ECLI:NL:RBNHO:2014:8013

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 augustus 2014
Publicatiedatum
20 augustus 2014
Zaaknummer
AWB - 14 _ 717
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WW-uitkering en oplegging van boete wegens schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 augustus 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een werkneemster met een WW-uitkering, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had een WW-uitkering ontvangen, maar deze werd herzien na een controle die aantoonde dat zij haar werkhervatting niet tijdig had doorgegeven. Het UWV had haar een boete opgelegd van € 1.097,55 wegens schending van de inlichtingenplicht. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze boete en het bestreden besluit van het UWV, waarin de boete werd verlaagd naar € 482,63, maar zij bleef van mening dat de boete onterecht was opgelegd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres weliswaar te laat en onvolledig informatie had verstrekt, maar dat zij ook stappen had ondernomen om haar situatie te verduidelijken door contact op te nemen met haar werkcoach. De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende rekening had gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding had plaatsgevonden en dat de mate van verwijtbaarheid van eiseres lager was dan het UWV had aangenomen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door de boete vast te stellen op € 193,05, wat 20% van het benadelingsbedrag vertegenwoordigt. Tevens werd het UWV opgedragen het griffierecht van eiseres te vergoeden.

De rechtbank benadrukte dat bij het opleggen van een boete niet alleen de overtreding zelf, maar ook de context en de intenties van de overtreder in overweging moeten worden genomen. Dit leidde tot de conclusie dat de opgelegde boete niet in verhouding stond tot de ernst van de overtreding en de omstandigheden van het geval.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 14/717

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 augustus 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. P. Nicolai).

Procesverloop

Bij besluit van 23 augustus 2013 (het primaire besluit I) heeft verweerder de uitkering van eiseres ingevolge de Werkloosheidswet (WW) herzien over de periode van 1 april 2013 tot en met 30 juni 2013 en de onverschuldigd betaalde uitkering ad € 1.097,55 van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 23 augustus 2013 (het primaire besluit II) is een boete opgelegd van € 1.097,55.
Bij besluit van 14 januari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primair besluit I herroepen en beslist de uitkering niet te herzien over de weken 20 en 25 van 2013 en het terug te vorderen bedrag vast te stellen op € 965,25. Verweerder heeft het primaire besluit II herroepen en de boete vastgesteld op € 482,63.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2014.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. P. Nicolai.

