ECLI:NL:RBNHO:2014:8187

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 augustus 2014
Publicatiedatum
27 augustus 2014
Zaaknummer
15/710475-13 + 15/800366.14 + 15/740607.11 (tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in verband met gebreken bij burgerpseudokoop

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 augustus 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder diefstal en het rijden met een valse kentekenplaat. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers waren aangebracht, gevoegd behandeld. De officier van justitie, mr. M. Spruijt, had de verdachte aangeklaagd, maar de rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk was in de vervolging van de zaak met parketnummer 15/800366-14. Dit was het gevolg van een onherstelbaar vormverzuim bij de toepassing van de burgerpseudokoop, waarbij niet voldaan was aan de wettelijke vereisten zoals vastgelegd in artikel 126ij van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank stelde vast dat er geen schriftelijke vastlegging was van de vereiste punten en dat er geen instemming van de officier van justitie was voor de toepassing van deze opsporingsmethode. Hierdoor was de rechtsorde in het geding en moest het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard.

Daarnaast sprak de rechtbank de verdachte vrij van de overige ten laste gelegde feiten, omdat het bewijs niet wettig en overtuigend was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden veroordeeld voor de diefstal van de Audi en de kentekenplaat, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij deze goederen had gestolen of geheeld. De rechtbank concludeerde dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen, maar dat de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie een passende reactie was op de geconstateerde vormverzuimen. De vordering van de benadeelde partij werd eveneens afgewezen, omdat deze niet ontvankelijk was in haar vordering. Tot slot werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk was in de vervolging van de relevante feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/710475-13 + 15/800366.14 + 15/740607.11 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 26 augustus 2014
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 augustus 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op[geboortedatum] te Zaanstad,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Spruijt en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.T.H.M. Mühren, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van hetgeen door de getuige M. den Hartog, reclasseringswerker, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
15/710475-13
Feit 1:
Primair
hij in of omstreeks de periode van 10 tot en met 11 maart 2013 te Harmelen, gemeente Woerden, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een op/aan de Nijverheidsweg geparkeerd staande personenauto (Audi RS6 Avant Quattro V-8, [kenteken 1]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of
de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming en/of een valse sleutel;
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 10 maart 2013 tot en met 27 juli 2013 te Harmelen, gemeente Woerden, en/of te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een personenauto (Audi RS6 Avant Quattro V-8, [kenteken 1]) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die auto wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Feit 2:
Primair
hij in of omstreeks de periode van 10 tot en met 11 maart 2013 te Harmelen, gemeente Woerden, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand aan de Nijverheidsweg heeft weggenomen een autosleutel (Audi), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 10 maart 2013 tot en met 27 juli 2013 te Harmelen, gemeente Woerden, en/of te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een autosleutel (Audi) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die sleutel wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Feit 3:
hij op of omstreeks 27 juli 2013 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad, als bestuurder van een motorrijtuig, (Audi-personenauto), voorzien van het [kenteken 1], daarmee over de weg, de Jan Bestevaerstraat, althans over een weg, heeft gereden, terwijl hij wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat op dat motorrijtuig een teken, te weten een valse kentekenplaat 55-JP-KD, was aangebracht dat, niet zijnde een ingevolge artikel 36 van de Wegenverkeerswet 1994 aan de eigenaar of houder voor dat motorrijtuig opgegeven kenteken, door kon gaan voor een zodanig kenteken;
Feit 4:
Primair
hij in of omstreeks de periode van 13 tot en met 14 juli 2013 te De Rijp, gemeente Graft-De Rijp, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een op/aan het Zuideinde geparkeerd staande bromfiets (grijze Piaggio C38), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 13 tot en met 27 juli 2013 te De Rijp, gemeente Graft-De Rijp en/of te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een bromfiets (grijze Piaggio C38), heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die bromfiets wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf
verkregen goed(eren) betrof;
Feit 5:
Primair
hij in of omstreeks de periode van 13 tot en met 14 juli 2013 in de gemeente Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf een op/aan het Fnidsen geparkeerd staande bromfiets heeft weggenomen een bromfietskentekenplaat ([kenteken 2]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 13 tot en met 27 juli 2013 in de gemeente Alkmaar en/of te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een bromfietskentekenplaat ([kenteken 2]) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die plaat wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Feit 6 (15/710227-14):
Primair
hij op of omstreeks 18 juni 2014 in de gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (merk Renault, type Kangoo), die stond geparkeerd op of aan
de Warmoesstraat te Wormerveer, geheel of ten dele toebehorende aan[slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) de weg te nemen personenauto onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, een valse sleutel en/of inklimming;
Subsidiair
hij op of omstreeks 18 juni 2014 in de gemeente(n) Zaanstad en/of Haarlemmermeer en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een personenauto (merk Renault, type Kangoo) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het
voorhanden krijgen van die personenauto wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
parketnummer 15/800366-14
primair:
hij op of omstreeks 2 juli 2014 in de gemeente Schagen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een opslagcontainer aan de Kanaalstraat heeft weggenomen een (Klauke Up75) perstang en/of (Makita Bhr200) boormachine, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan "[slachtoffer 5]", in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 2 tot en met 3 juli 2014 in de gemeente(n) Schagen en/of Zaanstad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een (Klauke Up75) perstang en/of (Makita Bhr200) boormachine heeft verworven,
voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die perstang en/of die boormachine wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf
verkregen goed(eren) betrof.

