ECLI:NL:RBNHO:2014:824

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 januari 2014
Publicatiedatum
3 februari 2014
Zaaknummer
15/801181-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van vermeende invoer van cocaïne op Schiphol

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, stond de verdachte terecht op beschuldiging van medeplegen van de invoer van ongeveer 29.819,7 gram cocaïne op de luchthaven Schiphol. De rechtbank heeft op 29 januari 2014 uitspraak gedaan na een openbare zitting op 15 januari 2014. De verdachte, zonder vaste woon- of verblijfplaats, was gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Nieuwegein. De officier van justitie, mr. A. van Eck, vorderde bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. K.H.T. van Gijssel, pleitte voor vrijspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de verdachte op 14 oktober 2013 samen met medeverdachten en twee koeriers vanuit de Dominicaanse Republiek naar Schiphol was gereisd. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De feiten en omstandigheden leidden slechts tot een vermoeden van betrokkenheid bij de invoer van cocaïne, maar niet tot een wettig en overtuigend bewijs.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte niet schuldig was aan het ten laste gelegde feit en hem vrijgesproken. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig. Het vonnis werd uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier A. Keulers, maar mr. Bloch was buiten staat om het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/801181-13 (P)
Uitspraakdatum: 29 januari 2014
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 januari 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Nieuwegein.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Eck en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. K.H.T. van Gijssel, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tnlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 oktober 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 29.819,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, in die zin dat sprake is van medeplegen van de verlengde invoer van 29.819,7 gram cocaïne met medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna ook: [medeverdachte 1]), medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna ook: [medeverdachte 2]) en medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna ook: [medeverdachte 3]).
3.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
3.3. Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Vast staat dat op 14 oktober 2013 [koerier 1] (hierna: [koerier 1]) en [koerier 2] (hierna [koerier 2]) vanuit de Dominicaanse Republiek zijn aangekomen op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, met twee koffers met daarin een hoeveelheid van in totaal ongeveer 29.819,7 gram van een stof bevattende cocaïne.
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden afgeleid dat [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 13 oktober 2013 op Schiphol waren en daar om 21.45 uur met vlucht EZY8882 naar Londen Gatwick zijn gevlogen. [verdachte] heeft het vliegticket geboekt voor zichzelf en voor [medeverdachte 1]. In Londen zijn zij alle vier in hetzelfde hotel verbleven. Op 14 oktober 2013 om 06.10 uur zijn zij met vlucht EZY8869 vanuit Londen Gatwick weer terug naar Schiphol gevlogen. De vier mannen zijn slechts enkele uren in Londen geweest. Deze vlucht is op 14 oktober 2013 om 8.22 uur op Schiphol geland.
Voorts is gebleken dat [verdachte] en [medeverdachte 1] zich op 14 oktober 2013 na 10.15 uur nog op airside van Schiphol bevonden en dat zij aldaar een gesprek hebben gevoerd met de twee koeriers ([koerier 1] en [koerier 2]) en met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2]. Vervolgens heeft [verdachte] samen met [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en de twee koeriers de roltrap genomen richting de paspoortcontrole gelegen in aankomst 3. In de nabijheid van de paspoortcontrole is [verdachte] samen met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] op een bankje gaan zitten. De koeriers gingen allebei apart op andere bankjes zitten. Daarna zijn zij alle vijf opgestaan. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] wilden de grensdoorlaatpost passeren en zijn aangehouden. De koeriers zijn vervolgens met een onderlinge tussenafstand van meerdere meters achter [verdachte] en [medeverdachte 1] aangelopen van bagagehal 3 naar bagagehal 1. Vervolgens zijn ook zij aangehouden.
[verdachte] heeft ontkend betrokken te zijn bij de (verlengde) invoer van de cocaïne.
Naar het oordeel van de rechtbank leveren bovenstaande feiten en omstandigheden slechts het vermoeden op dat [verdachte] naar Londen is gevlogen met het doel om op airside van Schiphol te raken en om daar contact te maken met de koeriers en hen te begeleiden, maar kan dit met onvoldoende zekerheid worden vastgesteld. Zo is – anders dan bij de medeverdachten – de onder [verdachte] aangetroffen telefoon niet uitgelezen. Voorts is gedurende de observatie niet een dusdanig actieve bijdrage van [verdachte] gezien dat daaruit kan worden afgeleid dat [verdachte] bij de invoer van de cocaïne betrokken is geweest.
De rechtbank concludeert dan ook dat op grond van de inhoud van het dossier noch op grond van het onderzoek ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat [verdachte] zich samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan de (verlengde) invoer van een hoeveelheid cocaïne. Vermoedens en aanwijzingen zijn immers onvoldoende voor een bewezenverklaring. Verdachte zal derhalve worden vrijgesproken.
4. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.C. van den Bos, voorzitter,
mr. S.C.A. van Kuijeren en mr. M.I. Bloch, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Keulers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 januari 2014.
Mr. Bloch is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.