Overwegingen

1. Met ingang van 3 december 2012 is aan eiseres een WW-uitkering toegekend voor 20 uur per week. In april 2013 is eiseres gaan werken bij de [werk], in de functie van doktersassistent, op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (6 maanden), voor gemiddeld 6,75 uren per week. Op 1 augustus 2013 deelt verweerder mede dat uit een controle is gebleken dat eiseres te laat heeft doorgegeven dat zij met ingang van 6 april 2013 werkzaam is en dat zij daarnaast de gewerkte uren op het inkomstenformulier WW in de periode 3 juni 2013 tot en met 30 juni 2013 niet juist heeft doorgegeven. Verweerder verzoekt eiseres te controleren of deze informatie juist is. Verweerder geeft aan tot terugvordering over te zullen gaan indien de gegevens juist zijn en voorts voornemens te zijn om een boete op te leggen. Eiseres krijgt de gelegenheid voor een reactie. Bij besluit van 23 augustus 2013 gaat verweerder over tot herziening van de WW-uitkering van eiseres vanaf 1 april 2013 en tot terugvordering van een bedrag van € 1.097,55 aan ten onrechte ontvangen WW-uitkering. Bij besluit van eveneens 23 augustus 2013 legt verweerder een boete op van € 1.097,55.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aangegeven dat uit het dossier blijkt dat eiseres weliswaar op 22 april 2013 met de werkcoach heeft gesproken over haar werkhervatting, maar dat deze melding te laat is gedaan en dat de gegeven informatie ook niet volledig is. Voorts is gebleken dat eiseres het inkomstenformulier over de periode 3 juni 2013 tot en met 30 juni 2013 niet juist heeft ingevuld. Op deze grond heeft verweerder geconcludeerd dat eiseres niet heeft voldaan aan de mededelingsverplichting. Wel heeft verweerder het besluit tot herziening en terugvordering herroepen in die zin dat is gebleken dat eiseres in de weken 20 en 25 niet heeft gewerkt. Over die weken is dan ook ten onrechte een bedrag gekort op de uitkering. Verweerder stelt het totaalbedrag van de terugvordering vast op (€ 1.097,55 minus € 132,30 =) € 965,25. Verweerder ziet geen dringende reden om van herziening of terugvordering af te zien. Verweerder stelt voorts bij het bestreden besluit dat eiseres niet (volledig) aan de verplichting heeft voldaan hem te informeren over de van belang zijnde wijzigingen en daarom verplicht te zijn een boete op te leggen. Verweerder is van mening dat eiseres met haar gesprek met de werkcoach op 22 april 2013 een begin heeft gemaakt met het voldoen aan haar informatieplicht en derhalve alsnog de werkhervatting uit eigen beweging heeft doorgegeven. Daarom acht verweerder eiseres verminderd verwijtbaar. Dat eiseres de verstrekte informatie echter niet alleen te laat, maar ook niet volledig en uiteindelijk zelfs onjuist heeft verstrekt zijn verzwarende omstandigheden en die leiden tot een vast te stellen mate van verwijtbaarheid van 50%. Om die reden heeft verweerder het besluit tot het opleggen van een boete herroepen en de boete verlaagd naar 50% van het benadelingsbedrag en vastgesteld op € 482,63.
3. Eiseres komt in beroep op tegen de opgelegde boete. Eiseres betoogt dat haar ten onrechte een boete is opgelegd omdat zij wel degelijk in april 2013 telefonisch en mondeling heeft gemeld te zijn gestart met werken bij de [werk]. Eiseres meent de dupe te zijn geworden van het feit dat men bij het (systeem van het ) Uwv langs elkaar heen werkt. Eiseres meent dat er helemaal geen boete dient te worden opgelegd.
4. Wettelijk kader
4.1
Omdat sprake is van een beboetbare overtreding, die niet is opgeheven of geconstateerd voor 31 januari 2013, is op grond van artikel XXV, tweede lid, van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving de met ingang van 1 januari 2013 in werking getreden nieuwe boetewetgeving van toepassing.
4.2
Op grond van artikel 27a, eerste lid, van de WW legt het UWV een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van de verplichting, bedoeld in artikel 25. De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag.
Op grond van het tweede lid, wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 25, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen
Op grond van het achtste lid van dit artikel kan het UWV:
a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid;
b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Op grond van het tiende lid worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
4.3
Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten (het Boetebesluit), zoals dit sinds 1 januari 2013 luidt, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op de hoogte van het benadelingsbedrag, met dien verstande dat zij op ten minste € 150 wordt vastgesteld. Bij verminderde verwijtbaarheid wordt de bestuurlijke boete verlaagd.
4.4
Op grond van artikel 3, eerste lid, van verweerders Beleidsregel boete werknemer 2013 (de Beleidsregel) is het basisboetebedrag gelijk aan 100% van het benadelingsbedrag.
Op grond van artikel 4 van de Beleidsregel hanteert het UWV bij de afstemming van de boete, als bedoeld in artikel 5:46, tweede en derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het Boetebesluit. Bij de afstemming wordt de boete aangepast aan de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid. Hierbij worden de criteria zoals genoemd in artikel 2a van het Boetebesluit socialezekerheidswetten in acht genomen. Daarnaast wordt ook nagegaan of sprake is van een samenloop van omstandigheden die elk op zich niet, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd wel leiden tot verminderde verwijtbaarheid.