2.Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging.

Parketnummer 15/800366-14
De officier van justitie stelt zich ten aanzien van het onder parketnummer 15/800366-14 ten laste gelegde feit op het standpunt dat er in die zaak sprake is van een zogenoemde ‘burgerpseudokoop’ als bedoeld in artikel 126ij van het Wetboek van Strafvordering (Sv), na aanbieding van de (gestolen) goederen op Marktplaats. Het initiatief tot het maken van de concrete afspraak door de aangever met de verkoper, zijnde de verdachte, is van de politie uitgegaan, waarbij de politie ook nog sturend is opgetreden, althans de regie heeft gevoerd. De voor een burgerpseudokoop vereiste schriftelijke vastlegging door de officier van justitie van de in artikel 126ij, vierde lid, Sv genoemde punten ontbreekt, hetgeen volgens de officier van justitie een onherstelbaar vormverzuim oplevert in het voorbereidend onderzoek. De officier van justitie stelt zich echter op het standpunt dat verdachte van dit vormverzuim geen nadeel heeft ondervonden, zodat kan worden volstaan met de constatering dat van een onherstelbaar vormverzuim sprake is geweest.
De raadsman heeft zich aangesloten bij de constatering van de officier van justitie dat sprake is geweest van burgerpseudokoop. Hij heeft daarbij aangevoerd dat verdachte wel degelijk nadeel heeft ondervonden van het door de officier van justitie benoemde vormverzuim, doordat zijn recht op een privé leven zoals beschermd door artikel 8 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) is geschonden. De consequentie zou moeten zijn dat al het bewijs door deze onrechtmatige burgerpseudokoop verkregen, moet worden uitgesloten. Dit zou tot vrijspraak moeten leiden, aldus de raadsman.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de gehanteerde opsporingsmethode, waarin op initiatief van de politie de eigenaar van de gestolen goederen een afspraak maakt met de aanbieder hiervan op Marktplaats en vervolgens, vergezeld van een verbalisant, naar de afgesproken plaats gaat met als doel de verdachte te identificeren en aan te houden, moet worden aangemerkt als het bijzondere opsporingsmiddel dat wordt genoemd ‘burgerpseudokoop’, zodat artikel 126ij Sv van toepassing is.
Artikel 126ij, vierde en vijfde lid, Sv, luiden als volgt.
4. Bij de toepassing van het eerste lid legt de officier van justitie schriftelijk vast:
a. het misdrijf en indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving van de verdachte;
b. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn vervuld;
c. de aard van de goederen, gegevens of diensten;
5. De overeenkomst tot pseudo-koop of -dienstverlening is schriftelijk en vermeldt:
a. de rechten en plichten van de persoon die op grond van het eerste lid bijstand verleent aan de opsporing, alsmede de wijze waarop aan de overeenkomst uitvoering wordt gegeven, daaronder begrepen strafbaar handelen, en
b. het tijdstip waarop, of de periode waarbinnen aan de overeenkomst uitvoering wordt gegeven.
De rechtbank stelt vast dat uit het strafdossier niet blijkt dat aan de wettelijke vereisten voor een burgerpseudokoop is voldaan. Blijkens de ontstaansgeschiedenis van het hiervoor aangehaalde wetsartikel heeft de wetgever de pseudokoop of de burgerpseudokoop alleen willen laten plaatsvinden op bevel van de officier van justitie of met diens uitdrukkelijke instemming, omdat het aan hem is om te beoordelen of het belang van de opsporing bij de hantering van deze bevoegdheid opweegt tegen de risico’s die hieraan zijn verbonden en de inbreuk op de rechtsorde die met deze bevoegdheid gepaard kan gaan. Dit komt tot uitdrukking in de elementen die de schriftelijke vastlegging ingevolge het bepaalde in het vierde en vijfde lid van artikel 126ij dient te bevatten. In het dossier ontbreekt niet alleen een schriftelijke vastlegging als genoemd in artikel 126ij, vierde en vijfde lid, Sv, maar ook overigens blijkt niet uit de stukken in het dossier dat op enig moment een officier van justitie heeft ingestemd met, of zelfs maar is betrokken geweest bij het besluit tot toepassing van het opsporingsmiddel van de burgerpseudokoop. Aldus moet ervan worden uitgegaan dat een belangenafweging als door de wetgever nadrukkelijk beoogd, niet heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een zodanige strijd met de grondslagen van een strafproces, en met name met het wettelijk voorziene toezicht van het openbaar ministerie op de politie; dat het wettelijk systeem in de kern is geraakt. Met de invoering van afdeling IVA heeft de wetgever immers, in reactie op misstanden in het verleden, het toezicht door de officier van justitie willen vastleggen op de integriteit en beheersbaarheid van de in deze afdeling opgenomen - vergaande - opsporingsmethoden. Op grond hiervan komt de rechtbank tot het oordeel dat slechts de niet-ontvankelijkverklaring van het openbare ministerie ter zake van dit feit een passende reactie is. Aan de vraag of en in hoeverre de verdachte nadeel heeft ondervonden, komt de rechtbank niet toe.
