geland.
Voorts is gebleken dat [verdachte] en [medeverdachte 3] zich op 14 oktober 2013 na 10.15 uur nog op airside van Schiphol bevonden en dat [verdachte] en [medeverdachte 3] aldaar, nabij de Mac Donalds, oogcontact hebben gemaakt met de twee koeriers ([koerier 1] en [koerier 2]), waarop deze laatste twee achter [verdachte] en [medeverdachte 3] zijn aangelopen. Op het moment dat [koerier 2], [koerier 1] en [medeverdachte 3] achter elkaar een toiletblok in liepen, is [verdachte] een rookhok binnengelopen. Toen achtereenvolgens [koerier 2], [koerier 1] en [medeverdachte 3] langs het rookhok liepen, is [verdachte] aangesloten en zijn zij met de trap naar beneden gelopen. Op een gegeven moment is [verdachte] gestopt en heeft hij in de richting van [koerier 1] gekeken. Vervolgens zijn [verdachte], [medeverdachte 3], [koerier 1] en [koerier 2] op de kop van de F-pier bij elkaar gekomen en werd een gesprek gevoerd met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. Vervolgens heeft [verdachte] samen met [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en de twee koeriers de roltrap genomen richting de paspoortcontrole gelegen in aankomst 3. In de nabijheid van de paspoortcontrole is [verdachte] samen met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] op een bankje gaan zitten. De koeriers gingen allebei apart op andere bankjes zitten. Daarna zijn zij alle vijf opgestaan. [medeverdachte 3] en [verdachte] wilden de grensdoorlaatpost passeren en zijn aangehouden. De koeriers zijn vervolgens met een onderlinge tussenafstand van meerdere meters achter [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] aangelopen van bagagehal 3 naar bagagehal 1. Vervolgens zijn ook zij aangehouden.
[verdachte] heeft ontkend betrokken te zijn bij de (verlengde) invoer van de cocaïne.
Naar het oordeel van de rechtbank leveren bovenstaande feiten en omstandigheden slechts het vermoeden op dat [verdachte] naar Londen is gevlogen met het doel om op airside van Schiphol te raken en om daar contact te maken met de koeriers en hen te begeleiden, maar kan dit met onvoldoende zekerheid worden vastgesteld. Zo kan aan de hand van de onder [verdachte] in beslag genomen telefoon enkel aan de hand van de contactenlijst een indirecte link met de koeriers worden gelegd. Voorts kan uit de geobserveerde gedragingen van [verdachte] met onvoldoende zekerheid worden afgeleid dat [verdachte] bij de invoer van de cocaïne betrokken is geweest.
De rechtbank concludeert dan ook dat op grond van de inhoud van het dossier, noch op grond van het onderzoek ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat [verdachte] zich samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan de (verlengde) invoer van een hoeveelheid cocaïne. Vermoedens en aanwijzingen zijn immers onvoldoende voor een bewezenverklaring. Verdachte zal derhalve worden vrijgesproken.
4. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.C. van den Bos, voorzitter,
mr. S.C.A. van Kuijeren en mr. M.I. Bloch, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Keulers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 januari 2014.
Mr. Bloch is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.