Op grond van artikel 6, aanhef en onder 4, van de Beleidsregel wordt de boete, indien er op grond van artikel 2a, tweede lid, onder c, van het Boetebesluit sprake is van verminderde verwijtbaarheid, en er geen andere omstandigheden zijn die van invloed kunnen zijn op de mate van verwijtbaarheid, de boete vastgesteld aan de hand van de hoogte van het benadelingsbedrag en de duur van de overtreding. Indien het benadelingsbedrag gelijk aan of hoger dan € 5.000 is en de overtreding gemeld wordt voordat deze meer dan een jaar heeft voortgeduurd, wordt een boete van 50% van het basisboetebedrag opgelegd.
4.5
In artikel 5:46, eerste lid, van de Awb is geregeld dat de wet de bestuurlijke boete bepaald die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd. Op grond van het tweede lid stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, tenzij de hoogte bij wettelijk voorschrift is vastgesteld. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Op grond van het derde lid legt het bestuursorgaan, indien de hoogte van de boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, niettemin een lagere boete op, indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat het enkele feit dat eiseres de inlichtingenplicht van artikel 25 van de WW heeft overtreden niet voldoende is voor het opleggen van een boete. Bij het opleggen van een boete is van belang of de betrokkene van het niet voldoen aan de informatieverplichting een verwijt kan worden gemaakt. Het gaat bij het opleggen van een boete wegens schending van de inlichtingenverplichting om een punitieve sanctie en een criminal charge als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarbij is tevens van betekenis dat het gaat om een voorschrift waarbij aan een betrokkene een actieve verplichting tot het verstrekken van informatie wordt opgelegd. In dat verband is van essentieel belang of eiseres naast een objectief verwijt ook subjectief een verwijt te maken valt van dat niet-nakomen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 11 maart 2009, ECLI:CRVB:2009:BH7780).
Dat is naar het oordeel van de rechtbank hier het geval. Eiseres is er bij de toekenning van de WW-uitkering op gewezen dat zij een wijziging in haar situatie of inkomen meteen moet doorgeven. Daarbij is zij er ook op gewezen dat het niet meteen doorgeven gevolgen kan hebben voor haar uitkering. Eiseres kon en moest derhalve begrijpen dat zij alle werkzaamheden en inkomsten direct en volledig moest opgeven. Dat zij niet het oogmerk heeft gehad om informatie te verzwijgen doet niet af aan de verwijtbaarheid. Dringende omstandigheden op grond waarvan verweerder had moeten afzien van het opleggen van een boete zijn gesteld noch gebleken. Dit betekent dat verweerder op grond van artikel 27a, eerste lid, van de WW gehouden was eiseres een boete op te leggen.
5.2
Wat betreft de hoogte van de boete overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft op grond van het gevoerde beleid de hoogte van de boete gematigd tot 50% van het benadelingsbedrag, omdat eiseres met haar gesprek met de werkcoach een begin heeft gemaakt met het voldoen aan haar informatieplicht. Verweerder heeft evenwel overige omstandigheden niet gewogen en de toetsing op grond van artikel 5:46 van de Awb niet verricht. Verweerder heeft aldus bij het bepalen van de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid geen rekening gehouden met de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Om die reden is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 5:46 van de Awb, artikel 27a, achtste lid van de WW en artikel 2, eerste lid, van het Boetebesluit.
5.3
De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72a van de Awb zelf in de zaak voorzien. Voor een nadere vaststelling van de hoogte van de boete neemt de rechtbank de volgende omstandigheden in aanmerking. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd aanleiding geven tot verdere matiging van de boete. Vaststaat dat eiseres op 29 maart 2013, 8 april 2013 en 11 april 2013 telefonisch contact heeft gehad met de KCC en dat zij op 22 april 2013 een afspraak heeft gehad met haar werkcoach. Vaststaat ook dat eiseres in dat contact op 22 april 2013 melding heeft gedaan van de werkhervatting. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder de rol van de werkcoach ook moeten meewegen in de uiteindelijke afweging. Uit de stukken blijkt nergens of en wat de werkcoach met de door eiseres verstrekte informatie heeft gedaan en hoe hij met eiseres heeft gecommuniceerd over de verdere gang van zaken. Naar het oordeel van de rechtbank mag in de gegeven situatie ook van een werkcoach een (meer) actieve rol worden verlangd en beïnvloedt dit (ook) de (ernst van de) overtreding en de (mate van de) verwijtbaarheid bij eiseres. Bovendien kan verweerder zelf Suwinet raadplegen. Uit deze gang van zaken volgt naar het oordeel van de rechtbank dat eiseres niet het oogmerk had verweerder te benadelen. Gelet hierop acht de rechtbank een aan eiseres op te leggen boete van € 193,05 (20% van het benadelingsbedrag) passend en geboden en daarmee een evenredige sanctie. Eiseres heeft geen persoonlijke omstandigheden naar voren gebracht die zouden moeten leiden tot een nog verdere matiging van de boete.
6. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat aan eiseres een boete wordt opgelegd van € 193,05;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiseres te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.