De rechtbank heeft overigens vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging ten aanzien van het overige ten laste gelegde en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de in de zaak met parketnummer 15/710475-13 onder 1 primair en subsidiair, 2 primair en subsidiair, 4 primair en subsidiair, 5 primair en subsidiair en 6 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten en tot bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit.
De officier van justitie stelt zich ten aanzien van feit 3 op het standpunt dat de verdachte, die heeft erkend dat hij als bestuurder in de Audi heeft gereden, vanwege het ontbreken van echtheidskenmerken op de kentekenplaat, zoals de cirkelvormige gele sterretjes boven de letters NL, maar ook het kenmerk van de kentekenplaatfabrikant redelijkerwijs kon vermoeden dat de kentekenplaat vals was.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich in zijn pleitnota op het standpunt dat het vorderen van het identiteitsbewijs van de verdachte door de verbalisanten N. Douwes en L. Slotboom onrechtmatig is geweest nu de situatie zoals door de genoemde verbalisanten in hun proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 juli 2013 gerelateerd, hiertoe op geen enkele wijze aanleiding gaf. Het vorderen van het identiteitsbewijs was op dat moment onder de gegeven omstandigheden ook niet redelijkerwijs noodzakelijk voor de uitoefening van de politietaak. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim op, wat meebrengt dat het na die schending verkregen bewijsmateriaal moet worden uitgesloten van het bewijs. Verdachte moet dan ook van de onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde feiten worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
De raadsman stelt zich subsidiair op het standpunt dat op het hiervoor genoemde vormverzuim strafvermindering dient te volgen.
Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat onvoldoende bewijs in het dossier voorhanden is om te komen tot een bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde, zodat om die reden vrijspraak dient te volgen.
De raadsman stelt zich ten aanzien van feit 6 op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken van de stukken.
3.3.
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 15/710475-13 onder 1 primair en subsidiair, 2 primair en subsidiair, 3, 4 primair en subsidiair, 5 primair en subsidiair en 6 primair en subsidiair ten laste is gelegd, en moet hij daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verbalisanten de verdachte om zijn identiteitsbewijs mochten vragen. In zijn proces-verbaal van bevindingen relateert verbalisant P.C. Woud dat hij rond 22.48 uur een Audi en een snorfiets een achterafgelegen parkeerplaats op zag rijden, dat de (vermoedelijke) bestuurders van de voertuigen even later bezig waren om spullen uit de Audi te halen en dat beide mannen kennelijk schrokken toen zij zijn aanwezigheid opmerkten. Verbalisant Woud relateert verder dat de mannen spullen die zij in hun handen hielden, in de bosjes gooiden. Naar het oordeel van de rechtbank mochten de door verbalisant Woud aangeroepen collega’s de hun aldus geschetste situatie als verdacht aanmerken. Daarmee is de bevoegdheid tot het vorderen van de identificatie van de beide personen gegeven. Dat achteraf in de bosjes geen spullen zijn aangetroffen, doet aan het voorgaande niet af.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat in het dossier het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt om te komen tot een veroordeling voor het in de zaak met parketnummer 15/710475-13 onder 1 primair en subsidiair, 2 primair en subsidiair, 3, 4 primair en subsidiair, 5 primair en subsidiair en 6 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, nu het dossier geen steun biedt voor de veronderstelling dat verdachte zelf - al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen - het voertuig en de kentekenplaat zou hebben gestolen of geheeld, en aan de Audi niet was te zien dat deze van misdrijf afkomstig was. De stelling van de officier van justitie dat op de kentekens de sterretjes, symbool voor de Europese Unie, zouden ontbreken, vindt zijn weerlegging in de (kleuren)foto’s op pagina 38 van het dossier.

