In deze zaak gaat het om een geschil over de waarde van een woning in het kader van de erfbelasting. Eiseres, die als enige erfgenaam is benoemd in het testament van de overleden erflater, heeft een aanslag erfbelasting ontvangen van € 5.983, gebaseerd op een verkrijging van € 78.951. De inspecteur van de Belastingdienst handhaafde deze aanslag na bezwaar. Eiseres is van mening dat de WOZ-waarde van de woning, vastgesteld door de rechtbank Amsterdam, gevolgd moet worden, terwijl verweerder stelt dat de waarde van de woning moet worden vastgesteld op basis van de WOZ-waarde van 1 januari 2010, die hoger is. De rechtbank heeft op 6 februari 2014 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de rechtbank oordeelt dat de wetgeving inzake de waardering van onroerende zaken in overeenstemming is met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De rechtbank concludeert dat de heffing van erfbelasting niet leidt tot een individuele en buitensporige last voor eiseres. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam.