ECLI:NL:RBNHO:2014:7985

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 augustus 2014
Publicatiedatum
20 augustus 2014
Zaaknummer
AWB-13_3394
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen niet-ontvankelijk verklaring van terugvordering huurtoeslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 augustus 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Sprakel, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door J. Chattou. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een brief van 16 oktober 2012 waarin hem werd medegedeeld dat hij € 828,- moest terugbetalen aan te veel ontvangen huurtoeslag. De Belastingdienst verklaarde het bezwaar van eiser op 11 juli 2013 kennelijk niet-ontvankelijk, wat leidde tot beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een onverbrekelijke samenhang bestaat tussen de brief van 16 oktober 2012 en het besluit van 17 oktober 2012. Eiser had mogen begrijpen dat de uitkomst van de bezwaarprocedure was dat hij het bedrag moest terugbetalen. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard, omdat de brief van 16 oktober 2012 een bestanddeel was van de beslissing op bezwaar. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en het besluit van 16 oktober 2012, maar liet de besluiten van 17 oktober 2012 en 12 november 2012 in stand.

De rechtbank heeft ook bepaald dat de Belastingdienst het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden en veroordeelde de Belastingdienst in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.461,-. Het verzoek van eiser om schadevergoeding werd afgewezen, omdat dit niet was onderbouwd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 13/3394

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en
Belastingdienst/Toeslagen, verweerder
(gemachtigde: J. Chattou).