4.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij[slachtoffer 5]. heeft via de gemachtigde W. Jorritsma een vordering tot schadevergoeding van € 3.286,84 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder parketnummer 15/800366-14 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij in haar vordering niet ontvankelijk is, nu de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging voor dit ten laste gelegde feit.

5.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 8 september 2011 in de zaak met parketnummer 15/740607-11 heeft de rechtbank Noord-Holland te Haarlem verdachte ter zake van poging tot doodslag veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op 2 jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 14 juli 2014 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 17 oktober 2011 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
Bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland is een deel van deze voorwaardelijke straf, groot 3 maanden, tenuitvoergelegd. De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland is het resterende deel van de voorwaardelijke straf, groot 3 maanden, ten uitvoer gelegd en omgezet in een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd, waarbij in de executiefase zal worden gekeken bij welke veroordeling deze voorwaardelijke straf ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen nu het openbaar ministerie niet ontvankelijk zal worden verklaard in de vervolging met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 15/800366-14 ten laste gelegde en de verdachte zal worden vrijgesproken van de aan hem in de zaak met parketnummer 15/710475-13 ten laste gelegde feiten.

6.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in de vervolging in de zaak met het parketnummer 15/800366-14.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte in de zaak met parketnummer 15/710475-13 onder 1 primair en subsidiair, 2 primair en subsidiair, 3, 4 primair en subsidiair, 5 primair en subsidiair en 6 primair en subsidiair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij[slachtoffer 5]. niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met het parketnummer 15/740607-11.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.G. Witteman, voorzitter,
mrs. H.E.C. de Wit en J. van Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 augustus 2014,
zijnde mr. J. van Beek buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.