ECLI:NL:RBNHO:2014:8187
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in verband met gebreken bij burgerpseudokoop
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 augustus 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder diefstal en het rijden met een valse kentekenplaat. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers waren aangebracht, gevoegd behandeld. De officier van justitie, mr. M. Spruijt, had de verdachte aangeklaagd, maar de rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk was in de vervolging van de zaak met parketnummer 15/800366-14. Dit was het gevolg van een onherstelbaar vormverzuim bij de toepassing van de burgerpseudokoop, waarbij niet voldaan was aan de wettelijke vereisten zoals vastgelegd in artikel 126ij van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank stelde vast dat er geen schriftelijke vastlegging was van de vereiste punten en dat er geen instemming van de officier van justitie was voor de toepassing van deze opsporingsmethode. Hierdoor was de rechtsorde in het geding en moest het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard.
Daarnaast sprak de rechtbank de verdachte vrij van de overige ten laste gelegde feiten, omdat het bewijs niet wettig en overtuigend was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden veroordeeld voor de diefstal van de Audi en de kentekenplaat, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij deze goederen had gestolen of geheeld. De rechtbank concludeerde dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen, maar dat de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie een passende reactie was op de geconstateerde vormverzuimen. De vordering van de benadeelde partij werd eveneens afgewezen, omdat deze niet ontvankelijk was in haar vordering. Tot slot werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk was in de vervolging van de relevante feiten.