Procesverloop

Op 16 oktober 2012 heeft verweerder aan eiser geschreven dat eiser € 828,- moet terugbetalen aan te veel ontvangen voorschot huurtoeslag over 2009.
Bij besluit van 11 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. J. Klaas als waarnemer van gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Bij besluit van 24 juni 2009 heeft verweerder aan eiser een voorschot huurtoeslag over de periode van 1 juli 2009 tot en met 31 december 2009 toegekend van € 1.817,-. Bij besluit van 23 mei 2011 heeft verweerder de huurtoeslag over 2009 definitief vastgesteld op € 749,- en een bedrag van € 1.068,- teruggevorderd.
Eiser heeft tegen het besluit van 23 mei 2011 bezwaar gemaakt. Bij brief van 2 oktober 2012 heeft eiser aan verweerder geschreven dat de beslistermijn is verstreken en verweerder in gebreke gesteld.
Op 16 oktober 2012 heeft verweerder aan eiser geschreven dat het bezwaar is behandeld en dat dat erin resulteert dat eiser nog € 828,- moet terugbetalen aan te veel ontvangen voorschot huurtoeslag over 2009.
Bij besluit van 17 oktober 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft naar aanleiding van het besluit van 17 oktober 2012 de huurtoeslag 2009 opnieuw berekend en op 12 november 2012 de huurtoeslag 2009 definitief vastgesteld op € 1.660,-. Verweerder heeft aan eiser geschreven dat hij recht heeft op € 911,- aan nog te ontvangen huurtoeslag over 2009 en € 56,- aan heffingsrente.
Eiser heeft bij brief van 29 oktober 2012 bezwaar gemaakt tegen de brief van 16 oktober 2012.
Bij brief van 13 maart 2013 heeft eiser verweerder verzocht te beslissen. Bij brief van 29 maart 2013 heeft verweerder aan eiser geschreven dat hij al op 17 oktober 2012 een beslissing op het bezwaar heeft genomen.
Bij brief van 17 april 2013 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een reactie op het bezwaarschrift van 29 oktober 2012. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar De rechtbank Noord-Holland heeft bij uitspraak van 8 juli 2013 dit beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen twee weken alsnog te beslissen op het bezwaar van eiser van 29 oktober 2012.
2.
Bij besluit van 11 juli 2013 heeft verweerder het bezwaar van eiser van 29 oktober 2012 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en hieraan ten grondslag gelegd dat de brief van 16 oktober 2012 waar eiser bezwaar tegen maakt geen besluit is, maar een informerende brief over de terugbetaling van een toeslag.
3.
Eiser is uitgegaan van twee scenario’s. Ten eerste dat sprake is van een achterliggend besluit, dat niet aan eiser is gestuurd. Evenmin is dat achterliggende besluit meegestuurd met de stukken in de bezwaarfase. Ook is het niet terug te vinden in de procesdossiers over het bezwaar tegen de huurtoeslag 2009 en de daaraan gekoppelde procedures over de ingebrekestelling. Het bezwaar van eiser moet dan worden geacht te zijn gericht tegen het achterliggende besluit. Het tweede scenario is dat de terugvordering en de beslissing op bezwaar elkaar hebben gekruist. De huurtoeslag van eiser is in bezwaar vastgesteld, de terugvorderingsbeslissing komt daarmee niet overeen. Verweerder had deze fout in bezwaar kunnen herstellen en de proceskosten moeten vergoeden.
4.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaar van 29 oktober 2012 is gericht tegen een informerende brief over de terugbetaling van te veel ontvangen voorschotbedragen. Deze brief kan niet worden opgevat als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat het bezwaar ingevolge artikel 6:4 juncto 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk is. Voorts heeft verweerder toegelicht dat de brief van 16 oktober 2012 en het besluit van 17 oktober 2012 elkaar inderdaad hebben gekruist. De brief van 16 oktober 2012 is verzonden nadat het bezwaar van eiser tegen het besluit van 23 mei 2011 (de definitieve vaststelling over 2009) was afgehandeld. Het bedrag dat in de brief wordt genoemd is echter niet juist. Verweerder had de terugvordering nog niet aangepast aan de gegrondverklaring van het bezwaar tegen de definitieve vaststelling over 2009. Verweerder biedt hiervoor zijn excuus aan, maar van vergoeding van proceskosten kan geen sprake zijn aangezien het onderhavige bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard.
5.
De vraag die voorligt is of verweerder het bezwaar van eiser tegen de brief van 16 oktober 2012 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is, omdat tussen de brief van 16 oktober 2012 en het besluit van 17 oktober 2012 een onverbrekelijke samenhang bestaat en zij in overeenstemming met artikel 7:11 van de Awb moeten worden opgevat als samenstellende bestanddelen van de beslissing op bezwaar. Daartoe is het volgende redengevend.
6.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) vloeit uit het karakter van de bezwaarprocedure voort dat het bestuursorgaan, indien het na heroverweging tot de conclusie komt dat het aangevochten besluit niet in stand kan blijven, niet kan volstaan met gegrondverklaring van het bezwaar en herroeping van het primaire besluit. In dat geval dient –behoudens de zich hier niet voordoende situatie waarin de enkele herroeping van het bestreden besluit voldoende is – voor het onjuist bevonden besluit een nieuw besluit in de plaats te worden gesteld (zie onder meer ECLI:NL:2010:BO2714). De Afdeling heeft in voornoemde uitspraak geoordeeld dat het begrijpelijk en aanvaardbaar is dat de Belastingdienst vanwege zijn geautomatiseerde systemen in twee aparte besluiten op een bezwaar beslist, waarbij verweerder in het ene besluit een bezwaar gegrond verklaart en een primair besluit herroept en in een apart besluit een nieuw besluit in de plaats stelt. Tussen dergelijke besluiten bestaat een onverbrekelijke samenhang en zij dienen in overeenstemming met artikel 7:11 van de Awb te worden opgevat als samenstellende bestanddelen van de beslissing op bezwaar.
7.
In de brief van 16 oktober 2012 is vermeld dat het bezwaar van eiser is behandeld, dat eiser hierover al bericht heeft gekregen en dat dit voor hem betekent dat hij nog € 828,- moet terugbetalen. In de beslissing op bezwaar van 17 oktober 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de definitieve vaststelling van de huurtoeslag over 2009 gegrond verklaard, maar is het bedrag aan huurtoeslag niet vermeld. Gelet op de voornoemde verwijzing in de brief van 16 oktober 2012 naar de afhandeling van het bezwaar en het ontbreken van een bedrag in het besluit van 17 oktober 2012, bestaat naar het oordeel van de rechtbank een onverbrekelijke samenhang tussen de brief van 16 oktober 2012 en het besluit van 17 oktober 2012. Eiser heeft uit deze stukken mogen begrijpen dat de uitkomst van de bezwaarprocedure was dat hij € 828,- moest terugbetalen aan verweerder. Daaraan doet niet af dat verweerder naar aanleiding van de gegrondverklaring van het bezwaar op 12 november 2012, bijna een maand later, de huurtoeslag 2009 definitief heeft vastgesteld op € 1.660,-.
8.
Het bovenstaande wordt evenmin anders door de uitspraak van de rechtbank van 8 juli 2013, waarin verweerder is opgedragen alsnog een besluit te nemen op het bezwaar van eiser tegen de brief van 16 oktober 2012, aangezien uit die uitspraak niet blijkt dat in die procedure het besluit van 17 oktober 2012 aan de orde is geweest.
9.
Uit het voorgaande volgt dat de brief van 16 oktober 2012 een bestanddeel is van de beslissing op bezwaar. Daaruit volgt dat het bezwaar van eiser tegen de brief van 16 oktober 2012 gericht is tegen een beslissing op bezwaar en dat eiser dus feitelijk een beroepschrift aan verweerder heeft gezonden. Verweerder heeft het ‘bezwaar’ van eiser tegen de brief van 16 oktober 2012 dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Alleen al daarom is het beroep gegrond.
10.
Ingevolge artikel 6:15 van de Awb wordt een verkeerd ingediend beroepschrift doorgezonden. Verweerder heeft dat niet onderkend en heeft het beroepschrift van eiser niet doorgezonden.
11.
Nu het bezwaar van eiser moet worden opgevat als een beroepschrift gericht tegen het besluit van 16 oktober 2012, zal de rechtbank beoordelen of dit beroepschrift gegrond is en of het besluit van 16 oktober 2012 in stand kan blijven.
12.
Zoals verweerder heeft erkend en zoals ook volgt uit het besluit van 12 november 2012, is het besluit van 16 oktober 2012 dat eiser € 828,- aan huurtoeslag moet terugbetalen onjuist.
13.
De conclusie is dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 11 juli 2013. Aangezien ook het besluit van 16 oktober 2012 onjuist is, vernietigt de rechtbank ook dit besluit. De besluiten van 17 oktober 2012 en 12 november 2012 kunnen in stand blijven.
14.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door eiser betaalde griffierecht vergoedt.
15.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Omdat verweerder het beroepschrift van eiser tegen het besluit van 16 oktober 2012 niet heeft doorgestuurd, maar in plaats daarvan heeft beslist dat eiser een niet-ontvankelijk bezwaar had ingediend, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder ook te veroordelen in de proceskosten die eiser in dit verband heeft moeten maken. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.461,- (1 punt voor het indienen van het ‘bezwaarschrift’ van 29 oktober 2012, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift tegen het besluit van 11 juli 2013, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).
16.
De rechtbank wijst het verzoek van eiser om schadevergoeding af, omdat dit verzoek op geen enkele wijze is onderbouwd.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 11 juli 2013 en vernietigt het besluit van 16 oktober 2012;
- wijst het verzoek van eiser om schadevergoeding af;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.461,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. Steinhauser, rechter, in aanwezigheid van
mr.drs. I. Helmich, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.